Mis niet het doel van Jehovah’s bevrijding
„Met hem samenwerkend, verzoeken wij u ook dringend de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen.” — 2 Kor. 6:1.
1. Hoe ontving de apostel Paulus Jehovah’s onverdiende goedheid, en waarom had hij er waardering voor?
TOEN de apostel Paulus het over Jehovah’s onverdiende goedheid had, sprak hij uit ervaring. Paulus had zelf onverdiende goedheid van Jehovah aanvaard en hij had er zeer veel waardering voor. Jehovah’s onverdiende goedheid werd hem geschonken toen hij feitelijk op weg was om Jehovah’s ware dienstknechten te vervolgen, maar Paulus had een goed hart, een ontvankelijk hart, en zijn hart stond open voor Jehovah’s goedheid (Hand. 9:1-30). Paulus maakte tegenover de gemeenten in Galatië gewag van zijn vroegere handelwijze toen hij schreef: „Gij hebt natuurlijk gehoord van mijn vroegere levenswandel in het judaïsme, dat ik de gemeente van God tot het uiterste bleef vervolgen en verwoesten, en ik maakte grotere vorderingen in het judaïsme dan velen van mijn leeftijd in mijn ras, daar ik veel ijveriger was voor de overleveringen van mijn vaderen” (Gal. 1:13, 14). Maar door Jehovah’s onverdiende goedheid werd Paulus van de onschriftuurlijke tradities van zijn vaderen bevrijd. Hij had berouw over zijn vroegere levenswijze en ging een nieuwe loopbaan volgen.
2. Welk voorrecht werd Paulus door middel van onverdiende goedheid geschonken? Hoe reageerde hij hierop?
2 In Galáten 1:15, 16 vernemen wij dat Paulus door middel van de onverdiende goedheid van Jehovah God tot de christelijke bediening werd geroepen. Hij zei: „Het [heeft] God, die mij van de schoot van mijn moeder heeft afgezonderd, en mij door zijn onverdiende goedheid heeft geroepen, [goedgedacht] zijn Zoon in verband met mij te openbaren, opdat ik het goede nieuws over hem aan de natiën zou bekendmaken.” Ook tegenover de Efeziërs bevestigde hij dat hij door middel van onverdiende goedheid tot de bediening werd geroepen: „Hiervan ben ik een dienaar geworden overeenkomstig de vrije gave van de onverdiende goedheid van God, die mij werd gegeven overeenkomstig de wijze waarop zijn kracht werkzaam is. Aan mij, de allerminste van alle heiligen, werd deze onverdiende goedheid gegeven, opdat ik het goede nieuws over de onpeilbare rijkdom van de Christus aan de natiën zou bekendmaken” (Ef. 3:7, 8). Paulus gaf er blijk van dat hij Jehovah’s onverdiende goedheid waardeerde door hard in de hem geschonken bediening te werken; vandaar dat hij anderen terecht kon aanraden zijn voorbeeld in de christelijke bediening te volgen. — 1 Kor. 11:1.
IN KORINTHE EEN VERANDERDE ZIENSWIJZE NOODZAKELIJK
3, 4. Had Paulus er goede reden voor de Korinthiërs te schrijven dat zij het doel van Jehovah’s onverdiende goedheid niet moesten missen? Leg dit uit?
3 Paulus had er goede reden voor, de Korinthiërs over Jehovah’s bevrijding en zijn onverdiende goedheid te schrijven. Sommigen van de Korinthische christenen hadden klaarblijkelijk het doel van Jehovah’s onverdiende goedheid gemist. Het oude Korinthe had de naam een verdorven stad te zijn die berucht was wegens de aanbidding van de valse godin Aphrodite, waarbij immorele sex-aanbidding was betrokken. De Korinthische christenen waren vanzelfsprekend uit de slavernij aan dit deel van Babylon de Grote bevrijd. Maar klaarblijkelijk waren sommigen in de gemeente weer tot immoraliteit vervallen en hadden zij het doel van Jehovah’s bevrijding gemist. Het schijnt dat zij begonnen toe te laten dat hun omgeving hen tot kwaaddoen beïnvloedde, want Paulus zei: „Er wordt zowaar hoererij onder u bericht, en zulk een hoererij als zelfs onder de natiën niet voorkomt, dat een zekere man een vrouw heeft van zijn vader. En zijt gij opgeblazen en hebt gij niet veeleer getreurd, opdat de man die deze daad heeft bedreven, uit uw midden werd weggenomen?” — 1 Kor. 5:1, 2.
4 Anderen in de gemeente Korinthe waren mensen gaan volgen in plaats van Christus, met het gevolg dat er afscheidingen of sekten in de gemeente werden gevormd. Dit blijkt uit Paulus’ woorden: „Er is mij namelijk door de huisgenoten van Chlóë omtrent u onthuld, mijn broeders, dat er onenigheden onder u bestaan” (1 Kor. 1:11). Deze christenen, die scheuringen veroorzaakten in de gemeente van de Heer, misten eveneens het doel van Jehovah’s bevrijding en zijn onverdiende goedheid.
5. Hoe reageerde de gemeente in Korinthe op de apostolische raad?
5 Paulus’ eerste brief aan de gemeente Korinthe heeft de gemeente beslist geholpen zich te reinigen. De immorele personen werden uitgesloten, buiten de gemeente geworpen (1 Kor. 5:5, 11). Er werd goede raad gegeven en allen werden ertoe aangespoord in eenheid en liefde samen te werken en Christus te volgen in plaats van mensen (1 Kor. 1:10). De gemeente heeft Paulus’ raad klaarblijkelijk ter harte genomen, want in zijn tweede brief aan de gemeente Korinthe prees hij hen en sprak hij hen aanmoedigend toe, terwijl Paulus in 2 Korinthiërs 13:11 besloot met te zeggen: „Tenslotte, broeders, gaat voort u te verheugen, hersteld te worden, vertroost te worden, gelijk te denken, vreedzaam te leven; en de God van liefde en van vrede zal met u zijn.”
HEDENDAAGSE BEVRIJDING
6. Leg uit waarom christenen in deze tijd Paulus’ raad om het doel van Jehovah’s onverdiende goedheid niet te missen, dienen te overdenken.
6 Wij doen er thans goed aan Paulus’ raad aan de Korinthiërs om Jehovah’s goedheid niet te aanvaarden en de het doel ervan te missen, te overdenken. Evenals die christenen in Korinthe door slechte invloeden werden omringd, moeten ook wij voor het merendeel in een goddeloze omgeving leven. Om ons heen zijn er velen die immoraliteit beoefenen, die stelen, liegen, bedriegen en andere dingen doen die verfoeilijk zijn in de ogen van Jehovah God. Degenen die deze dingen beoefenen, zijn vanzelfsprekend geen ware christenen, want als ware christenen hebben wij deze dingen achter ons gelaten. De waarheid heeft ons van deze slechte dingen bevrijd. Paulus zei: „Sommigen van u [zijn] dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen” (1 Kor. 6:11). Als christelijke getuigen van Jehovah zijn wij in het bijzonder bevrijd van de slavernij aan Babylon de Grote en haar valse leerstellingen en tradities en ook van de goddeloosheid van dit oude samenstel van dingen. Zulk een bevrijding, en de vrijheid waarmee ze gepaard gaat, is waarlijk onverdiende goedheid van de zijde van Jehovah God te noemen.
7. Welke waarde kende Paulus aan de kennis van Christus en de christelijke bediening toe in vergelijking met het prestige en de rijkdom van de Farizeeën?
7 Wij zijn ook bevrijd van de materialistische gezindheid die de mensen van dit oude samenstel van dingen bezitten, evenals Paulus in zijn tijd door middel van Jehovah’s onverdiende goedheid van het materialisme was bevrijd. Paulus zelf, een vroegere Farizeeër, was een voortreffelijk voorbeeld van waardering omdat hij bereid was het prestige en de rijkdom van de Farizeeën achter zich te laten. Paulus gaf te kennen dat hij dit aspect van zijn bevrijding en Jehovah’s onverdiende goedheid niet over het hoofd zag. Hij beschouwde prestige en rijkdom en werelds comfort als louter een troep vuil of afval vergeleken bij de zegeningen die hij door middel van Jehovah’s onverdiende goedheid ontving. Hij schreef: „Alles wat winst voor mij was, heb ik ter wille van de Christus als verlies beschouwd. Ja, wat dat aangaat, ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen” (Fil. 3:7, 8). Ja, Paulus maakte een goed gebruik van zijn christelijke vrijheid.
ZORG ER VOORDAT U HET DOEL ERVAN NIET MIST
8. (a) Welke vragen zijn hier passend? (b) Hoe zouden sommigen hierop kunnen antwoorden?
8 Wanneer wij Paulus’ raad en goede voorbeeld overdenken, zouden wij onszelf kunnen afvragen: Wat doen wij in deze tijd met onze vrijheid? Volgen wij Paulus’ goede voorbeeld na of hebben wij misschien het doel van Jehovah’s bevrijding gemist? Sommigen zouden hierop kunnen antwoorden: „Hoe zouden wij het doel van Jehovah’s bevrijding kunnen missen?” Iemand zou kunnen betogen: „Ik probeer een rein leven te leiden. Ik beoefen geen enkele vorm van immoraliteit. Ik bezoek de meeste vergaderingen en ik ben een geregelde bekendmaker van Gods koninkrijk. Ik trek elke maand in de velddienst uit.”
9, 10. (a) Welke fout maken sommigen christenen? Heeft dit invloed op hun geestelijke gezindheid? (b) Geef een voorbeeld van wat er zou kunnen gebeuren wanneer iemand twee meesters tracht te dienen?
9 Maar als wij het nu eens zo bezien: U bent misschien met een gemeente van Jehovah’s getuigen verbonden, maar de vraag is hoe sterk zijn uw banden met het oude samenstel van dingen? Hoe nauw bent u ermee verbonden? Sommigen trachten misschien twee meesters te dienen. Hun verlangen gaat uit naar het nieuwe samenstel onder Christus Jezus en zij zijn bereid er iets voor te doen, maar in werkelijkheid werken zij veel harder voor het oude samenstel van dingen onder Satan de Duivel. Vergis u echter niet. Jezus heeft gezegd dat men niet twee meesters kan dienen. Hij zei: „Gij kunt niet God en de Rijkdom als slaaf dienen” (Matth. 6:24). Als wij sterke banden met het oude samenstel van dingen onderhouden, betekent dit dat onze banden met het nieuwe samenstel van dingen erg zwak zijn. Als onze banden met het oude samenstel sterk zijn, betekent dit dat wij geestelijk zwak zijn en niet naar dienstvoorrechten streven, dat wij als christenen geen vorderingen maken in Jehovah’s hedendaagse organisatie.
10 Beschouw het voorbeeld eens van een christen die in zijn wereldse betrekking een uitstekende werker is. Zijn werkgever is met hem ingenomen en waardeert zijn harde werk. Zijn werkgever weet dat hij eerlijk en betrouwbaar is en geeft hem daarom een goed salaris. De broeder houdt van zijn werk; hij vindt het prettig dat men hem vertrouwt en hij is van mening dat dit allemaal een goede aanbeveling vormt voor het feit dat hij een christen is, waarbij hij Paulus’ woorden in 1 Timótheüs 3:7 in gedachten heeft, waar hij zei dat wij „een voortreffelijk getuigenis [dienen te] hebben van de mensen buiten”. Maar wat gebeurt er dan? Er wordt de broeder promotie aangeboden. Dit betekent meer verantwoordelijkheid. Ook zal hij moeten overwerken. Dit zou inbreuk kunnen maken op zijn vergaderingbezoek en velddiensttijd. En hoe staat het met zijn persoonlijke studie en gezinsstudie? Dit zijn dingen die vaak geheel en al opgeofferd moeten worden door degene die bereid is meer verantwoordelijkheid van zijn werkgever te aanvaarden.
11. Welk gevaar zou degenen kunnen treffen die materiële bezittingen te hoog aanslaan?
11 Is u zoiets overkomen? Weerhoudt uw betrekking u ervan Jehovah te dienen zoals het behoort? Geniet u liever de achting van uw werkgever dan van Jehovah? Waar zou u zich bevinden als Babylon de Grote morgen vernietigd zou worden, hetgeen snel gevolgd zou worden door de vernietiging van de rest van dit oude samenstel van dingen? Zou u aan deze vernietiging ontkomen of zou u erin omkomen? Bezit u een goed geweten in verband met Jehovah’s dienst?
12. (a) Is het noodzakelijkerwijs verkeerd materiële bezittingen te hebben? Waarom antwoordt u aldus? (b) Welke fout maakte Demas?
12 Satan maakt heel sluw gebruik van liefde voor materiële dingen. Het is natuurlijk waar dat er niets verkeerd is aan het bezit van een mooie auto, een goed televisietoestel, een mooi huis, huishoudelijke apparaten of andere dingen, indien wij ons dit kunnen veroorloven en Jehovah God nog steeds de eerste plaats in ons leven toekennen. Waar het echter om gaat is, zijn er sommigen die materiële dingen op de eerste plaats stellen en Jehovah de tweede plaats in hun leven laten innemen? Dit was met sommigen in Paulus’ tijd het geval. Wij herinneren ons dat Demas Paulus in de christelijke bediening vergezelde en samen met Lukas door middel van Paulus’ brief aan de Kolossenzen groeten zond aan de christelijke gemeente in Kolosse. Later heeft Demas Paulus en de christelijke bediening echter verlaten. Waarom? Paulus schreef aan Timótheüs: „Demas heeft mij verlaten omdat hij het tegenwoordige samenstel van dingen liefhad, en hij is naar Thessaloníka gegaan” (2 Tim. 4:10). Dus zelfs in Paulus’ tijd waren er personen die materiële dingen en wereldse genoegens meer begonnen lief te hebben dan de christelijke bediening, waardoor zij het doel van Jehovah’s onverdiende goedheid volledig misten.
13. (a) Wat is één reden voor de problemen waarmee de christenheid te kampen heeft? (b) Kunnen wij hier iets uit leren?
13 Wanneer de liefde voor materiële dingen boven de liefde voor Jehovah wordt gesteld, missen wij beslist het doel waarvoor Jehovah ons uit dit oude samenstel van dingen heeft bevrijd. Wij zouden al gauw net als de afvallige christenen worden die zich thans in de christenheid bevinden. Het beetje christelijkheid dat zij misschien nog hebben gehad, wordt nu overwoekerd door hun liefde voor materiële bezittingen en wereldse genoegens. In een bekend Amerikaans tijdschrift werd over de problemen waarmee de kerken van de christenheid te kampen hebben, opgemerkt: „Zoals de religieuze instituten zelf zeggen, moeten zij niet zozeer het hoofd bieden aan vijandigheid of verdeeldheid. . . .als wel aan een massale onverschilligheid in een wereld die steeds meer in de greep komt van materiële waarden en zorgen” (U.S. News & World Report, 23 maart 1970, blz. 44). Deze afvallige christenen hebben God dus door materiële dingen vervangen, die zij tot hun god hebben gemaakt en waaraan zij aanbidding schenken. Dit zou ook ons als christenen gemakkelijk kunnen overkomen als wij toelaten dat onze liefde voor Jehovah en zijn dienst afkoelt en de invloed ondervindt van de in dit oude samenstel van dingen bestaande liefde voor materiële bezittingen.
VOORDEEL TREKKEN VAN EEN VOORBEELD UIT DE OUDHEID
14. (a) Wat was het doel van Jehovah’s bevrijding van Israël uit Babylon in 537 v.G.T.? (b) Wat moesten de getrouwe joden destijds doen?
14 Het is goed wanneer wij ons de bevrijding van het natuurlijke Israël uit het oude Babylon te binnen brengen. Die bevrijding geschiedde met een bepaald doel. Jehovah God wilde dat zijn ware aanbidding in Jeruzalem werd hersteld en dat zijn tempel werd herbouwd. In het door Cyrus uitgevaardigde decreet dat door Ezra werd opgetekend, werd de herbouw van Jeruzalem en van de tempel zelfs speciaal genoemd: „AI wie er onder u is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn. Laat hij dus optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda is, en het huis herbouwen van Jehovah, de God van Israël — hij is de ware God — hetwelk in Jeruzalem was” (Ezra 1:3). De getrouwe joden moesten het oude Babylon dus verlaten, naar Jeruzalem terugkeren en daar Jehovah’s tempel en de stad herbouwen en Jehovah’s wet aan het volk gaan voorlezen. Zij moesten weer slachtoffers aan Jehovah gaan brengen zoals dit in zijn wet werd voorgeschreven. Zij moesten alle vereisten van de ware aanbidding leren kennen en deze vervolgens gehoorzamen.
15, 16. (a) Was het voor het overblijfsel van de joden gemakkelijk naar Jeruzalem en Juda terug te keren? Leg dit uit. (b) Wat kan vele joden ervan hebben weerhouden naar Jeruzalem terug te keren?
15 Was dit een gemakkelijke toewijzing voor die getrouwe Israëlieten? Beslist niet. Dit alles vergde moeite — hard werk. Het betekende een lange tocht door een woestijnachtig land, waarbij zij het gerief van een mooi huis in Babylon en misschien een goede betrekking aldaar, achterlieten. Het betekende dat zij een verwoeste stad moesten binnengaan en voor zichzelf huizen moesten bouwen, huizen die beslist niet zo comfortabel zouden zijn als die welke zij in de moderne stad Babylon hadden gehad. Het voedsel zou waarschijnlijk schaars zijn en niet erg gevarieerd. Het leven zou niet zo gemakkelijk zijn. De joden die de ware aanbidding op de eerste plaats stelden, gingen beslist een heel moeilijke tijd tegemoet.
16 Aan de andere kant zullen sommige joden het oude Babylon misschien te zeer hebben liefgehad zonder het werkelijke doel van Jehovah’s bevrijding beseft te hebben. Zij hielden misschien van hun goede betrekking en hun comfortabele huis in de grote stad Babylon. Sommigen hadden deze dingen misschien te zeer lief om ze achter te laten en naar Jeruzalem terug te keren. Misschien waren zij wel zo ingeburgerd in het oude Babylon dat zij niet aan een verandering dachten. Bovendien hadden zij misschien wel uit zakelijke overwegingen met sommige Babyloniërs hechte vriendschapsbanden aangeknoopt. Of misschien deden zij goede zaken, waardoor veel van hun tijd werd opgeslokt, en wilden zij deze niet opgeven om naar Jeruzalem terug te keren en als het ware helemaal opnieuw te beginnen. Ja, voor sommigen van de joden, die materiële bezittingen hoger achtten dan het voorrecht te zien dat de ware aanbidding in Jeruzalem werd hersteld, zal het beslist een somber vooruitzicht zijn geweest naar Jeruzalem terug te keren.
17. (a) Wie stond het getrouwe overblijfsel dat naar Juda en Jeruzalem terugkeerde bij? (b) Welke zegen en welk voorrecht viel deze getrouwe joden ten deel?
17 Maar degenen die wel waardering hadden voor Jehovah’s bevrijding van hen uit Babylon hadden Jehovah aan hun zijde om hen te helpen. Ezra vertelt ons: „Toen stonden de hoofden van de vaderen van Juda en van Benjamin en de priesters en de levieten op, ja, ieder wiens geest de ware God had opgewekt, om op te trekken en het huis van Jehovah, dat in Jeruzalem was, te herbouwen” (Ezra 1:5). Ja, Jehovah was met de getrouwen die waardering hadden voor de door hem geschonken bevrijding uit Babylon en zijn onverdiende goedheid. Met Jehovah’s hulp waren zij in staat de ware aanbidding in Jeruzalem te herstellen, en dit was voor hen een wonderbaar voorrecht. Ja, zij verheugden zich erover te zien dat de ware aanbidding, werd hersteld. Het verslag zegt hierover: „Wat het gehele volk betreft, zij juichten met een luid gejuich, terwijl zij Jehovah loofden in verband met de legging van het fundament van het huis van Jehovah. En velen van de priesters en de levieten en de hoofden van de vaderlijke huizen, de ouden die het vroegere huis hadden gezien, weenden met luider stem toen voor hun ogen het fundament van dit huis werd gelegd, terwijl vele anderen de stem verhieven in vreugdevol gejuich” (Ezra 3:11, 12). Aan de andere kant misten degenen die hun huis in Babylon en hun goede betrekking aldaar meer liefhadden dan het herstel van de ware aanbidding, het wonderbare voorrecht de ware aanbidding in Jeruzalem te herstellen.
18. Welke factor die erbij betrokken is, maakt de kwestie thans veel ernstiger? En welke vragen worden er gesteld?
18 Deze kwestie is thans echter heel wat ernstiger. Er is meer bij betrokken dan alleen maar het missen van een dienstvoorrecht. In deze tijd is het LEVEN erbij betrokken. Als Babylon de Grote wordt vernietigd, zal het te laat zijn eruit te trekken. Degenen die hun vertrouwen in Babylon de Grote en de rest van het oude samenstel hebben gesteld, zullen eveneens vernietigd worden. Wij stellen daarom de vraag: Welk standpunt neemt u in? Bent u van mening dat u Jehovah kunt dienen en toch uw wereldse werk of materiële bezittingen boven de ware aanbidding kunt stellen?
19. Leg uit hoe wij Paulus’ raad in 2 Korinthiërs 13:5 kunnen opvolgen, en wat zou dit kunnen onthullen?
19 Dit is een goede tijd om acht te slaan op Paulus’ raad in 2 Korinthiërs 13:5: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt.” Waarom zou u er niet eens rustig voor gaan zitten om het schema van uw werkzaamheden aan een onderzoek te onderwerpen? Wat onthult het met betrekking tot uw tijd? Wordt het grootste gedeelte van uw tijd door werelds werk en de zorg voor materiële bezittingen in beslag genomen? Zou u het moeilijk vinden op dit moment afstand te doen van uw materiële bezittingen als Jehovah dit zou eisen? Als u deze vraag met Ja moet beantwoorden, bevindt u zich in een buitengewoon gevaarlijke positie. Uw leven staat thans op het spel!
20. (a) Welke raad van Jezus is in dit verband zeer actueel? (b) Welke handelwijze van onze zijde is derhalve passend?
20 Het is nu beslist niet de tijd onze positie van gunst in Jehovah’s organisatie te verliezen. Niemand weet precies wanneer de „grote verdrukking” zal beginnen en dit goddeloze samenstel vernietigd zal worden. Wij moeten gereed zijn! Jezus zei: „Schenkt echter aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen” (Luk. 21:34-36). Het is daarom voor ons allemaal passend ons geloof te onderzoeken en na te gaan of het sterk is en of wij geestelijk wakker zijn. Vervolgens dienen wij, indien dit noodzakelijk mocht zijn, onze denkwijze te veranderen ten einde er blijk van te geven dat wij waardering hebben voor Jehovah’s bevrijding en voor zijn onverdiende goedheid.
[Illustratie op blz. 492]
De Israëlieten die gehoor gaven aan het door koning Cyrus uitgevaardigde decreet om Jehovah’s tempel te herbouwen, waardeerden het doel van hun bevrijding; zij stelden de ware aanbidding boven materiële bezittingen. Welk standpunt neemt u in met betrekking tot de ware aanbidding in deze tijd?