Wie er voordeel zullen trekken van de opstanding uit de „hel”
1, 2. (a) Welke Hebreeuwse patriarch zei dat hij verwachtte naar de „hel” te gaan? (b) Hoe gaf Jezus, toen hij de opstandingsleer verdedigde, de verzekering dat Jakob voordeel van de opstanding zou trekken?
WIE zullen tot degenen behoren die zich dood in de „hel” bevinden en die voordeel zullen trekken van de opstanding uit de doden? Wij herinneren ons dat de patriarch Jakob verwachtte naar de „hel” of Sjeool te gaan (Gen. 37:35). Zal hij tot diegenen behoren? Ja. Wij herinneren ons de woorden van Jezus Christus, die voordat hij zijn vriend Lazarus, die reeds vier dagen dood was, opwekte, tot diens zuster Martha zei: „Ik ben de verrijzenis [de Opstanding, Statenvertaling] en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven” (Joh. 11:25, Willibrord). Slechts enkele weken daarna moest Jezus de leerstelling betreffende de opstanding tegenover joodse ongelovigen, de Sadduceeën, verdedigen. Hierbij verwees hij naar Jakob. In antwoord op de door de Sadduceeën gestelde strikvraag zei Jezus:
2 „Dat de doden verrijzen, heeft ook Moses aangeduid waar het gaat over de braamstruik, doordat hij de Heer noemt de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. Hij is toch geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend.” — Luk. 20:37, 38, Willibrord.
3. (a) Vanuit wiens standpunt bezien leven Abraham, Isaäk en Jakob thans, en waarom? (b) Van wat voor soort van personen is Jehovah de God?
3 Dus vanuit Gods standpunt bezien, leefden Abraham, Isaäk en Jakob toen. Dat die getrouwe patriarchen op Gods bestemde tijd een opstanding zouden krijgen, was zo zeker dat God over die drie mannen sprak alsof zij toen leefden, hoewel zij zich toen dood en zonder bewustzijn in de „hel”, in Hades of Sjeool, bevonden. Als zij voor eeuwig dood zouden blijven en nooit uit de „hel” (Hades of Sjeool) zouden komen, zou Jehovah zich nooit ten aanhoren van de profeet Mozes bij het brandende doornbos in de woestijn van Sinaï de God van Abraham, Isaäk en Jakob hebben genoemd. Jezus zei dus dat door het feit dat God zich aldus bekend maakte, werd bewezen dat Abraham, Isaäk en Jakob, en natuurlijk alle anderen die zich met hen in de „hel” bevinden, een opstanding zouden krijgen. Jehovah is geen God uit het verleden van mensen uit het dode verleden, maar hij is de God van zijn getrouwe aanbidders die in de toekomst door middel van een opstanding uit de doden zullen leven.
4. Hoe wordt door Hebreeën 11:17-19 bewezen dat Abraham in een opstanding voor zijn zoon Isaäk geloofde?
4 De patriarch Abraham geloofde in een opstanding voor zijn zoon Isaäk. Als bewijs hiervan hebben wij de geïnspireerde woorden van Hebreeën 11:17-19: „Door geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij die met blijdschap de beloften had ontvangen, poogde zijn eniggeboren zoon te offeren, alhoewel er tot hem was gezegd: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door Isaäk zijn.’ Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie [als een voorbeeld, Van Tichelen] ontvangen.”
5. Hoe wordt door Hebreeën, hoofdstuk 11, te kennen gegeven dat zelfs mannen vóór de tijd van Abraham, Isaäk en Jakob, en mensen des geloofs sindsdien, in een opstanding uit de „hel” geloofden?
5 Klaarblijkelijk geloofden vóór de tijd van Abraham, Isaäk en Jakob, de mannen des geloofs genaamd Abel, Henoch en Noach in de opstanding van de doden uit de „hel”, want zij worden vermeld onder de „grote wolk van getuigen” die in Hebreeën, hoofdstuk 11, worden genoemd (Hebreeën 11:1 tot en met 12:1). Wanneer de geïnspireerde schrijver er melding van maakt hoe de profeet Elia de zoon van de weduwe van Sarfath tot leven opwekte en hoe de profeet Elisa de zoon van de gastvrije vrouw van Sunem tot leven opwekte, zegt hij: „Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding, maar andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken. . . . En toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof ten aanzien van hen getuigenis werd afgelegd, de vervulling van de belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij afgescheiden van ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden” (Hebr. 11:35-40). Aldus hebben wij het geïnspireerde bewijs dat vóór de komst van Jezus Christus, mannen en vrouwen die in de Almachtige God Jehovah geloofden, uitzagen naar de opstanding van de doden uit de „hel” of Sjeool.
6. Hoe brachten Martha uit Bethanië en Hanna, de moeder van Samuël, geloof in een opstanding uit de „hel” tot uitdrukking?
6 Daarom zei de vrouw Martha uit Bethanië tot Jezus, voordat hij haar broer Lazarus uit de doden opwekte: „Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag” (Joh. 11:24, Willibrord). En daarom zei de vrouw Hanna die meer dan duizend jaar voordien leefde, toen zij haar zoon Samuël aan de hogepriester van Israël aanbood: „De HERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle [Latijn: inferi; Hebreeuws: Sjeool] nederdalen, en Hij doet weder opkomen.” — 1 Sam. 2:6, Statenvertaling.
DE WARE KERK KOMT TERUG UIT DE „HEL”
7, 8. (a) Op welke wijze zullen de „poorten der hel” Christus’ ware gemeente niet overweldigen? (b) Hoe wordt door Openbaring 2:10 vereist dat Jezus de poorten der hel overweldigt?
7 Het was niet alleen Jezus Christus zelf die naar de hel ging en er weer uitkwam, maar hij verzekerde zijn apostelen dat de ware Kerk, de ware christelijke gemeente, hem in dit opzicht zou navolgen. Toen Jezus ten aanhoren van de andere apostelen tot de apostel Petrus sprak, zei hij: „Gij zijt Petrus [Grieks: Petros]; en op deze steenrots [Grieks: petra] zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel [Grieks: Hades; Latijn: infernus] zullen haar niet overweldigen” (Matth. 16:18, Willibrord). Bij de dood zouden de leden van de ware christelijke gemeente door de poorten de ’hel’ binnengaan (Jes. 38:10, 18, Van Winghe). Maar die „poorten der hel” zouden de christelijke gemeente niet overweldigen door voor eeuwig over de gemeente gesloten te blijven. Waarom niet? Omdat de opgestane Jezus Christus, die in het bezit is van de „sleutels der hel en des doods”, de sleutel zal gebruiken en die poorten zal ontsluiten en zijn gemeente er door middel van een opstanding uit te voorschijn zal brengen.
8 Aldus zullen de „poorten der hel” Christus’ gemeente niet overweldigen, maar zal Christus de „poorten der hel” ten behoeve van zijn gemeente overweldigen. Dit verklaart waarom hij tot de gemeente zei: „Wees getrouw tot de dood en Ik zal u de kroon des levens geven.” — Apok. 2:10, Willibrord; 1:17, 18, Statenvertaling.
9. Hoevelen zullen deel uitmaken van deze christelijke gemeente, en wat is het ’betere’ dat God voor hen ’voorzag’?
9 Deze ware gemeente van slechts 144.000 getrouwe leden wordt uit de „hel” (Hades of infernus) te voorschijn geroepen om een hemelse, geestelijke opstanding te ontvangen. Aldus worden zij de vrouw of „Bruid van het Lam” (Openbaring 21:9 tot en met 22:17, Willibrord). Als een getrouwe vrouw worden zij voor eeuwig met de hemelse Bruidegom Jezus Christus in het huwelijk verbonden. Over hun opstanding staat geschreven: „Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst” (1 Kor. 15:42-44, Willibrord). Deze hemelse geestelijke staat is het ’betere’ dat ’God voorzag’ voor de gemeente van getrouwe volgelingen en navolgers van zijn Zoon Jezus Christus. — Hebr. 11:39, 40.
DE LOSGEKOCHTE DODEN DER MENSHEID KOMEN UIT DE „HEL”
10. (a) Ten behoeve van wie nog meer zal Jezus de poorten der hel overweldigen, en hoe? (b) Wat zag de apostel Johannes derhalve in een visioen plaatsvinden, hetgeen anderen in werkelijkheid zullen zien plaatsvinden?
10 De opgestane Jezus Christus zal meer doen dan de „poorten der hel” ten behoeve van zijn bruidsgemeente te overweldigen. Hij zal die „poorten” ook overweldigen ten behoeve van de gehele mensheid voor wie hij zijn leven als losprijs heeft gegeven (Matth. 20:28, Willibrord). Hij zal zijn „sleutels der hel en des doods” gebruiken en die symbolische „poorten” ontsluiten en al dezen van de mensheid eruit te voorschijn brengen door middel van een opstanding tot leven op aarde onder het hemelse koninkrijk van hemzelf en zijn geestelijke bruid. Degenen die hun graf in de zee hebben gevonden, zullen tot leven op het droge land worden teruggebracht. Degenen die in afzonderlijke graven, of op begraafplaatsen, in de aarde werden begraven, zullen insgelijks te voorschijn worden gebracht tot leven op aarde onder de nieuwe regering, Gods hemelse koninkrijk onder Zijn Zoon Jezus Christus. Honderdduizenden die thans leven, zullen de komende „grote verdrukking” overleven om in werkelijkheid te aanschouwen wat de apostel Johannes slechts in het apocalyptische visioen zag, hetgeen hij als volgt beschrijft: „En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God . . . En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel [Latijn: infernus; Grieks: Hades] gaven de doden, die in hen waren.” — Openb. 20:12, 13; 7:14, Statenvertaling.
11. Wie die vóór Pinksteren in het jaar 33 G.T. naar de „hel” zijn gegaan, en wie die daar sinds die tijd naar toe zijn gegaan, zullen hier volgens 1 Johannes 2:2 en 1 Timótheüs 2:5, 6 toe behoren?
11 Hiertoe zullen Abel, Henoch, Noach, Abraham, Isaäk, Jakob, Job en Mozes behoren, ja, alle doden die zich in de „hel” bevinden en die daarheen zijn gegaan voordat de christelijke gemeente op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 G.T. werd gesticht, toen de apostel Petrus tot duizenden joden over de opstanding van Jezus Christus uit de „hel” (het gemeenschappelijke graf van de dode mensheid) sprak. Hiertoe zullen tevens al degenen van de mensheid behoren die sinds die dag van het pinksterfeest naar de „hel” zijn gegaan en die geen leden van de bruidsgemeente van Jezus Christus zijn geworden. Geen van hen behoren tot de „Kerk van eerstgeborenen die opgeschreven staan in de hemelen” (Hebr. 12:23, Van Tichelen). Voor al dezen is Jezus Christus als loskoopoffer gestorven, zoals de christelijke apostel Johannes schreef toen hij tot de gemeente zei: „En Hij is de verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor onze zonden, maar ook voor die der gehele wereld” (1 Joh. 2:2, Willibrord). In overeenstemming hiermee schreef de christelijke apostel Paulus aan Timótheüs: „Want God is één, één is ook de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen.” — 1 Tim. 2:5, 6, Willibrord.
12. Waarom zou de gedachte dat al die mensen uit de „hel” zullen terugkeren, sommige personen kunnen verontrusten?
12 Sommige personen echter zullen bij de gedachte hieraan misschien verontrust worden. Zij zeggen wellicht: ’Zal de aarde hierdoor niet met miljarden boosdoeners overstroomd worden, zodat de aarde met meer goddeloosheid en gewelddaad vervuld zal zijn dan ooit tevoren? Want heeft de apostel Paulus niet gezegd: „Er [zal] een opstanding . . . zijn van rechtvaardigen en onrechtvaardigen”?’ (Hand. 24:15, Willibrord) De onrechtvaardigen zullen in de opstanding uit de „hel” de rechtvaardigen stellig ver in aantal overtreffen. En voor gewone menselijke heersers zou dat een ernstig probleem scheppen.
13, 14. (a) Welke krachten zullen niet over de aardbewoners worden losgelaten wanneer de poorten der „hel” geopend worden, en waarom niet? (b) Hoe staat het in die tijd met onvolmaakte menselijke regeringen en met degenen die ten slotte deze regeringen blijken te ondersteunen?
13 Wanneer de „poorten der hel” worden geopend, zullen er geen legioenen demonen te zamen met hun vorst, Satan de Duivel, over de aardbewoners worden losgelaten. Zij zijn nooit in de „hel” geweest, waar zij kunnen wachten totdat Jezus Christus de sleutel gebruikt en de poorten van de „hel” ontsluit.
14 Gelukkig voor de mensheid zullen ten tijde dat de „hel” geledigd wordt, Satan en zijn demonenengelen als met ketenen gebonden zijn en geïsoleerd en opgesloten zijn in wat de apostel Johannes „de bodemloze put” of „de Afgrond” noemt (Apok. 20:1-3, Douay; Willibrord). Deze geestenkrachten, die de mensheid tot goddeloosheid hebben aangespoord, zullen dus verdwenen zijn. Er zal een rechtvaardige hemelse regering over de gehele aarde en alle opgestane doden zijn. Bovendien zullen de onvolmaakte menselijke regeringen die heerschappij over de aarde hebben uitgeoefend, er niet meer zijn. Ze zullen in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, vlak voordat hun onzichtbare heersers, Satan de Duivel en zijn legioenen demonen, gebonden en in de afgrond geworpen worden, vernietigd zijn (Openb. 16:13-16; 19:11-21; 20:1-3). In die universele „oorlog van de grote dag” zullen alle mensen die deze menselijke regeringen in plaats van Gods koninkrijk onder Christus blijken te ondersteunen, eveneens vernietigd worden. Zij zullen niet in leven blijven.
15. (a) Wat voor begin zal de mensenmaatschappij gegeven worden, zoals na de vloed door Noach en zijn gezin werd afgeschaduwd? (b) Wat zullen de nieuwe hemelen zijn waarnaar Petrus uitzag, en waaraan zullen ze hier de hand houden?
15 Net zoals de mensenmaatschappij na de wereldomvattende vloed van 2370-2369 v.G.T. een rechtvaardig nieuw begin had in Noach en zijn gezin, zal de mensheid wederom een rechtvaardig nieuw begin hebben in de godvrezende overlevenden van de universele oorlog te Har–mágedon, en ditmaal zonder dat Satan de Duivel en zijn demonen nog steeds de vrije teugel hebben om de aarde vanuit hun onzichtbare, bovenmenselijke positie te beheersen (Matth. 24:37-39; Genesis 8:15 tot en met 9:17). Zelfs de apostel Petrus zag naar die glorierijke tijd voor de mensheid uit. Kort voordat de wrede vervolging van de Romeinse keizer Nero tegen de christelijke gemeente ontbrandde, schreef Petrus: „Volgens zijn belofte verwachten wij nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen” (2 Petr. 3:13, Willibrord). De „nieuwe hemelen”, namelijk Gods hemelse koninkrijk in de handen van Jezus Christus, die alle benodigde macht in hemel en op aarde heeft ontvangen, zullen erop toezien dat er op aarde op onweerstaanbare wijze de hand wordt gehouden aan absolute rechtvaardigheid (Matth. 28:18). Oprechte christenen bidden dus niet tevergeefs: „Onze Vader die in de hemel zijt, uw Naam worde geheiligd; uw Rijk kome, uw wil geschiede zowel in de hemel als op aarde.” — Matth. 6:9, 10, Willibrord.
16. Hoe zal de opstanding uit de „hel” in zijn werk gaan, en aan wie op aarde zal het toezicht over de menselijke aangelegenheden in handen worden gegeven?
16 Bedenk wel: De „hel” zal niet al haar doden in één keer, op één dag van vierentwintig uur, teruggeven, zodat er een verbijsterende bevolkingsexplosie ontstaat voor de betrekkelijk weinige godvrezende overlevenden van de universele oorlog van Har–mágedon. De bevrijding van de doden uit de „hel” zal op verstandige wijze vanuit de hemel door Gods koninkrijk onder Christus worden geleid (1 Kor. 15:23). Geen van de politici van de vroegere, vernietigde wereldse regeringen zal weer aan de macht komen. Het toezicht over de menselijke aangelegenheden zal in handen worden gegeven van personen die Jehovah God liefhebben, vanaf Abel tot personen die Jehovah God thans vrezen, en die gedurende de afgelopen millennia naar Gods koninkrijk hebben uitgezien.
17. Waarom zullen de namen van sommigen niet in het „boek des levens” worden geschreven, en wat zal er met hen worden gedaan?
17 Allen die uit de „hel” worden bevrijd en die, na een genoegzame periode van toetsing, hardnekkig weigeren rechtvaardigheid te leren en het Koninkrijk te gehoorzamen, zullen ter dood worden gebracht. Hun namen zullen niet in het „boek des levens” worden geschreven, waarin de namen komen van hen die het eeuwige leven waardig zijn. Neen, zij zullen niet naar de „hel” terugkeren en daar voor eeuwig blijven. Johannes vertelt ons: „En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs.” — Openb. 20:14, 15, Statenvertaling.
18. (a) Wat wordt door de „poel des vuurs” gesymboliseerd, en wat gebeurt er daarom met hen? (b) Wat voor personen zullen er op aarde overblijven wanneer degenen die niet in het „boek des levens” worden geschreven, de „tweede dood” ondergaan, en waartoe zal de Opperste Rechter hen rechtvaardigen?
18 Die „poel des vuurs,” waardoor „de tweede dood” wordt gesymboliseerd, komt overeen met datgene wat Jezus toen hij op aarde was, Gehenna noemde. Daardoor wordt dus de eeuwige vernietiging gesymboliseerd, een dood waaruit geen opstanding is. Net zoals de van Adam en Eva overgeërfde dood en de „hel” voor altijd zullen ophouden te bestaan, zullen deze onverbeterlijke aardse onderdanen van Gods koninkrijk ophouden te bestaan en zal het zijn alsof zij er nooit waren geweest. Hierdoor zullen op aarde alleen degenen overblijven die met geheel hun hart rechtvaardigheid liefhebben en die er blijk van geven dat zij onverbrekelijk loyaal zijn aan de theocratische regering van Jehovah God de Almachtige. Dit zijn degenen die in het „boek des levens” geschreven bevonden worden, die door de Opperste Rechter Jehovah gerechtvaardigd worden tot eindeloos leven in vrede en geluk in het Paradijs van Geneugte dat dan op aarde zal zijn hersteld.
19, 20. (a) Wie zijn degenen die nooit naar de „hel” zullen gaan, en waarom niet? (b) Hoe kunt u wellicht tot hen behoren?
19 Maar denk eens aan! Er zijn mensen die thans op deze verontreinigde, door oorlog bedreigde aarde leven, die nooit naar de „hel” zullen gaan. Zij zullen nooit uit de „hel” teruggebracht hoeven te worden. Wie zijn dit, en zijn er ook onder ons die tot hen kunnen behoren?
20 Dit zijn met schapen te vergelijken, godvrezende mensen die van ganser harte het hemelse koninkrijk van Gods geliefde Zoon Jezus Christus ondersteunen en dienen en zich daarom afzijdig houden van de politiek van deze wereld (Matth. 25:31-46). Thans, vóór de universele oorlog van Har–mágedon, begroeten zij oprecht Jehovah God op zijn hemelse troon en zijn met een Lam te vergelijken Zoon Jezus Christus. Deze klasse van christelijke getuigen van Jehovah zal levend door het gewelddadige einde van het huidige wereldomvattende samenstel van dingen heen worden bewaard en Gods nieuwe samenstel van dingen worden binnengeleid, waarin rechtvaardigheid moet wonen (Openb. 7:9-17). Daar zal de van Adam en Eva overgeërfde dood, die reeds miljarden mensen in de „hel” heeft doen belanden, teniet worden gedaan, zodat deze overlevenden dan nooit meer de „hel” zullen hoeven te vrezen. Door hun weg van rechtvaardigheid en toewijding aan Gods koninkrijk onder Christus te blijven bewandelen, zullen zij verder leven en aanschouwen hoe de zee en de „hel” de doden die in hen zijn, opgeven. Ja, door thans de juiste handelwijze te volgen, kunt u wellicht tot die gezegende overlevenden behoren.