Voordelen en beloningen van het bezitten van geestelijke zekerheid
1. Wie zijn degenen die veilig zijn voor de gevaren van de op haar grondvesten wankelende wereld?
DE MATERIALISTISCHE, fysieke zekerheid van de mensheid gaat steeds meer achteruit, maar geestelijke zekerheid blijkt een bescherming te zijn tegen de morele, maatschappelijke, politieke en religieuze gevaren van deze op haar grondvesten wankelende wereld. Degenen die geestelijke zekerheid bezitten, kennen de in Gods heilige Woord uiteengezette geestelijke dingen de eerste plaats in hun leven toe. Zij weten dat God voor al hun andere behoeften zorg zal dragen.
2, 3. Hoe hebben het overblijfsel en de „grote schare” Jehovah werkelijk tot hun „toevlucht” gemaakt?
2 Aangezien wij God de allerbelangrijkste plaats in ons leven toekennen, geeft de geïnspireerde schrijver van Psalm 91 ons vervolgens een gevoel van zekerheid door te zeggen: „Omdat gij hebt gezegd: ’Jehovah is mijn toevlucht’, hebt gij de Allerhoogste zelf tot uw woning gemaakt; geen rampspoed zal u treffen, en nog geen plaag zal uw tent naderen.” — Ps. 91:9, 10.
3 Wat een wonderbaarlijke gedachte de Allerhoogste God tot „uw woning” te maken! Dit is mogelijk door niet alleen tot Jehovah te zeggen: „Gij zijt mijn toevlucht”, maar Hem ook werkelijk tot de plaats te maken die wij als onze veilige haven uitzoeken. Vooral sinds het jaar 1925 heeft het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël Gods onbevreesd in het openbaar bekendgemaakt dat Jehovah hun toevlucht is. De onlangs verschenen „grote schare”, die zich bij het overblijfsel heeft aangesloten in het aanbidden van Jehovah als God, heeft het overblijfsel nagevolgd door Jehovah tot hun toevlucht en derhalve tot hun „woning” te maken en dit in het openbaar bekend te maken.
4. Ten behoeve van welke bijzondere strijdvraag hebben deze twee groepen een verenigde handelwijze gevolgd?
4 Verenigd hebben deze twee groepen bekendgemaakt dat de Allerhoogste, Jehovah, de Universele Soeverein is. In de thans bestaande strijdvraag met betrekking tot de keuze tussen Gods heerschappij over de gehele aarde en menselijke heerschappij, hebben zij hun standpunt ingenomen voor Jehovah’s soevereiniteit. Zij maken voortdurend over de gehele wereld bekend dat Gods Messiaanse koninkrijk onder het bestuur van zijn Zoon Jezus Christus de enige hoop voor de bedroefde mensheid vormt. Daarom hebben zij Jehovah als de enige Bron van alle zekerheid tot hun woning gemaakt. Hun eeuwige belangen voor het heden en de toekomst zijn bij Hem zeker gesteld!
5. Door wat voor soort van rampspoed worden degenen die God tot de toevlucht van hun leven maken, niet getroffen?
5 Voor deze goddeloze wereld nemen de rampspoeden toe, niet alleen met betrekking tot politieke en economische aangelegenheden, maar in een veel schadelijker opzicht met betrekking tot morele, maatschappelijke en religieuze aangelegenheden. Voor degenen die de ene levende en ware God Jehovah tot de toevlucht van hun leven hebben gemaakt, geldt evenwel dat ’geen rampspoed hen zal treffen’. Dat wil zeggen, geen van de rampspoeden die in de voorgaande verzen van Psalm 91 worden beschreven. Zij kunnen vanzelfsprekend samen met alle andere mensen delen in de gevolgen van grote natuurrampen, zoals overstromingen, orkanen, aardbevingen, epidemieën, voedseltekorten en de verwoestingen ten gevolge van oorlogen die de natiën en stammen onderling met elkaar voeren, maar hierdoor wordt niet hun geestelijke gezindheid verwoest of hun geloof en vertrouwen in de Almachtige God verzwakt. En zij kunnen de materiële en fysieke gevolgen van die rampspoeden weer te boven komen.
6. Waarom is geestelijke rampspoed ernstiger, en wie zijn daarvan het slachtoffer geworden?
6 Geestelijke rampspoed is echter iets anders. Hieruit is geen herstel mogelijk, zoals het geval blijkt te zijn met de religieuze christenheid en het jodendom. Deze religieuze groepen zijn, precies zoals het heidendom, in religieus opzicht niet voorspoedig. Ze blijven in hun zieke en verzwakte religieuze toestand, terwijl hun in de komende „grote verdrukking” een vernietigende rampspoed te wachten staat (Matth. 24:21, 22; Openb. 7:14). Voor allen die geen toevlucht zoeken bij Jehovah en niet bij hem wonen, ligt rampspoed in het verschiet.
7. (a) Wat zijn de figuurlijke ’plagen’ die de met een stad te vergelijken wereld teisteren? (b) In welke handelwijze is veiligheid gelegen voor ons, die als tijdelijke inwoners zijn die in tenten wonen?
7 Degenen die vol vertrouwen bij de Allerhoogste God wonen, worden afgebeeld als inwonende vreemdelingen die in dit huidige samenstel van dingen buiten de stadsgrenzen in tenten wonen (1 Petr. 2:11; Hebr. 11:8-10). Voor hen als klasse geldt de goddelijke belofte: „Nog geen plaag zal uw tent naderen” (Ps. 91:10). Tot de geestelijk schadelijke ’plagen’ die de met een stad te vergelijken wereld thans teisteren, behoren zulke besmettelijke dingen als het nationalisme, fanatiek patriottisme, de leer van de evolutie als een feit, zelfzuchtig materialisme, drugmisbruik, de bloedtransfusiemanie, spiritistische praktijken, de hedendaagse „nieuwe seksuele moraal”, liefde voor genoegens in plaats van liefde voor God, religieus sektarisme, „hogere kritiek” op de bijbel, aanbidding van de „heilige koe” van de wetenschap, ook de aanbidding van het politieke „wilde beest” en de aanbidding van zijn naoorlogse „beeld”, de Verenigde Naties, opvolger van de Volkenbond (Openb. 9:20, 21; 13:1-18). Alleen wanneer degenen die Jehovah tot hun toevlucht maken, hun „tent” ver van de „stad” van deze wereld opgeslagen houden, zal de besmetting van de vele ’plagen’ van deze wereld hen niet treffen. Laten wij dus, als personen die geen deel zijn van deze wereld, onze afstand bewaren. — Joh. 17:14-16; vergelijk Hebreeën 11:9, 10.
DOOR BESCHERMING VAN ENGELEN ERVOOR BEHOED TEN SLACHTOFFER TE VALLEN
8. Wat hebben wij in plaats van louter menselijke leiding nodig, en is deze beschikbaar voor ons?
8 Wanneer wij in deze wereld vol geestelijke gevaren rondwandelen, hebben wij meer dan menselijke leiding nodig willen onze wegen behaaglijk zijn in Gods ogen. Zulk een bovenmenselijke leiding wordt ons verzekerd, „want”, zoals de psalmist vervolgens zegt, „hij zal zijn engelen aangaande u een bevel geven, om u te behoeden op al uw wegen”. — Ps. 91:11.
9. Aan welke belofte aan het vleselijke Israël herinnert dit ons, en aan welke dienst die voor Jezus werd verricht en aan welke verzekering met betrekking tot zijn met kinderen te vergelijken volgelingen?
9 Deze belofte herinnert ons eraan dat God door bemiddeling van de profeet Mozes tot de natie van het vleselijke Israël had gezegd: „Zie, ik zend een engel voor u uit om u onderweg te behoeden en u naar de plaats te brengen die ik heb bereid. Want mijn engel zal voor u uit gaan en u inderdaad brengen” (Ex. 23:20, 23; 32:34; 33:2). Ook herinneren wij ons dat nadat Gods Zoon, Jezus Christus, het hoofd had geboden aan drie verzoekingen waaraan hij in de wildernis van Judea werd onderworpen, waarbij in één geval Psalm 91:11 en 12 was betrokken, „de Duivel hem [verliet] en zie! engelen kwamen hem dienen” (Matth. 4:1-11). Jezus zei met betrekking tot zijn met kinderen te vergelijken volgelingen dat „hun engelen in de hemel altijd het aangezicht aanschouwen van mijn Vader, die in de hemel is” (Matth. 18:10). Deze hemelse engelen hebben nu een goddelijk gebod ontvangen met betrekking tot het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten en hun loyale metgezellen.
10. Op welke „wegen” heeft de toewijzing van de engelen om „u te behoeden op al uw wegen” betrekking?
10 De toewijzing van deze engelen om „u te behoeden op al uw wegen” heeft betrekking op de door Jehovah’s aanbidders gevolgde „wegen” die in harmonie zijn met Zijn geopenbaarde Woord en die derhalve Zijn goedkeuring genieten en onder Zijn leiding worden gevolgd. Zijn engelen zouden het „overblijfsel” en de „grote schare” metgezellen van hen niet vergezellen op andere wegen — op zelfzuchtige en eigengereide wegen. — Matth. 13:41, 42.
11. Hoe wordt door Jezus’ profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” en over de boodschapper die in het midden van de hemel vliegt, te kennen gegeven dat engelen bij de activiteiten van zijn volgelingen op aarde betrokken zouden zijn?
11 In Jezus’ eigen profetie over het „teken . . . van [zijn] tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen” werd duidelijk voorzegd dat hij ten behoeve van de bijeenvergadering van de uitverkoren leden van het geestelijke Israël zijn engelen zou uitzenden. Ook zouden de engelen bij hem zijn wanneer hij zou komen om de mensen van de natiën als schapen en bokken van elkaar te scheiden (Matth. 24:3, 31; 25:31, 32; Openb. 7:1-8). Het laatste boek van de bijbel, de Openbaring die door bemiddeling van Jezus aan de apostel Johannes werd gegeven, onthult definitief dat de hemelse engelen betrokken zouden zijn bij de aardse activiteiten die de leden van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” zouden verrichten. Zo wordt er in Johannes’ visioen van de engel die in het midden van de hemel vloog ten einde eeuwig goed nieuws aan alle bewoners op aarde bekend te maken, te kennen gegeven dat Jehovah’s aanbidders die dat werk als een vervulling van dat visioen op aarde verrichten, leiding en bescherming van engelen ontvangen (Openb. 14:6, 7). Maar meer dan dat:
12. Waarom moeten de leden van het overblijfsel, toen zij destijds de ’zeven laatste plagen’ begonnen uit te storten, volgens de Openbaring leiding en bescherming van engelen hebben ontvangen?
12 Toen er gedurende de jaren 1922-1928 door bemiddeling van het gezalfde „overblijfsel” van die tijd een begin mee werd gemaakt de ’zeven laatste plagen’ uit te storten, moeten zij hierbij leiding en bescherming van engelen hebben ontvangen. Dit is alleen maar logisch, want in de hoofdstukken 15-17 van Openbaring wordt onthuld dat de „schalen” die vol waren met de gramschap van God, werden vastgehouden en gehanteerd door hemelse engelen die deze vaten van God hadden ontvangen. Door aldus in Gods wegen van dienst voorwaarts te gaan, zijn Jehovah’s aanbidders verzekerd van de bescherming van engelen. — Ps. 34:7; Hebr. 1:13, 14.
13. Wat plaatsen Satans aardse werktuigen op het pad van degenen die Jehovah’s „wegen” bewandelen, en wat zegt Psalm 91:12 hierover?
13 De „wegen” die wij, als aanbidders van Jehovah God, volgen, bevinden zich te midden van dit wereldse samenstel van dingen waarvan Satan de Duivel „de god” is (2 Kor. 4:4). Er kan derhalve verwacht worden dat de aardse werktuigen van deze valse God figuurlijke stenen op ons pad zullen leggen opdat Jehovah’s aanbidders hierover zullen struikelen en op rampspoedige wijze zullen vallen. Maar met betrekking tot zulke oorzaken van struikeling spreekt de psalmist verder over Jehovah’s engelen en zegt: „Op hun handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.” — Ps. 91:12.
14. Wat bleek in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening voor de natie van het vleselijke Israël „een steen der struikeling” te zijn, en waarom?
14 Dit betekent dat deze hemelse engelen ons zullen schragen en ondersteunen, zodat wij geen schadelijke invloed ondervinden van een dergelijke „steen”. Destijds in de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening hadden de afvallige Israëlieten, „beide huizen van Israël”, niet zulk een hulp van engelen ten einde hen ervoor te behoeden te struikelen en in geestelijk opzicht ten verderve te gaan. Zij struikelden over Jehovah’s ware Messías, Jezus Christus, die overeenkomstig de voorzegging in Jesaja 8:14 „een steen der struikeling” en „een rots des aanstoots” voor hen was (1 Petr. 2:7, 8). Hun verwerping van Jezus als de Messías heeft het besneden joodse volk tot op de huidige dag geestelijk geschaad. Dit is echter niet de „steen” waarover in Psalm 91:12 wordt gesproken.
15. Hoe is de „steen” van Psalm 91:12 anders, en hoe kan dit geïllustreerd worden?
15 Deze „steen” is iets van Jehovah’s Grote Tegenstander, Satan de Duivel; en als iemand derhalve accepteert wat door deze „steen” wordt voorgesteld, verliest hij Gods gunst. Dit is anders dan in het geval van de Messiaanse „steen” van de eerste eeuw, waarvan de aanvaarding door de joodse natie tot gevolg zou hebben dat zij Gods gunst behielden. Destijds volgden de nationalistische joden echter valse Messíassen die niet door God gezonden waren. Toen Jezus Christus ook naar onze tijd vooruitzag, waarschuwde hij zijn discipelen voor valse Messíassen of Christussen in dit „besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 24:3, 5, 23-26). In overeenstemming met de voorzegging zijn deze „valse Christussen” opgestaan, niet speciaal in de vorm van afzonderlijke personen, maar in de vorm van politieke en economische stelsels waaraan Messiaanse krachten zijn toegeschreven en door bemiddeling waarvan Messiaanse zegeningen werden verwacht. Dit gebeurde bijvoorbeeld toen Nikita Chroesjtsjov beloofde dat het communisme van zijn opvattingen een paradijs voor het volk tot stand zou brengen. En hoe zouden wij ooit kunnen vergeten dat de Federale Raad van de Kerken van Christus in Amerika in december 1918 de voorgestelde Volkenbond begroette als „de politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde”?
16. Wat zijn enkele van de ’stenen’ waartegen Jehovah’s getuigen, dank zij de engelen, hun voet niet hebben gestoten zodat zij hierdoor vielen?
16 Getrouw hebben Jehovah’s engelen Zijn aanbidders ’op hun handen gedragen’ zodat zij hun voeten niet tegen een dergelijke „steen” hebben gestoten en zijn gunst hebben verloren. Toen zij in november 1939 in het openbaar te kennen gaven dat zij hun christelijke „neutraliteit” met betrekking tot alle wereldse strijdpunten zouden bewaren, versterkte dit hen in hun reeds gekozen handelwijze van weigering met betrekking tot het vervullen van militaire dienstplicht, zowel in vredestijd als in oorlogstijd. Na de Eerste Wereldoorlog stonden er politieke dictators op, zoals Adolf Hitler, die zich ten doel stelde het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie voor een periode van duizend jaar te herstellen. Jehovah’s christelijke getuigen zijn echter nooit gezwicht voor zulke dictators als personen die de plaats van Jehovah’s ware Messías, Jezus Christus, innamen. In tijden van beproeving met betrekking tot het oppergezag van de wet van de Allerhoogste God, hebben zij de woorden van Christus’ apostelen overgenomen en tot politici, rechters en politieautoriteiten gezegd: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:29). Dank zij Jehovah’s engelen heeft geen enkele „steen” in de vorm van verbodsbepalingen tegen hen en hun prediking van Gods koninkrijk, Zijn aanbidders tot struikelen gebracht en doen vallen.
VEILIG VOOR OPENLIJKE EN GEHEIME AANVALLEN
17. Hoe komt Psalm 91:13, wat taal betreft, met Lukas 10:19 overeen?
17 Tegen het einde van het jaar 32 G.T. zond Jezus Christus zeventig discipelen uit als evangelisten van Gods Messiaanse koninkrijk. Klaarblijkelijk symbolische taal gebruikend, zei hij tot hen: „Ziet! Ik heb u autoriteit gegeven om slangen en schorpioenen onder de voeten te treden, en over alle kracht van de vijand, en niets zal u ook maar enigszins schaden” (Luk. 10:19). Eveneens in een symbolische betekenis zegt de psalmist nu tot de klasse die zich Jehovah tot woning heeft gemaakt: „Op de jonge leeuw en de cobra zult gij treden; gij zult de jonge leeuw met manen en de grote slang vertrappen.” — Ps. 91:13.
18. Hoe is de „jonge leeuw” in figuurlijk opzicht vertreden?
18 De jonge leeuw doet een openlijke, frontale aanval, waarbij hij zichzelf blootgeeft. Zo hebben ook krachtige, politieke staten hun toevlucht genomen tot wetgevende maatregelen waarin het slachtoffer werd genoemd. Ze hebben openlijk wetten aangenomen die tegen Jehovah’s getuigen waren gericht. Of ze hebben nationalistische wetten ten nadele van hen toegepast. Met welk doel? Ten einde hen te verslinden, ten einde hen te assimileren of in zich op te nemen, ten einde hen in religieus opzicht dienstbaar te maken aan de Staat, waardoor ze hen tot een nationaal religieus instituut zouden maken, afgescheurd van het wereldomvattende lichaam van Jehovah’s getuigen dat door God van boven naar beneden wordt bestuurd. De loyale getuigen van Jehovah hebben zulk een totalitaire, door de staat beheerste regeling afgewezen. Op theocratische wijze hebben zij krachtig vastgehouden aan Gods Bestuur!
19. Hoe is „de cobra” in figuurlijk opzicht vertreden?
19 In tegenstelling tot de jonge leeuw, valt de cobra in het donker, vanuit een verborgen plaats, aan. De cobra is gevaarlijk, als een „slang aan de kant van de weg”, waarmee de stam Dan werd vergeleken en die „het paard in de hielen bijt” (Gen. 49:16, 17). Er zijn venijnige, onverwachte aanvallen, zoals die van de cobra, op de moedwillig tot slachtoffer uitgekozen getuigen van Jehovah gedaan wanneer zij er zelfs in landen waar staatsreligies aan de macht zijn, mee voortgingen Gods koninkrijk openlijk van huis tot huis bekend te maken. Zich achter de Staat verbergend als het lichaam dat het vuile werk voor hen moest opknappen, hebben geestelijken van de christenheid door bemiddeling van politici, wetsontwerpers, politieautoriteiten en rechters van rechtbanken bedekte aanvallen op Jehovah’s getuigen gedaan (Ps. 94:20). Het venijn van deze unfaire aanvallen heeft Jehovah’s getuigen echter niet verlamd van vrees. Zij zijn ordelievend gebleven en hebben zich op vreedzame wijze tot de rechtbanken gewend ten einde aanspraak te maken op hun grondwettelijke rechten, waarbij zij een beroep deden op de constitutie van hun land. Zij hebben tot in de hoogste gerechtshoven van het land een wettelijke strijd gevoerd ten einde de vrijheid van religie en het recht Gods koninkrijk te prediken, wettelijk te bevestigen en te verdedigen (Fil. 1:7, 16). Hun krachtsinspanningen zijn vaak met de overwinning bekroond!
20. Hoe hebben de Getuigen, ondanks verbodsbepalingen ten aanzien van hun bijbelse lectuur, toch discipelen gemaakt?
20 Of de vijanden zich nu bedienden van openlijke, frontale aanvallen, of hierbij op een bedekte, geniepige manier te werk gingen, zij zijn door de voorwaarts marcherende getuigen van de Allerhoogste God ’vertreden’ of onder de voet gelopen. Wanneer hun lectuur werd verboden, bleven zij voortgaan met hun schriftuurlijke werk dat erin bestaat discipelen van Christus te maken, door in hun getuigeniswerk uitsluitend van de bijbel gebruik te maken. En hieruit zijn discipelen voortgekomen! — Matth. 28:19, 20.
21. Hoe vertrappen Jehovah’s aanbidders de symbolische „jonge leeuw met manen”?
21 De psalmist verhoogt de intensiteit van de beeldspraak wanneer hij in een parallellisme over het vertrappen van „de jonge leeuw met manen en de grote slang” spreekt. De jonge leeuw met manen is ouder dan alleen maar een jonge leeuw en ziet er ook woester uit; en de grote slang duidt op een reusachtig reptiel, welk dier in de Griekse Septuagintavertaling van de Psalmen een „draak” wordt genoemd. Ongeacht hoe indrukwekkend en woest de symbolische jonge leeuw met manen er echter ook uitziet wanneer hij zijn openlijke, frontale aanval doet, deze gevaarlijke aanvaller wordt door Jehovah’s aanbidders vertrapt. Jehovah’s getuigen gaan gewoon door en gehoorzamen de Allerhoogste God als Soevereine Regeerder in plaats van met leeuwen te vergelijken mensen of met leeuwen te vergelijken door mensen opgerichte organisaties. Zij geven de met een leeuw te vergelijken Caesar alleen wat aan Caesar toekomt, terwijl zij in geen enkel opzicht iets achterhouden wat God toebehoort maar Hem alles geven wat van hem is (Hand. 5:29; Matth. 22:21). Zij ondervinden dus geen geestelijke schade van het dreigende optreden van de „leeuw”.
22. Hoe vertrappen Jehovah’s aanbidders de symbolische „grote slang”?
22 De met een draak te vergelijken „grote slang” herinnert ons aan de vader van het „zaad” van de slang, Satan de Duivel, „de oorspronkelijke slang” (Gen. 3:15; Openb. 12:9). De psalmist beeldt hem hier niet als een „zeemonster” af, maar als een landmonster, een ongewoon groot reptiel, lang genoeg om enkele kronkels om een mens te leggen ten einde hem dood te drukken en op te slokken (Jer. 51:34). Indien Jehovah’s aanbidders dus bemerken dat Satan de Duivel, door middel van zijn reusachtige wereldorganisatie, probeert zich om hen heen te kronkelen en hen door middel van allerlei vormen van druk van de zijde van de wereld dood te drukken en hen in zijn door demonen beheerste organisatie op te slokken, schudden zij zich los en vertrappen deze „grote slang”. Zij vermijden en weerstaan alle vormen van spiritisme, waardoor zij de demonen niet toestaan zich op listige wijze meester te maken van hun geest en wil (Luk. 10:17). De leden van het gezalfde overblijfsel van medeërfgenamen van Christus moeten dit wel doen indien zij deel willen hebben aan de vervulling van Romeinen 16:20, waarin staat dat Satan binnenkort onder hun voeten verbrijzeld zal worden. Zij moeten thans positieve stappen tegen deze vuriggekleurde „draak” ondernemen en hem altijd onder de voeten houden. — 1 Petr. 5:8.
GOD LIEFHEBBEN EN ZIJN NAAM KENNEN
23. Wat zegt God in Psalm 91:14 met betrekking tot degenen die Hem liefhebben om wat Hij is?
23 Satan de Duivel ontkent dat menselijke schepselen God de Schepper enkel en alleen kunnen liefhebben om wat Hij is. De Allerhoogste God waardeert echter de ware liefde van Zijn aardse schepselen. Hoe God zijn waardering tot uitdrukking brengt, toont de psalmist vervolgens aan wanneer hij God aan het woord laat en zijn woorden met betrekking tot Zijn liefdevolle aanbidders als klasse weergeeft: „Omdat hij op mij zijn genegenheid heeft gezet, zal ik hem ook ontkoming verschaffen. Ik zal hem beschermen omdat hij mijn naam heeft leren kennen.” — Ps. 91:14.
24. Waarom hebben Zijn aanbidders, in plaats van slechts geestelijke zekerheid te willen vinden, dus toevlucht bij Hem gezocht?
24 De aanbidders van de ene levende en ware God hebben hun genegenheid op hem gezet omdat hij de verhevenste personificatie van liefde is. Zij hangen hem vol genegenheid en trouw aan, terwijl hun hart eenvoudig spontaan naar hem uitgaat. Hun wordt het gebod gegeven hem lief te hebben, maar zij hebben hem lief omdat hij hen eerst heeft liefgehad en deze liefde door bemiddeling van zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, tot uitdrukking gebracht heeft (Deut. 7:7; 10:15; Mark. 12:29, 30; 1 Joh. 4:19). Zij hebben dus niet louter toevlucht bij Hem gezocht ten einde geestelijke zekerheid te ontvangen.
25. Met betrekking waartoe heeft Jehovah zijn aanbidders ontkoming verschaft, en hoe staat het met de toekomst?
25 Wegens de genegenheid die de Almachtige God als reactie voor hen voelt, heeft Hij zijn aanbidders ontkoming verschaft, zodat zij ervoor werden behoed religieuze gevangenen van deze wereld te worden, ja, uitgeroeid te worden. Als bewijs hiervan bestaan zijn ware aanbidders thans in deze uiterst gevaarvolle tijd nog steeds en nemen zij in aantal toe. Zijn vermogen om in toekomstige gevallen van nood ontkoming te verschaffen, is nog altijd even groot!
26. Om welke kerngedachte gaat het wanneer Jehovah zegt: „Ik zal hem beschermen omdat hij mijn naam heeft leren kennen”?
26 Degenen die de Allerhoogste God met geest en waarheid aanbidden, zullen nooit van de oppervlakte van de aarde worden weggevaagd. Anders zou zijn naam van de aarde uitgewist worden. Om deze kerngedachte gaat het wanneer hij met betrekking tot het gezelschap van zijn aanbidders zegt: „Ik zal hem beschermen omdat hij mijn naam heeft leren kennen.” — Ps. 91:14.
27. Waarop werd in 1925 voor het eerst de aandacht gevestigd, hetgeen welk Watch Tower-artikel van 1 januari 1926 tot gevolg had?
27 Vanaf het jaar 1925 G.T. heeft het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël er nota van genomen dat volgens de aanwijzingen uit de Schrift voor God de tijd was aangebroken om over de gehele wereld een naam voor zichzelf te maken (Jer. 32:20; Jes. 63:12). Hierdoor werd de aandacht gevestigd op Gods persoonlijke naam, Jehovah. Onmiddellijk vanaf het begin van het volgende jaar werden de lezers van The Watch Tower geconfronteerd met de uitdagende vraag: „Wie zal Jehovah eren?”, hetgeen de titel was van het hoofdartikel dat in de uitgave van 1 januari 1926 van dit tijdschrift werd gepubliceerd.
28. Wat deden Jehovah’s aanbidders in 1928, als bewijs dat zij Zijn naam ’hadden leren kennen’, op het congres van de Internationale Bijbelonderzoekers in Detroit?
28 Als bewijs dat zij de goddelijke naam ’hadden leren kennen’, namen de Internationale Bijbelonderzoekers minder dan drie jaar later, toen zij in de zomer van 1928 op een internationaal congres in Detroit, Michigan, bijeen waren, met algemene goedkeuring „Een verklaring tegen Satan en voor Jehovah” aan. Van deze bekendmaking, die in gedrukte vorm werd uitgegeven, werden toen tientallen miljoenen exemplaren over de gehele wereld verspreid. In dat gekenmerkte jaar 1928 meldden 44.000 Bijbelonderzoekers zich voor de velddienst ten einde voor die verspreiding zorg te dragen. Wat gebeurde er nog later, om de climax te bekronen?
29, 30. (a) Waarin werd in 1939 de titel van De Wachttoren veranderd ten einde de goddelijke naam nog verder bekend te maken? (b) Heeft Jehovah zich een naam gemaakt, en indien ja, door bemiddeling van wie dan?
29 Op het internationale congres van de Internationale Bijbelonderzoekers dat in 1931 in Columbus, Ohio, werd gehouden, werd op zondagmiddag 26 juli de resolutie aangenomen ten gunste van het aanvaarden van de Nieuwe Naam, Jehovah’s getuigen. Daarna werd deze resolutie door de gemeenten over de gehele wereld aangenomen, welke gemeenten hun religieuze organisatie voortaan als Jehovah’s getuigen identificeerden. Ten einde de goddelijke naam nog verder bekend te maken, verscheen op 1 maart 1939, enkele maanden voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, het officiële tijdschrift van de Getuigen met de nieuwe titel „De Wachttoren en aankondiger van Jehovah’s koninkrijk”. En thans, nu het kritieke jaar 1975 is begonnen, zou er terecht gevraagd kunnen worden: Heeft de Allerhoogste God der profetie zich een naam gemaakt? Het antwoord is vanzelfsprekend Ja! Door bemiddeling van wie? Niet door bemiddeling van de christenheid of het jodendom, maar door bemiddeling van Jehovah’s christelijke getuigen!
30 De bescherming die Jehovah zijn aanbidders heeft geschonken omdat zij ’zijn naam hebben leren kennen’, heeft beslist betekend dat zijn eigen naam werd beschermd en dat hij over een middel beschikte waardoor hij zijn naam „over de gehele aarde” liet bekendmaken. — Rom. 9:17; Ex. 9:16.
31. In wiens naam zijn zij vastbesloten te wandelen, en wiens naam roepen zij aan voor hulp?
31 Deze christelijke getuigen van Jehovah nemen nu de beslissing die staat opgetekend in Micha 4:5: „Alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.” Zij zullen Zijn naam voor hulp blijven aanroepen, met het volste vertrouwen in wat hij vervolgens, in Psalm 91:15, zegt: „Hij zal mij aanroepen, en ik zal hem antwoorden. Ik zal met hem zijn in nood. Ik zal hem verlossen en hem verheerlijken.”
VERLOSSING EN VERHEERLIJKING
32. Hoe toont Jehovah aan dat hij degenen die hem aanroepen niet als Zijn getuigen heeft verloochend, en hoe zal hij dit nog tonen?
32 Doordat de vijandelijkheden van de zijde van de wereld tegen Jehovah’s aanbidders toenemen en Satan de Draak onophoudelijk oorlog tegen hen voert, hebben zij reeds heel wat noodsituaties doorstaan. In overeenstemming met zijn belofte is Jehovah echter altijd met hen geweest en heeft Hij hen nooit als Zijn getuigen verloochend. In de enorme nood die nog voor hen in het verschiet ligt, wanneer deze goddeloze wereld in een algehele vernietiging aan haar einde komt, zal Jehovah met zijn aanbidders zijn en dit op wonderbare wijze kenbaar maken! In plaats van toe te laten dat zij door al hun zichtbare en onzichtbare vijanden op een oneervolle wijze worden vernietigd, zegt Jehovah: „Ik zal hem verlossen en hem verheerlijken” of „tot ere brengen”. — Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.
33, 34. In welk opzicht worden Jehovah’s aanbidders, nadat zij zijn verlost, door Hem verheerlijkt?
33 De hier beloofde verheerlijking duidt niet noodzakelijkerwijs op de verheerlijking van de leden van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël in de hemel met de regerende Koning Jezus Christus. Dit zal op Jehovah’s bestemde tijd gebeuren, na een beloofde „lengte van dagen”.
34 Maar Hij heeft reeds schitterende verlossingen voor zijn aanbidders op aarde teweeggebracht, hetgeen hun geestelijke heerlijkheid heeft gebracht, tot eer van Zijn naam. Na zulke goddelijke verlossingen is hun het voorrecht geschonken zich in glorie te verheffen boven hun vijanden, die ook Zijn vijanden zijn. Tot op de huidige dag zijn zij als Zijn getuigen en bekendmakers van Zijn onoverwinnelijke Messiaanse koninkrijk met verdere dienst op aarde geëerd. Gedurende de naderende „grote verdrukking” van de wereld en het hoogtepunt ervan in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal vanzelfsprekend Jehovah’s grootste en meest opmerkelijke verlossing van hen komen. Zij zullen die „grote verdrukking”, waarin de wereld wordt vernietigd, overleven en in de glorie van de winnende zijde van die Oorlog aller oorlogen delen! Zij zullen geëerd worden met het voorrecht Gods nieuwe ordening voor deze aarde te mogen betreden.
35. Ten einde welke eer op aarde te genieten zullen zij aldus in leven blijven, en door welke daad van Gods zijde wordt dit voor hen mogelijk gemaakt?
35 Aldus zullen zij in leven blijven ten einde de eer te genieten degenen te zijn die door de Allerhoogste God worden verlost wanneer hij zegevierend oorlog voert voor de rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit en de heiliging van zijn waardige naam (Openb. 16:14, 16; Ezech. 38:23; Ps. 83:18). Dit wordt door de redding die hij hun schenkt, voor hen mogelijk gemaakt. Tot besluit van deze schitterende psalm zegt Jehovah door bemiddeling van zijn psalmist: „Met lengte van dagen zal ik hem verzadigen, en ik zal hem de redding door mij doen zien.” — Ps. 91:16.
36. Wanneer werd het vooruitzicht om Gods „oorlog” te Har–mágedon te overleven, voor de blik van het overblijfsel geopend, en in hoeverre zullen zij met „lengte van dagen” op aarde verzadigd worden?
36 Pas vanaf het einde van het jaar 1928 kreeg het gezalfde overblijfsel van het „Israël Gods” het geestelijke inzicht dat zij het vooruitzicht hadden de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon te overleven en hier op aarde Jehovah’s rechtvaardige nieuwe ordening binnen te gaan. (Zie The Watch Tower van 15 december 1928, blz. 376, paragraaf 35, 36.) En nu het jaar 1975 is aangebroken, zien enkele duizenden van het gezalfde overblijfsel die nog op deze aarde in leven zijn, naar de verwezenlijking van dat vreugdevolle vooruitzicht uit. De toenemende „grote schare” van hun met schapen te vergelijken metgezellen zien er te zamen met hen naar uit de Nieuwe Ordening binnen te gaan zonder dat er een onderbreking komt in hun leven. In de Nieuwe Ordening zal Jehovah God nog meer jaren aan de „lengte van dagen” van het gezalfde overblijfsel toevoegen, totdat de leden ervan het punt hebben bereikt dat zij in dit opzicht ’verzadigd’ zijn. Het staat nog te bezien of zij hier nog op aarde zullen worden gehouden om het begin van de opstanding van de aardse doden mee te maken en getrouwe getuigen uit oude, voorchristelijke tijden te ontmoeten. Zij zouden het erg fijn vinden wanneer zij dit zouden mogen beleven voordat zij van het aardse toneel worden weggenomen om de hemelse beloning met Christus te ontvangen.
37. Met welke „lengte van dagen” zullen de leden van de „grote schare” verzadigd kunnen worden?
37 Degenen van de „grote schare” die helemaal door de beslissende beproeving na het einde van Christus’ duizendjarige regering over de mensheid heen trouw blijven aan de Universele Soeverein Jehovah God, zullen verzadigd worden met „lengte van dagen” tot een eeuwig leven, een leven zonder einde in het aardse „Paradijs van Geneugte” onder Jehovah’s universele soevereiniteit. O, wat is de aanbidding van Jehovah lonend!
38. Ook al sterft iemand die „in de schuilplaats van de Allerhoogste woont” vóór het einde van Gods oorlog te Har–mágedon en het in de afgrond werpen van Satan, waarom wordt hierdoor dan beslist niet de uiterst grote belangrijkheid van de geestelijke zekerheid weerlegd?
38 Waarderen wij nu de geestelijke zekerheid die Jehovah God verschaft en verlangen wij er oprecht naar? Is deze soort van zekerheid niet van het allergrootste belang indien wij beschermd willen worden ten einde de glorierijke beloningen te ontvangen die Hij voor al zijn getrouwe aanbidders heeft weggelegd? Allen die vol vertrouwen in Jehovah’s plaats van zekerheid blijven en „in de schuilplaats van de Allerhoogste [wonen]”, zullen „de redding door mij”, door Jehovah, mogen zien (Ps. 91:16). Dit zal zelfs het geval zijn indien iemands dagen in getrouwheid door middel van de dood worden besnoeid voordat de Nieuwe Ordening na Jehovah’s „oorlog” te Har–mágedon en nadat Satan en zijn demonen in de afgrond zijn geworpen, werkelijk wordt ingeluid (Openb. 20:1-6). Door middel van de beloofde opstanding van de doden kan de Almachtige God nog altijd redding verschaffen uit een dood in getrouwheid. Degenen die de goddelijke plaats van geestelijke zekerheid verlaten, zullen de komende „grote verdrukking” nooit met Gods goedkeuring doorstaan en zullen de redding door Hem niet zien!
39. Welk genoegen dienen wij Jehovah in het geval van elkeen van ons te gunnen, en hoe kunnen wij Hem dit genoegen laten hebben?
39 Jehovah zal er behagen in scheppen ons de redding door Hem en door bemiddeling van Jezus Christus zijn Zoon te doen zien. Mogen wij Hem op liefdevolle wijze in het geval van elkeen van ons dit goddelijke genoegen gunnen. Wij kunnen dit doen door op een waardige wijze in de „schuilplaats” van geestelijke zekerheid te blijven die hij voor Zijn getrouwe aanbidders heeft verschaft. — Spr. 21:31; Openb. 7:9-17.