Blijf standvastig als ziende de Onzichtbare
„Door geloof verliet hij Egypte, doch zonder de toorn van de koning te vrezen, want hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare.” — Hebr. 11:27.
1. (a) Welk bewijs geeft ons de verzekering dat Jehovah leeft? (b) Waarom werpt Gods onzichtbaarheid geen twijfel op zijn bestaan?
NIEMAND die thans op aarde leeft of die in het verleden op aarde heeft geleefd, heeft God ooit met zijn letterlijke ogen gezien. Jehovah is te heerlijk dat zwakke mensen de aanblik van hem kunnen verdragen. Zijn onzichtbaarheid dient ons er echter niet toe te brengen aan zijn bestaan te twijfelen, en ook maakt deze het voor ons niet onmogelijk hem met de ogen des geloofs als een Persoon te „zien”. Zijn eigenschappen en macht kunnen ook worden waargenomen. Bepaalde facetten van zijn persoonlijkheid kunnen door middel van zijn scheppingswerken worden waargenomen, zoals de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen vermeldt: „Zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid” (Rom. 1:20). Zijn onzichtbaarheid werpt geen twijfel op zijn bestaan, en ook maakt deze het voor ons niet onmogelijk hem als een Persoon te respecteren of waardering te hebben voor zijn eigenschappen, manieren en handelingen ten aanzien van anderen, en vooral ten aanzien van zijn eigen volk. Zijn onveranderlijkheid in eigenschappen en maatstaven treedt ook duidelijk aan het licht. Dit wordt bevestigd door zijn eigen verklaring: „Ik ben Jehovah; ik ben niet veranderd” (Mal. 3:6). Jehovah’s onzichtbaarheid dient niet ons geloof te verzwakken in zijn persoonlijke eigenschappen, in zijn wijze van optreden en in de manier waarop hij handelt ten aanzien van degenen die hem liefhebben.
2, 3. Welke veranderingen hebben Jehovah’s dienstknechten als gevolg van geloof in hun leven kunnen aanbrengen?
2 Zelfs zonder God letterlijk te zien, hebben Jehovah’s dienstknechten zulk een krachtig geloof in hem geoefend dat zij ertoe gebracht zijn hun leven volledig te veranderen ten einde datgene te doen wat hem behaagt. Dit blijkt wel uit het feit dat velen van Jehovah’s Getuigen voordat zij Getuigen werden, immoreel zijn geweest, oneerlijk, gewelddadig, liefhebbers van wereldse genoegens, zoekers van materieel gewin en mensen die er druk mee bezig waren een „naam” voor zichzelf te maken. — 1 Kor. 6:9-11.
3 Veel oprechte personen die hem hebben „gezien”, zijn er daardoor toe gebracht hun levenswijze te veranderen; zij hebben zich thans ’omgekeerd’ ten einde in overeenstemming met de door Hem gestelde maatstaven te leven door eerlijk te zijn en door waardering te tonen voor geestelijke zaken, alsook door het doen van Jehovah’s wil de eerste plaats in hun hart toe te kennen. — Hand. 3:19; 1 Petr. 4:3, 4.
4. Wat heeft Jehovah’s dienstknechten ertoe aangezet Gods weg te bewandelen?
4 En waarom zo’n verandering? Omdat zij met de ogen van hun onderscheidingsvermogen zijn gaan zien wat een liefdevolle God Jehovah is, en dit heeft hen ertoe aangezet op een wijze te wandelen die hem behaagt. Dit diepe en blijvende geloof heeft hen ertoe bewogen jaar in jaar uit, zonder hierin te verslappen, het „goede nieuws” te prediken, ook al is het — als gevolg van vervolging en doordat de grote meerderheid der mensen niet wil luisteren — soms ontmoedigend dit te doen. Omdat wij hem hebben „gezien”, stellen wij het volste vertrouwen in hem en zijn wij gelukkig in zijn dienst. — Ef. 1:18; Hand. 5:42; Matth. 5:8, 10-12.
LOYAAL IN HUN GELOOF
5. Wat is de houding van degenen die reeds lang in Jehovah’s dienst werkzaam zijn?
5 Velen die gunstig hebben gereageerd op Jehovah’s gebod om het goede nieuws over de gehele aarde te prediken, doen dit reeds twintig, dertig, veertig of meer jaren. Hoe langer zij deze dienst verrichten, des te dieper is hun waardering voor Zijn grootse en prachtige werken. Zij zien hem in een scherper licht. Degenen die reeds lang in Jehovah’s dienst staan, zullen er nooit een moment aan denken om met hun dienst op te houden of het langzamer aan te doen in hun door God geschonken toewijzing. Zij zijn vastbesloten om voorwaarts te gaan, totdat zij de beloofde beloning hebben verworven. — Jak. 1:12.
6. Wat hebben Gods loyale dienstknechten verduurd, en hoe hebben zij deze beproevingen beschouwd?
6 Ook al hebben zij misschien zware vervolgingen ondergaan, toch blijft hun geloof sterk. Zij hebben tegenstand verduurd en zullen deze blijven verduren, vastbesloten om hun rechtschapenheid jegens de Almachtige God te bewaren. In vele delen van de wereld hebben vervolgingen tegen Jehovah’s loyale dienstknechten gewoed, vooral in Duitsland gedurende het duivelse nazi-regime, en, meer recent, onder Malawi’s wrede en harteloze dictator. Tijdens de allermoeilijkste beproevingen zijn christelijke mannen, vrouwen en kinderen loyaal gebleven aan hun hemelse Vader, en evenals de eerste-eeuwse christenen hebben zij dit met vreugde gedaan. Zij hebben het een voorrecht geacht hun loyaliteit jegens de Soevereine Regeerder van het universum te bewijzen. — 1 Petr. 4:12, 13; Ps. 145:10.
7-9. (a) Hoe hebben Jehovah’s Getuigen in Duitsland en in Malawi hun geloof getoond? (b) Wat heeft hen in staat gesteld te volharden?
7 Onder Hitlers verdorven regime verloren duizenden getuigen van Jehovah hun betrekking, hun zaak en hun huis. Velen mochten niet hun eigen beroep uitoefenen. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard, pensioenen werden ingehouden en zij leden andere persoonlijke verliezen. Er werden 860 kinderen van hun ouders weggehaald; in totaal 6019 personen werden gearresteerd, van wie verscheidenen twee-, drie- of zelfs nog meer maal, zodat er alles bij elkaar 8917 arrestaties werden gerapporteerd; en deze personen zaten gevangenisstraffen uit die gezamenlijk op 13.924 jaar neerkwamen. Velen van deze getrouwe mannen en vrouwen werden in concentratiekampen opgesloten, waar zij gezamenlijk gedurende 8078 jaar een wrede behandeling ondergingen. In totaal 635 van hen zijn in gevangenschap gestorven, 253 werden ter dood veroordeeld, terwijl 203 van dezen werkelijk werden geëxecuteerd.
8 In recentere tijd is de zogenaamde „christelijke” dictator van het Afrikaanse land Malawi in de voetstappen van Hitler getreden door in dat land de ene vervolgingsgolf na de andere over Jehovah’s Getuigen te brengen. In 1972 waren meer dan 30.000 van deze christenen en degenen die de bijbel met hen bestudeerden, genoodzaakt ter wille van hun leven naar het naburige Moçambique te vluchten. In augustus en september 1975 had een herleving van het nationalisme in Moçambique echter tot gevolg dat zij weer naar Malawi „repatrieerden”. Hier wachtte hun opnieuw de situatie dat zij op onmenselijke wijze werden gemarteld en geslagen en dat zij van hun geld, bezittingen en kleding werden beroofd. Zij zijn naakt uitgekleed en velen van hun vrouwen zijn verkracht. In oktober 1975 werden hele gemeenten van volwassen Getuigen omsingeld en in Hitleriaanse concentratiekampen opgesloten. En ouders werden ertoe gedwongen hun kinderen, zelfs zuigelingen, buiten de kampen achter te laten! Toen aan de politieagenten werd gevraagd waarom de president van Malawi hiertoe opdracht had gegeven, antwoordden zij: „U bent ervoor verantwoordelijk dat u uw kinderen verkeerde dingen leert. Zij zullen dus door Malawi worden vastgehouden, en wij zullen ervoor zorgen dat zij burgers van Malawi worden.” Kunt u zich iets demonischers voorstellen? Jehovah’s Getuigen in Malawi zijn zonder land, huis of kinderen. Herschrijft Malawi de sadistische geschiedenis van het nazisme door degenen te vervolgen wier enige „misdaad” is dat zij Gods Woord de bijbel gehoorzamen door neutraal te blijven met betrekking tot „de wereld” en haar politiek? — Joh. 17:16.
9 Wat is dit een duivels verslag! Maar wat heeft al deze christenen in staat gesteld zulk een afschuwelijke behandeling te verduren? Zij hebben naar Gods Woord de bijbel opgezien. Hierin hebben zij het verslag aangetroffen van zulke voorbeelden in getrouwheid en volharding als Mozes, Jozua, de profeten en de eerste-eeuwse christenen. Vooral hebben zij het voorbeeld van getrouwheid in gedachten gehouden dat onze Heer en Redder, Jezus Christus, heeft gegeven. — Hebr. 12:1-3.
MET HET OOG DES GELOOFS ’ZIEN’
10. (a) Welke voordelen genoot Mozes in zijn vroege levensjaren? (b) Welke loyaliteit toonde hij jegens Jehovah?
10 Van een werelds standpunt uit bezien, bevond Mozes zich in materieel opzicht in een uitermate gunstige positie. Als de aangenomen zoon van Farao’s dochter kwam hij ervoor in aanmerking het heerlijkste voedsel te nuttigen en de schitterendste kleding te dragen en bovendien in de meest luxueuze omgeving koninklijk te leven (Ex. 2:1-10). Hij zal beslist veel prestige en eer hebben genoten en uiteindelijk zou hij een grote nalatenschap erven. Hij ontving de hoogste opleiding, want hij werd „in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht” en werd „krachtig in zijn woorden en daden”. Hij nam in de Egyptische wereld dus zonder enige twijfel een zeer begunstigde positie in (Hand. 7:20-22). Toch bekommerde Mozes zich meer om zijn verhouding tot Jehovah. In dat opzicht heeft hij voor alle christenen, in de gehele periode vanaf 1900 jaar geleden tot onze tijd aan toe, een juist voorbeeld verschaft. Loyaliteit jegens God en zijn volk heeft hem ertoe gebracht het besluit te nemen te weigeren „de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden”. In het bijbelverslag dat door de apostel Paulus is opgetekend, worden Mozes’ inzicht en verstand getoond wanneer daarin wordt gezegd: „Door geloof verliet hij Egypte, doch zonder de toorn van de koning te vrezen, want hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare. Door geloof had hij het pascha gevierd en het bespatten met het bloed, opdat de verdelger hun eerstgeborenen niet zou aanraken. Door geloof trokken zij door de Rode Zee als over droog land, maar toen de Egyptenaren het beproefden, werden zij verzwolgen.” — Hebr. 11:23-29.
11. Hoe werd Mozes op zijn toekomstige toewijzing voorbereid?
11 Mozes’ grote verlangen was, door Jehovah gebruikt te worden om Zijn volk te bevrijden. Veertig jaar achtereen was hij in Midian om op een godvruchtige wijze opgeleid te worden. De eigenschappen geduld, zachtmoedigheid, nederigheid, lankmoedigheid, zachtaardigheid en zelfbeheersing moesten ontwikkeld worden en ook moest hij leren op Jehovah te wachten. Als een herder in de wildernis werd hij erop voorbereid teleurstellingen en moeilijkheden die hij zou ontmoeten, te verduren. Terzelfder tijd leerde hij dat het noodzakelijk was rustig te zijn en zich krachtig te betonen, aangezien dit eigenschappen waren die hij in zijn toekomstige toewijzing, wanneer hij Jehovah’s volk uit gevangenschap leidde, nodig zou hebben. — Hand. 7:29, 30.
12. (a) Waarom moesten Mozes en Aäron moed ten toon spreiden terwijl zij op Jehovah vertrouwden? (b) Hoe kwam Jehovah de Israëlieten te hulp?
12 Zou er van de zijde van Mozes geen moed en dapperheid voor nodig zijn geweest om voor zo’n grote koning als Farao te verschijnen en hem een ultimatum te stellen dat hij Gods volk moest laten gaan? Hij en Aäron, zijn vleselijke broer, hebben dit gedaan, niet slechts éénmaal, maar bij vele gelegenheden. Ten slotte verdreef Farao de Israëlieten, maar al gauw had hij er spijt van en joeg hij hen achterna. De kansen om aan Farao’s macht te ontkomen, schenen nihil. Het Egyptische leger haalde hen in en vóór hen lag de grote Rode Zee. Jehovah zei echter tot Mozes: „Strek uw hand uit over de zee.” Toen liet Hij door een krachtige oostenwind die de gehele nacht waaide, de zee terugwijken, waardoor hij een groot deel van het zeebekken in droog land veranderde. De Israëlieten begonnen er op droge grond doorheen te trekken. Toen zij uit de zeebedding omhoog kwamen, joegen de Egyptenaren hen achterna. Jehovah zei toen tot Mozes: „Strek uw hand uit over de zee, opdat de wateren terugkeren over de Egyptenaren, hun strijdwagens en hun ruiters.” Aldus redde Jehovah Israël uit de handen van de Egyptenaren! „Israël kreeg eveneens de grote hand te zien die Jehovah tegen de Egyptenaren had aangewend; en het volk kreeg vrees voor Jehovah en stelde geloof in Jehovah en in Mozes, zijn knecht.” — Ex. 14:15-31.
13. (a) Hoe kwam het dat Jozua en de Israëlieten Jehovah „zagen”? (b) Wie in Jericho „zag” Jehovah, en waarom?
13 Mozes’ opvolger Jozua spreidde ook geloof ten toon. Ook hij „zag” Jehovah. Toen de priesters die de ark van het verbond droegen, in de rivier de Jordaan stapten, werden de wateren die van boven kwamen, op wonderbare wijze afgedamd. Terwijl de priesters in het midden van de Jordaan op droge grond stonden, staken de Israëlieten een opgedroogde rivierbedding over. Jehovah’s aanwezigheid was voor die Israëlieten reëel. Op naar Jericho! Daar marcheerden zij gedurende zes opeenvolgende dagen éénmaal rondom de stad en op de zevende dag vervolgens zevenmaal. Toen de priesters op de horens bliezen en het volk schreeuwde, stortten de schijnbaar onneembare muren rondom Jericho in. De Israëlieten konden Jehovah in dit alles waarlijk „zien” (Joz. 3:15-17; 6:10-16). Iemand in Jericho „zag” Jehovah bij die gelegenheid echter ook. Dit was Rachab. Wegens haar geloof in Jehovah’s grote macht, werd zij gespaard, alsook haar familie. Zij had haar geloof door haar werken getoond, en wel door Jozua’s boodschappers te verbergen. — Joz. 2:1-21; 6:25; Jak. 2:25; Hebr. 11:30, 31.
14. Hoe „zag” een weduwe in Sarfath Jehovah?
14 Bij een latere gelegenheid bezocht de profeet Elia een weduwe in Sarfath. Het kind van de vrouw werd ziek en stierf. Elia zei tot haar: „Geef mij uw zoon.” Toen „droeg [hij] hem naar het bovenvertrek, waar hij woonde, en legde hem op zijn eigen rustbed”. Daar „strekte hij zich drie maal over het kind uit en riep tot Jehovah en zei: ’O Jehovah, mijn God, laat toch alstublieft de ziel van dit kind in hem terugkeren’ . . . zodat de ziel van het kind in hem terugkeerde en het tot leven kwam”. Heeft die weduwe Jehovah werkelijk „gezien”? Ja, maar niet met letterlijke ogen. Zij zag hem met de ogen van haar geloof, want zij zei als antwoord tot Elia: „Nu weet ik werkelijk dat gij een man Gods zijt en dat Jehovah’s woord in uw mond waar is.” — 1 Kon. 17:7-24; Hebr. 11:35.
15. Wat kunnen wij leren uit het voorbeeld van de „grote wolk van getuigen”?
15 Getrouwe mannen uit de oudheid — Abel, Henoch, Noach, Abraham en anderen tot Mozes’ tijd aan toe, die allen in het elfde hoofdstuk van Hebreeën worden genoemd, en talloze anderen — getuigen er allen van dat zij God hebben „gezien”. Hebreeën 12:1 zegt over hen: „Daarom dan, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen.” Door geloof aan de dag te leggen, hebben deze mensen op onweerlegbare wijze getuigenis gegeven betreffende God en zijn onveranderlijke voornemen. Zij hebben God werkelijk „gezien”, niet met letterlijke ogen, maar met de ogen van hun geloof. Hebt u net zo’n sterk geloof als zij?
GELOOF ZET TOT HANDELEN AAN
16. Hoe „zien” wij met het oog des geloofs?
16 Wanneer wij iets niet werkelijk met onze letterlijke ogen zien maar het door middel van de ervaringen of verrichtingen van anderen onderscheiden, oefenen wij deze hoedanigheid geloof. Wij zouden kunnen verklaren dat wij een nieuwe ordening erkennen of „zien”, en dat wij de nabijheid ervan beseffen. Niet dat wij een letterlijk visioen hebben ontvangen, hoewel ons tegenwoordige geestelijke paradijs ons er beslist een voorsmaak van heeft gegeven; het betekent echter in werkelijkheid dat wij de nieuwe ordening met de ogen van ons geloof zien. Dit punt wordt ons onder de aandacht gebracht door Paulus’ woorden in Romeinen 1:19, 20: „God [is] openbaar . . . Want zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij [de ongelovigen] niet te verontschuldigen zijn.” Geloof is op concrete bewijzen gebaseerd. De betrouwbaarheid van Gods woord en de nauwkeurige vervulling van zijn profetieën vervullen ons hart met vertrouwen en geloof.
17. Hoe kunnen wij ons ’standvastig betonen in het zien van de Onzichtbare’?
17 Het is Jehovah’s wens dat allen „tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Wij moeten derhalve standvastig zijn in onze prediking tot anderen. Misschien voelen wij ons wel beperkt in onze predikingsbekwaamheid, maar dat schenkt ons geen reden om terughoudend te zijn in dit geloofopbouwende werk. Jehovah wil dat allen die „het water des levens” aanvaarden, ook anderen tot het drinken ervan uitnodigen. Laten wij evenals Mozes ’standvastig blijven als ziende de Onzichtbare’ en anderen helpen Hem eveneens te „zien”. In Openbaring 22:17 wordt ons gezegd: „De geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet.” Wij dienen er met een krachtig geloof van ganser harte aan deel te nemen die uitnodiging tot anderen te richten.
18. Hoe kunnen wij onze beperkingen overwinnen?
18 Mozes voelde zich van nature niet bekwaam om zijn opdracht ten uitvoer te brengen. Hij verontschuldigde zich door te zeggen dat hij geen vloeiende spreker was (Ex. 4:10). Toch bleek hij met Jehovah’s steun succesvol te zijn. Wij kunnen het vertrouwen hebben dat Jehovah ook ons zal sterken bij het ten uitvoer brengen van onze opdracht, ongeacht welke persoonlijke beperkingen wij ook mogen hebben. Hebben velen dit niet ervaren, en misschien bij meer dan één gelegenheid? Zei u, toen u de gemeentevergaderingen van Jehovah’s Getuigen begon bij te wonen: „O, ik zou nooit zo vrijuit kunnen spreken als alle anderen”? Dacht u misschien ook: „Ik zou nooit voor een zaal met mensen kunnen spreken, of het publiek nu groot of klein is”? Maar doet u al deze dingen, die u eens als onmogelijk hebt beschouwd, thans niet in werkelijkheid? Dit komt doordat u Gods Woord hebt bestudeerd en weet dat zijn geest met u is en u hiertoe de kracht verleent. — 2 Kor. 12:10.
19. (a) Aan wiens werk nemen wij deel? (b) Door welk voortreffelijke voorbeeld wordt dit bevestigd?
19 Wij moeten in gedachten houden dat het werk dat Jehovah zijn volk te doen heeft gegeven, niet hùn werk is. Het is zíjn werk, en hij is degene die het hart van de mensen opent, zodat zij gunstig reageren. Dit wordt goed geïllustreerd door de ervaring die Paulus opdeed toen hij in Filippi predikte: „Een zekere vrouw genaamd Lydia, een purperverkoopster, uit de stad Thyatíra en een aanbidster van God, luisterde, en Jehovah opende haar hart wijd, zodat zij aandacht schonk aan de dingen die door Paulus werden gezegd.” Ja, Jehovah was degene die Lydia’s hart opende, hetgeen tot resultaat had dat „zij en haar huisgezin [werden] gedoopt”. — Hand. 16:14, 15.
20, 21. (a) Hoe kunnen wij het hoofd bieden aan de uitdaging van moeilijk gebied? (b) Hoe is Jehovah’s naam hierbij betrokken?
20 Welke bekwaamheden en kwaliteiten wij ook bezitten, ze dienen alle gebruikt te worden om de belangstelling van rechtgeaarde personen op te wekken, ongeacht welke maatschappelijke positie zij bekleden. Naar welke bron dienen wij voor het verkrijgen van kracht op te zien? Naar Jehovah, die ons zal sterken evenals hij Mozes en Aäron heeft gesterkt, en wel in die mate dat wij ongeacht de gelegenheid of ongeacht aan welke situatie wij het hoofd moeten bieden, met vrijmoedigheid en onbevreesdheid kunnen handelen. Door Jehovah voortdurend „voor ogen” te houden, zullen wij in staat gesteld worden ons te blijven inspannen en het „goede nieuws” bekend te blijven maken, ook al staat de meerderheid der mensen er afwijzend tegenover (1 Tim. 4:10). Hoe afwijzend de mensen ook mogen zijn, toch kunnen wij niet voorzien wat zij in de toekomst nog zullen doen. Zij zouden kunnen veranderen. Jehovah schenkt hun, in het geduld dat hij jegens hen ten toon spreidt, ruimschoots de gelegenheid om te veranderen (2 Petr. 3:9). Dienen wij afwijzende mensen niet steeds weer opnieuw te bezoeken, net zoals Mozes herhaaldelijk voor Farao verscheen? Wij zullen dit doen indien wij ons Jehovah voortdurend voor ogen stellen en in gedachten houden dat zijn naam erbij betrokken is. — Ps. 16:8.
21 Zelfs als mensen weigeren zich te veranderen, wordt toch Gods naam bekendgemaakt. De mensen worden ruimschoots gewaarschuwd voordat zijn oordeel tot uitdrukking wordt gebracht. Dan zullen ten slotte alle natiën „moeten weten” dat Jehovah God is. — Ezech. 39:7.
22. Wat gebeurt er in vele delen der aarde, en hoe dient dit ons aan te moedigen?
22 In vele delen der aarde reageren de mensen thans gunstiger op Gods Woord dan ooit tevoren (Jes. 60:8, 22). In sommige streken komen de mensen naar Jehovah’s Getuigen toe en smeken om een huisbijbelstudie. Als dit in uw gebied gebeurt, beweegt het u er dan niet toe uw aangelegenheden dusdanig te regelen dat u meer mensen kunt helpen? Moedigt het u er niet toe aan er meer tijd aan te besteden de mensen thuis te bezoeken en hen in een grotere mate te helpen door met hen te studeren? Op deze wijze kunt u uw aandeel aan de prediking en het maken van discipelen vergroten. Misschien kunt u als volgende stap de tijdelijke of de gewone pioniersdienst (de volle-tijddienst) op u nemen, waardoor u veel meer mensen helpt God met ogen des geloofs te „zien”. De behoefte aan meer werkers en aan ijver voor het oogstwerk is nog nooit zo groot geweest als thans! — Luk. 10:2, 3.
23, 24. (a) Wat wordt er door een herhaaldelijke gebiedsbewerking tot stand gebracht? (b) Welke houding wordt ons hier aanbevolen?
23 Ongeacht welke situatie er op dit moment in uw omgeving bestaat, is het een feit dat hoe vaker de mensen de waarheid horen, des te groter hun gelegenheid is om de kennis tot zich te nemen die eeuwig leven betekent (Joh. 17:3). Wij zouden niet willen dat laksheid van onze zijde er verantwoordelijk voor is dat sommigen niet de gelegenheid hebben om te studeren en meer over de grote Levengever te weten te komen, is het wel? — Ezech. 33:8, 9.
24 Wanneer wij de ernst van de toestand van de mensen beseffen, dienen wij er dan geen blijk van te geven dat wij medelijden en deernis met hen hebben? (Matth. 9:35-38) Dient het ons niet de bereidheid te schenken om onze tijd en moeite op te offeren ten einde hen te helpen de waarheid over Jehovah te leren kennen, ook al komt dit ons niet altijd even gunstig uit? — Ef. 5:15-17.
KRACHTIG ONDANKS TEGENSTAND
25. (a) Welke ervaring hebben vele christelijke getuigen van Jehovah in verschillende delen der aarde opgedaan? (b) Welke uitwerking dient dit op ons te hebben?
25 In verschillende delen der wereld hebben Jehovah’s Getuigen zware beproevingen ondergaan; in vele gevallen hebben zij hierbij zelfs het leven verloren. Wij hebben verhaald hoe, in slechts de afgelopen paar decennia, vele Getuigen in Duitsland het leven verloren hebben. Zelfs thans woedt er een uitermate hevige vervolging in Malawi en andere Afrikaanse landen, alsook in een aantal communistische landen. Wanneer iemand tegenstand ontmoet, kan hij zeer veel aanmoediging putten uit het voorbeeld van deze loyale personen. Welk een krachtig standpunt hebben zij ingenomen ten behoeve van de waarheid en de rechtvaardige beginselen ervan! Zij bezitten het bewijs dat God met hen is. — Jer. 1:19; 15:20, 21.
26, 27. (a) Wat is er in het verleden met getrouwe dienstknechten van Jehovah gebeurd? (b) Wat kunnen wij verwachten, en hoe dienen wij hierop te reageren?
26 In het verleden hebben veel getrouwe dienstknechten van Jehovah ongerechtvaardigde spot verduurd. U zult u herinneren hoe Job werd uitgelachen en bespot en tot een mikpunt van spotternij werd gemaakt omdat hij aan zijn rechtschapenheid vasthield (Job 12:4; 17:2). Ook David werd uitgelachen en bespot. — Ps. 22:7; 35:16.
27 Jeremia werd uitgelachen en tot een voorwerp van spot en hoon gemaakt, en hij maakte zelfs zijn besluit kenbaar om niet langer over Jehovah te spreken (Jer. 20:8, 9). Hij hield er echter niet mee op. En waarom niet? Omdat hij Jehovah’s grootheid en goedheid waardeerde en besefte dat Jehovah altijd met hem was geweest en hem zelfs van de dood uit de handen van degenen die zijn leven zochten, had bevrijd. Kunnen wij dan niet net zulke zegeningen verwachten wanneer wij evenals Jeremia standvastig blijven? Worden wij als Jehovah’s hedendaagse getuigen niet door de wereld gehaat, net zoals hij tijdens zijn leven werd gehaat? Wij kunnen beslist troost putten uit het feit dat wij als volk vervolging en smaad hebben overleefd. Wij kunnen volledig beseffen dat Jehovah zijn volk door deze beproevingen heen heeft geschraagd (Jer. 20:11, 13). Hoe dwaas en trouweloos zou het derhalve zijn wanneer wij Jehovah’s oppermacht zouden loochenen of het zelfs langzamer aan zouden gaan doen wanneer het erom gaat de belangen van de waarheid te bevorderen!
28. (a) Beschrijf de beproeving van de drie getrouwe Hebreeën. (b) Welke les kunnen wij uit hun ervaring en uit de woorden van Paulus leren?
28 Ook al worden wij zwaar beproefd, dan is onze situatie nog niet zo netelig als die van Sadrach, Mesach en Abednego. Zelfs toen zij voor het feit kwamen te staan dat zij in de hete brandende vuuroven geworpen zouden worden, verklaarden zij: „Indien het zo zal zijn, onze God die wij dienen, is in staat ons te verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen” (Dan. 3:17). En dit was nog niet alles. Zij vervolgden met te zeggen: „Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij uw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden” (Dan. 3:18). Wij kunnen veel troost putten uit het besef dat Jehovah alle letsel dat Satan ons zou kunnen aandoen, volledig ongedaan kan maken. Wat is tijdelijk lijden derhalve vergeleken met eeuwig leven onder volmaakte toestanden? Paulus’ woorden tot de Korinthiërs zijn uitermate vertroostend en illustreren hoe wij de kwestie dienen te bezien: „Want alhoewel de verdrukking van korte duur is, en licht, bewerkt ze voor ons een heerlijkheid die van een steeds meer allesovertreffend gewicht is en eeuwig duurt, terwijl wij onze ogen niet gericht houden op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.” — 2 Kor. 4:17, 18.
29, 30. (a) Welk voorbeeld van volharding dienen wij na te volgen? (b) Welk voorbeeld hebben wij in Jobs getrouwheid?
29 De onderdrukking en vervolging die onze medegetuigen van Jehovah moeten ondergaan, stemmen ons wellicht droevig. Het stemde Mozes droevig toen hij zag hoe hardvochtig de Israëlieten door Farao werden behandeld (Ex. 5:22, 23). Het lijden dat onze broeders en zusters ondergaan, dient ons geen angst aan te jagen, hoewel wij zeer beslist met hen te doen hebben in hun lijden (1 Kor. 12:26). Als zulk lijden ook ons zou treffen, zullen wij hun voorbeeld van volharding volgen, in het vertrouwen dat ons geloof ons de overwinning zal geven. Het is zoals in 1 Petrus 1:6, 7 staat: „In dit feit verheugt gij u ten zeerste, alhoewel gij op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door verscheidene beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus.”
30 Het is voor ons belangrijk in gedachten te houden dat als wij ons geloof onder beproeving bewaren, dit ertoe bijdraagt te bewijzen dat de Duivel een leugenaar is. Job vormde hier een schitterend voorbeeld van. Satan had de uitdaging geuit dat hij Job ertoe kon brengen ’God recht in zijn gezicht te vervloeken’, maar in al zijn beproevingen ’hield Job vast aan zijn rechtschapenheid’. Hij bleef de ware God eren. — Job 2:4, 5, 9, 10; zie ook Spreuken 27:11.
31. Waarnaar kunnen wij in geloof uitzien?
31 Met onze ogen des geloofs kunnen wij vol verwachting vooruitzien. Wij kunnen ons een beeld vormen van Jehovah’s overwinning op zijn vijanden en de bevrijding van zijn volk uit verdrukking. Toen Paulus aan de Thessalonicenzen schreef, vermeldde hij wat er met kwaaddoeners en vervolgers zou gebeuren: „Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte.” — 2 Thess. 1:9.
32. Waarom dient niets ons van Gods dienst af te houden, ongeacht wat de vijand ons kan aandoen?
32 Wij kunnen veel troost putten uit de geloofsvoorbeelden die in Gods Woord de bijbel voor ons zijn beschreven. Ongeacht welke situatie er dus als gevolg van de haat van volken of regeringen tegen ons ontwikkeld kan worden, wij kunnen beseffen hoe belangrijk het is een absoluut vertrouwen te bewaren in Jehovah’s vermogen ons te schragen. Dit omvat tevens zijn bescherming, die hij ons zal schenken als wij hem loyaal dienen. Laten wij derhalve voorwaarts gaan en standvastig blijven, ’als ziende de onzichtbare God’, Degene die ervoor kan zorgen dat wij in de zegeningen van zijn grootse overwinning delen.
[Illustratie op blz. 299]
Mozes strekte zijn hand uit over de Rode Zee en de wateren spleten uiteen, waarna de Israëlieten er op droge grond doorheen trokken