In mijn ouderdom vond ik een ware toevlucht
Zoals verteld door Louisa Gregorio
IK BEN nu bijna honderd twee jaar oud — veel ouder dan onze toegestane zeventig jaar (Ps. 90:10). Maar pas toen ik de zeventig al gepasseerd was, slaagde ik erin datgene te vinden waar ik altijd al naar had gezocht — een ware toevlucht en hoop.
Ik ben een nakomelinge van vluchtelingen die vele jaren geleden op zoek waren naar een plaats waar zij vrijheid van aanbidding genoten. Vroeg tijdens de regering van koningin Victoria, die Engeland van 1837 tot 1901 regeerde, ondervonden bewoners van het Portugese eiland Madeira religieuze vervolging van de zijde van rooms-katholieken. Hun bijbels werden verbrand en zij werden op allerlei manieren tegengewerkt. Na verloop van tijd zond koningin Victoria een boot naar het eiland toe, zodat allen die het eiland wilden verlaten, dit konden doen.
Onder degenen die aan boord van dat schip gingen, bevonden zich twee jonge meisjes. Het schip ging naar Brits West-Indië. Sommigen van de vluchtelingen gingen op het eiland Antigua aan wal. De anderen, met inbegrip van die twee meisjes, kwamen hier in Trinidad aan. Het was een groep ijverige en oprechte mensen. Zij vervoerden stenen uit de nabijgelegen East Dry River en bouwden St. Ann’s Church of Scotland, die tot de huidige dag toe bestaat.
Een van die vluchtelingenmeisjes was mijn overgrootmoeder. Zij kreeg een dochter, Marceliana, die mijn grootmoeder was. Toen Marceliana trouwde en kinderen kreeg, werd mijn moeder Mary geboren. Na verloop van tijd trouwde zij met Manuel Pereira, die mijn vader werd. Ons gezin bestond uiteindelijk uit vier meisjes en een jongen, die op jeugdige leeftijd stierf. Vader stierf ook en daarom ging mijn moeder in een winkel werken om voor haar gezin en huis te zorgen.
SCHOOLONDERWIJS EN HUWELIJK
Wij woonden op de hoek van Henry Street en Duke Street, welke straten nu in de binnenstad van Port of Spain liggen. Niet ver van de Victoria Street bevond zich de meisjesschool, waar ik mijn schoolonderwijs heb ontvangen. Toen ik zestien jaar oud was, begonnen twee jongemannen in de omgeving aandacht aan mij te besteden. De ene kwam uit een rijke familie; de ander was een arme jongeman. Ik voelde mij aangetrokken tot Albert Gregorio, de arme jongen. Wij trouwden toen ik twintig jaar oud was en ik heb nooit spijt gehad van mijn keus.
Albert en ik waren samen gelukkig en werkten hard om een goed tehuis te hebben voor ons groeiende gezin. Wij hadden drie jongens en drie meisjes. Albert hield er paarden en wagens op na om in ons levensonderhoud te voorzien. Ons huis in Belmont was bescheiden, maar wij vormden een gelukkig gezin en waren nauw met elkaar verbonden.
Enkele jaren later begon Albert een kleine begrafenisonderneming en gedurende lange tijd was Gregorio’s Uitvaarthuis een bekend punt in de Observatory Street. Mijn man kwam als vriend van de arme man bekend te staan, want ook al kon een familie een begrafenis niet bekostigen, liet Albert de begrafenis toch doorgaan.
GEEN VERLANGEN NAAR GEESTELIJKE ZAKEN
Gedurende de Eerste Wereldoorlog kwam een man met de naam Evander J. Coward naar Trinidad die voor grote menigten bijbellezingen uitsprak. Hij was een van de Bijbelonderzoekers, die nu als Jehovah’s Getuigen bekendstaan. Mijn zuster Annie en haar man, Wilfred Ferreira, en ook mijn moeder, begonnen zich met de Bijbelonderzoekers te verbinden. Willie, zoals Wilfred werd genoemd, werd een bijzonder ijverige Bijbelonderzoeker die in verband met zijn predikingswerk ook de andere eilanden bezocht. Hoewel ik wel naar Willie luisterde, ging ik er verder niet op in.
In 1931 kreeg mijn man longontsteking. Tot het laatst probeerde hij op de been te blijven, maar het duurde niet lang of hij bezweek aan de ziekte en stierf in ons huis. Hij is nooit een Bijbelonderzoeker geworden, maar hij was een bijzonder goede echtgenoot voor mij. Ik miste hem heel erg. Nu viel de last om voor het gezin te zorgen, helemaal op mij. Ik maakte blouses, rokken en andere kledingstukken en verkocht ze tegen een redelijke prijs. Op deze wijze heb ik vele jaren achtereen in ons levensonderhoud voorzien.
GUNSTIG REAGEREN OP BIJBELSE WAARHEDEN
Tegen het eind van de jaren veertig leerde ik ten slotte waar een werkelijke toevlucht en hoop gevonden konden worden, hoewel ik dit veel eerder had kunnen leren als mijn houding anders was geweest. Jehovah’s Getuigen hadden in de Verenigde Staten een speciale school, Gilead genaamd, geopend om aldaar zendelingen op te leiden die naar andere landen uitgezonden konden worden ten einde de bijbel gratis aan iedereen te onderwijzen die hier belangstelling voor had. In 1946 werden sommigen van deze zendelingen naar Trinidad gezonden.
Een van hen was een jonge vrouw, Ann Blizzard genaamd. Ik vond haar aardig en ging in op haar aanbod om de bijbel met mij te bestuderen, en ik had waardering voor de waarheden die ik begon te leren. Op zekere dag bestudeerden wij Twee Petrus 3:13, waar staat: „Maar er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” Het schonk mij veel geluk om over deze rechtvaardige hemelen en aarde na te denken. Ik wilde in die rechtvaardige regeling opgenomen worden. Destijds was ik al in de zeventig.
Ik moedigde mijn kleindochter, Joy Hearn, die bij mij inwoonde, aan om met onze studie mee te doen. Zij deed dit graag, en al gauw nam ook zij de bijbelse waarheden die wij leerden aan. Ten slotte ging ik naar alle vergaderingen van Jehovah’s Getuigen in de Norfolk Street in Belmont, en ik genoot er intens van.
Ik vond het ook fijn om met anderen te spreken over de wonderbaarlijke dingen die ik leerde. Ik deed veel interessante ervaringen op toen ik personen van huis tot huis opzocht en huisbijbelstudies leidde. Ik kan me herinneren dat ik een bijbelstudie had met Alma Ford. Zij nam de waarheid met een goed hart aan en werd een actieve getuige voor Jehovah.
Ik moedigde mijn dochter Ivy, die in San Fernando, ongeveer vijfenveertig km ten zuiden van Port of Spain, woonde, ertoe aan met de zendelingen aldaar te studeren. Zij deed dit en zij en haar dochter Jean aanvaardden de bijbelse waarheden die zij leerde, en wat later ook haar man Jack. Mijn kleinzoon Peter luisterde en geloofde ook. Ik kan me herinneren hoe blij ik was toen mijn dochter Ivy en mijn twee kleindochters, Joy en Jean, op 25 november 1950 allen op een grote vergadering van Jehovah’s Getuigen werden gedoopt.
DE VIJANDEN, OUDERDOM EN DE DOOD
Gedurende de jaren vijftig en het eerste gedeelte van de jaren zestig bezocht ik alle vergaderingen en had ik een aandeel aan het prediken en onderwijzen van de bijbelse waarheden aan anderen die in mijn omgeving woonden. Toen begonnen de zwakheden van de ouderdom een gewone ervaring voor mij te worden. Ik ben me heel goed bewust van de waarheid van Psalm 90:10: „De dagen van onze jaren zijn op zichzelf genomen zeventig jaren, en indien wegens bijzondere kracht, tachtig jaren; toch is dat waarop ze aandringen moeite en schadelijke dingen.”
Mijn problemen werden nog vergroot doordat een van mijn zoons ziek werd en niet meer van zijn ziekte herstelde. Net toen het leek alsof hij beter zou worden, had hij een inzinking en stierf. Ook al kende ik de bijbelse belofte van een opstanding en de paradijsaarde, had ik toch verdriet om Cecil.
En toen ik op zekere dag — ik was toen al zesennegentig jaar oud — een raam in onze huiskamer wilde opendoen, gleed ik uit en viel, waarbij ik een hevige pijn voelde. De dokter werd geroepen en hij trof er onmiddellijk regelingen voor dat ik in een ziekenhuis werd opgenomen. Ik had mijn heup gebroken en moest geopereerd worden.
De doktoren en verpleegsters oefenden druk op mij uit om bloedtransfusie te aanvaarden, terwijl zij zeiden dat ik beslist zou sterven als ik deze therapie zou weigeren. Ik weigerde echter, omdat Gods Woord het gebruik van bloed verbiedt (Gen. 9:4; Lev. 17:10; Hand. 15:20, 29). Ik dank Jehovah dat ik de operatie kon overleven en weer herstelde. In diezelfde tijd werden twee bejaarde vrouwen van over de tachtig, die ook hun heup hadden gebroken, in hetzelfde ziekenhuis behandeld. Beiden namen een transfusie en beiden stierven.
Nadat mijn heup genezen was, was één been korter dan het andere been. Er werd een speciale schoen voor mij gemaakt en ik kreeg een looprek. Hiermee kon ik mij thuis verplaatsen en veel van mijn huishoudelijke karweitjes doen en maaltijden bereiden. Het was een moeilijke tijd, maar de leden van de plaatselijke gemeente waren erg vriendelijk en moedigden mij aan. Ik bleef het krachtige verlangen bezitten de oorlog van Armageddon te overleven ten einde Gods nieuwe ordening binnen te gaan.
Toen stierf mijn zoon Vivian, en kort daarna stierf ook Kenneth, waardoor ik zonder zoons achterbleef. Mijn drie zusters waren ook gestorven. Al deze sterfgevallen van mijn innig geliefde familieleden waren moeilijk te aanvaarden, maar ik weet dat ik hen in de opstanding zal terugzien. Ik zie er ook naar uit mijn man weer in Gods rechtvaardige nieuwe ordening terug te zien. Deze op de bijbel gebaseerde hoop heeft mij veel moed geschonken. Ik lees graag Psalm 56:11: „Op God heb ik mijn vertrouwen gesteld. Ik zal niet bevreesd zijn.”
Mijn lichamelijke toestand is op het ogenblik heel zwak, en ik kan me niet langer alleen redden. Soms uit ik wel eens de gedachte dat het wat moeilijk is om op deze leeftijd in leven te zijn. Ik heb altijd graag Armageddon willen overleven, maar op mijn leeftijd is dit misschien niet mogelijk. Ik zie dus uit naar de tijd dat ik in de opstanding weer tot leven zal worden opgewekt, wanneer al mijn vreugden verwezenlijkt zullen worden en wanneer de huidige ongelukkige toestanden niet meer gedacht zullen worden en niet meer in de gedachten zullen opkomen. — Openb. 21:3, 4.
[Illustratie van Louisa Gregorio op blz. 20]