Waarom een liefdevolle God terechtwijst
„Gelukkig is de fysiek sterke man die gij corrigeert, o Jah, en die gij uit uw eigen wet onderwijst.” — Ps. 94:12.
JEHOVAH GOD wil dat mensen leven, ja, dat zij van het leven genieten. Hij schept zelfs geen behagen in de dood van de goddeloze, maar ziet veeleer graag „dat een goddeloze zich afkeert van zijn weg en werkelijk blijft leven”. — Ezech. 33:11.
Wegens deze bezorgdheid voor de mensheid voorzag God in een losprijs doordat zijn geliefde Zoon zijn eigen volmaakte leven offerde. „Want God heeft de wereld [der mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” — Joh. 3:16.
Het is deze zelfde belangstelling van Gods zijde die Hem ertoe brengt in terechtwijzing en streng onderricht voor mensen te voorzien. Het is heel duidelijk dat niemand van ons volmaakt is. Wij schieten constant te kort en bereiken niet het doel in onze krachtsinspanningen de dingen precies zo te doen als het zou moeten, en dat is de letterlijke betekenis van het Hebreeuwse en Griekse woord voor „zondigen”, namelijk „het doel missen”. Wij hebben dus allen correctie en streng onderricht nodig. Wij dienen dit strenge onderricht als een blijk van Gods liefde te waarderen, beseffend dat het niet slechts als een bestraffing bedoeld is, maar om ons in rechtvaardigheid te oefenen zoals een vader zijn zonen oefent. — Hebr. 12:5-11.
Neem bij wijze van illustratie eens een man in een boot, die alleen op zee is en gebrek aan voedsel en water krijgt. Als hij, hetzij ten gevolge van onwetendheid of verkeerd inzicht, heel erg uit de koers is in zijn pogingen om land te bereiken, zal hij sterven. Hij zou beslist dankbaar zijn als iemand hem, op de een of andere wijze, kon seinen hoe hij zijn koers moet corrigeren zodat zijn leven wordt gered. Het zou dwaas van hem zijn zich gebelgd te voelen over een dergelijke nuttige correctie of deze te verwerpen.
Insgelijks hebben wij allen, daar wij inherent zondig zijn, geregeld correctie nodig om de smalle weg die naar het leven leidt, te gaan of te blijven bewandelen. Anders dwalen wij onvermijdelijk af naar de brede weg die naar de vernietiging voert. — Matth. 7:13, 14.
Menselijke onvolmaaktheid en de noodzaak van correctie treden reeds vanaf de kinderjaren aan het licht. Daarom vergt het, zoals iedere ouder kan getuigen, heel veel liefde om een kind op juiste wijze groot te brengen en het in zijn geest en hart een waardering voor juiste beginselen in te prenten. Spreuken 22:15 zegt naar waarheid dat ’dwaasheid aan het hart van een kind gebonden is’, en er is streng onderricht voor nodig om het kind tot het punt te brengen zich door de realiteit van het leven en door waarheid te laten leiden en niet door dwaze, kortzichtige, kinderlijke ideeën.
Door dit alles wordt het geduld van de ouder op de proef gesteld, alsook zijn of haar verlangen en vastberadenheid om mededogend en lankmoedig te zijn in het onderrichten en opleiden van het kind in een weg des levens die toekomstig geluk zal bevorderen. Wanneer er traag wordt gereageerd, of het kind niet luistert of gehoorzaamt, zou men geneigd kunnen zijn het op te geven of de situatie als hopeloos te beschouwen. Gekrenkte of boze gevoelens zouden gemakkelijk de overhand kunnen krijgen. Maar liefde staat niet toe het louter wegens de onplezierigheid van de situatie op te geven. Het kind niet het nodige onderricht te geven en op geduldige, weloverwogen wijze streng te onderrichten, zou geen blijk van liefde zijn, maar zou veeleer gebrek aan liefde verraden, daar liefde de beste zowel huidige als toekomstige belangen van de beminde persoon op het oog heeft en bevordert. (Zie Spreuken 13:24.) Bovendien wordt liefde „niet geërgerd. Ze rekent het kwade niet aan”. Ze „hoopt alle dingen”. — 1 Kor. 13:5, 7.
Een liefdevolle ouder blijft daarom hoop tot uitdrukking brengen ten behoeve van een kind zolang er ook maar enige basis voor een dergelijke hoop is. Vaders en moeders die zich werkelijk om hun kinderen bekommeren, geven het niet gauw op met betrekking tot hen; zij deinzen er niet voor terug de nodige leiding en correctie gepaard met redenering en liefde te geven. Zij geven er blijk van de eigenschap lankmoedigheid te bezitten.
’ZOALS EEN VADER ZIJN ZOON TERECHTWIJST’
Hoe verkwikkend is het erbij stil te staan dat ouders in dit alles eenvoudig Gods eigen schitterende voorbeeld weerspiegelen! Hij geeft het namelijk niet gauw op met betrekking tot zijn dienstknechten; integendeel, hij toont een verbazingwekkende mate van lankmoedigheid jegens hen. Toen levieten in de dagen van Nehemía tot God baden, verwezen zij dan ook naar de ervaringen van de Israëlieten in de wildernis van Sinaï en zeiden:
„Zijzelf, ja onze voorvaders, hebben overmoedig gehandeld en . . . zij weigerden . . . te luisteren, en zij dachten niet aan uw wonderdaden die gij ten aanzien van hen hadt verricht, maar zij verhardden hun nek en stelden een hoofd aan, om naar hun dienstbaarheid in Egypte terug te keren. Maar gij zijt een God van daden van vergeving, goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid, en gij hebt hen niet verlaten.” — Neh. 9:16, 17.
Behalve Gods geduld, kunnen wij opmerken dat zijn vaderlijke strenge onderricht en zijn correctie, hoewel misschien pijnlijk voor degene die gecorrigeerd wordt, altijd een positief aspect behouden. Ze worden gegeven met een heilzaam doel voor ogen. Daarom bevat Spreuken 3:11, 12 de volgende aansporing: „Verwerp niet, o mijn zoon, het strenge onderricht van Jehovah; en verafschuw zijn terechtwijzing niet, want die Jehovah liefheeft, wordt door hem terechtgewezen, evenals een vader dit doet met een zoon aan wie hij een welgevallen heeft.” — Vergelijk Hebreeën 12:5-11.
Het is dus niet slechts een kwestie van een wraakzuchtige heerser die verbolgen en vertoornd wordt omdat iemand in gebreke is gebleven juiste achting voor zijn wetten te tonen. Zeker, grove zonde wekt Gods toorn op, en terecht (Num. 25:1-3). Maar zijn toorn wordt niet aangedreven door zelfzucht of louter persoonlijke trots. Hij weet beter dan wie maar ook wat een verschrikkelijke gevolgen zonde kan hebben, hoe rampspoedig haar verderfelijke invloed kan zijn en hoe schadelijk ze is voor menselijk geluk. Minachting voor zijn soevereiniteit kan nooit tot iets goeds, alleen maar tot iets schadelijks leiden. Het schaadt degene die zich er schuldig aan maakt en onvermijdelijk ook anderen. Een liefdevolle God kan daarom niet anders dan gebelgd zijn over zonde en kan zonde nooit zonder meer door de vingers zien. God is weliswaar „langzaam tot toorn”, maar wanneer hij er handelend tegen optreedt, doet hij dit om te voorkomen dat er nog meer schade door wordt aangericht. — Ex. 34:6; vergelijk Psalm 106:36-40.
Niet alleen dit, maar Jehovah meet ook de strengheid (of mildheid) van zijn terechtwijzing niet af naar een strakke regel, maar overeenkomstig de werkelijke noodzaak die er bestaat. In Jesaja 28:23-29 (Willibrordvertaling), waar Jehovah de illustratie van een boer gebruikt, zegt hij:
„Luistert goed naar wat ik ga zeggen, luistert aandachtig naar mijn woorden. Blijft de boer de hele tijd ploegen, de akker scheuren en voren trekken? Egt hij ook zijn land niet en strooit hij dan geen komijn- of karwijzaad? Zaait hij geen tarwe, gierst en gerst op hun plaats, en spelt op de rand van de akker? Deze vaardigheid heeft hij geleerd van zijn God die hem daarin onderwees. Karwijzaad wordt niet gedorst met de slede, men rolt geen dorsrad over komijn, karwijzaad wordt met een stok uitgeslagen en komijn met een vlegel. Wordt broodkoren geplet? Neen, het rad van de dorswagen en de paarden brengt men in beweging, maar het koren plet men niet. Ook dit komt van Jahwe van de legerscharen: zijn beleid is wonderbaar, groot is zijn wijsheid.”
Een boer blijft de grond niet voortdurend omploegen, maar alleen in de mate dat dit nodig is. De Israëlitische boer strooide de kleinere zaden uit, terwijl andere, waardevoller graankorrels in rijen werden gelegd. En bij het dorsen werden de kleinere, teerdere graansoorten niet met zwaar materiaal gedorst, waardoor ze geplet zouden worden, maar met een stok of vlegel. Zelfs de grotere, hardere graansoorten, die met zware werktuigen, zoals met een houten slede of een dorsrad, werden gedorst, werden niet zodanig gedorst dat ze volledig werden geplet. Zo dient ook Jehovah op wijze, rechtvaardige en liefdevolle wijze terechtwijzing, streng onderricht en correctie toe — hetzij in lichte, matige, hevige of zelfs strenge mate — overeenkomstig de noodzaak van elke afzonderlijke situatie. Alleen degenen die zijn geduldige krachtsinspanningen om hen te helpen moedwillig tegenstaan, zullen de hevigheid van zijn vernietigende kracht ervaren.
HERDERS VOOR DE VERKWIKKING EN BESCHERMING VAN DE KUDDE
Hoe goed is het ook het voorbeeld van Gods Zoon, de „voortreffelijke herder” van Gods schapen, te beschouwen! (Joh. 10:11) Op aarde weerspiegelde hij Gods hoedanigheden en gaf hij het voorbeeld voor allen die als herders in de christelijke gemeente zouden optreden. Wat was en is zijn handelwijze ten aanzien van degenen die zijn discipelen worden? Hijzelf verstrekte de volgende hartelijke uitnodiging:
„Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Matth. 11:28-30.
Zijn verkwikkende houding jegens berouwvolle zondaars wordt getoond in de illustratie van de man die één van zijn honderd schapen verliest en de negenennegentig in de steek laat om het ene verloren schaap te zoeken. Wanneer de man het verdwaalde schaap heeft gevonden, schreeuwt hij er niet tegen of schopt hij het niet omdat het verdwaald was geraakt, maar, zo zei Jezus, „hij [legt] het op zijn schouders en is verheugd. En thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en zijn buren bij elkaar en zegt tot hen: ’Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap dat verloren was geraakt, gevonden’”. Vervolgens zei Jezus dat „er evenzo in de hemel meer vreugde zal zijn over één zondaar die berouw heeft dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben.” — Luk. 15:1-7.
Als een vereiste voor christelijke ouderlingen zei de apostel Paulus dat een ieder van hen stevig moest vasthouden „aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen” (Tit. 1:9). Ja, nu en dan moeten ouderlingen bepaalde personen in de gemeente die zij bedienen, misschien terechtwijzen. Dit is niet plezierig voor hen en geen gemakkelijke taak. Maar zij weten dat ’de terechtwijzingen van streng onderricht de weg des levens zijn’ en dat ’allen die Jehovah liefheeft, door hem streng worden onderricht’, inclusief zijzelf (Spr. 6:23; 3:11, 12; Hebr. 12:6). Zij bemerken dat het waar is dat „hij die een mens terechtwijst, . . . later meer gunst [zal] vinden dan hij die met zijn tong vleit” (Spr. 28:23). En wanneer de omstandigheden het daarom vereisen, weerhouden zij zich er niet van dwalenden ronduit te tonen hoe zij hun handelwijze kunnen en moeten corrigeren (Spr. 27:5). Evenals God hebben zij een positief doel in gedachten.
Hoe dient een ouderling iemand die een verkeerde handelwijze is gaan volgen, te benaderen? Als de ouderling een superieure houding aanneemt, zoals die van een politieagent die met een misdadiger te doen heeft of een ambtenaar van het openbaar ministerie die een verdachte ondervraagt, zal de reactie die wordt opgeroepen, beslist niet heilzaam zijn (1 Petr. 5:2, 3, 5). Indien de ouderling daarentegen medegevoel ten toon spreidt, in het besef dat hijzelf onvolmaakt is en niet immuun is voor het maken van fouten, kan hij een broederlijke geest weerspiegelen (Gal. 6:1). Hij is daar niet in de eerste plaats om te veroordelen, maar om te helpen, en er is veel meer kans dat de dwalende gunstig op zo’n benadering zal reageren (1 Petr. 3:8). Elke situatie is weer anders, en een verstandig persoon zal er moeite voor doen de omstandigheden te onderkennen en te doorzien, in plaats dat hij overhaaste conclusies trekt. — Spr. 18:15; 21:11.
Hoewel de dwalende misschien ongaarne zal spreken of misschien zelfs wat ontwijkend is, kunnen geduld en vriendelijkheid er veel toe bijdragen dit te overwinnen (Spr. 25:15; 2 Tim. 2:24-26). Hij moet ervan overtuigd zijn dat de ouderlingen werkelijk zijn beste belangen op het oog hebben; zij zijn zijn broeders. Zelfs wanneer de omstandigheden krachtige raad en misschien zelfs een strenge terechtwijzing vereisen, is het voor een ouderling belangrijk altijd in gedachten te houden dat het kwaad op zich wordt gehaat en veroordeeld, en niet de persoon (Jud. 23). Natuurlijk geven degenen die alle krachtsinspanningen om hen te helpen afslaan en die opstandig zijn en geen berouw hebben van ernstig kwaaddoen, er hierdoor blijk van een gevaar voor de gemeente te vormen, zodat het in het belang van de gemeente noodzakelijk is dat zij worden uitgesloten. En toch kan en moet er zelfs in dit geval schriftuurlijke raad worden gegeven, zodat deze personen beseffen dat zij door oprecht berouw te hebben, later weer in de gemeente toegelaten kunnen worden.
Maar wat wil het nu precies zeggen iemand „terecht te wijzen”? Is het doel van een terechtwijzing in de christelijke gemeente hoofdzakelijk een ander te beschamen of te berispen? Wordt er een „terechtwijzing” gegeven door eenvoudig bekend te maken dat een bepaalde persoon zich aan een of ander onjuist gedrag schuldig heeft gemaakt en tot uitdrukking te brengen dat een dergelijk onjuist gedrag wordt afgekeurd? Wij zullen nu zien wat de bijbel hierover zegt.
[Illustratie op blz. 138]
„Die Jehovah liefheeft, wordt door hem terechtgewezen, evenals een vader dit doet met een zoon aan wie hij een welgevallen heeft.” — Spr. 3:12
[Illustraties op blz. 139]
SLEDE
VLEGEL
STOK
DORSRAD