De wijsheid van zelfdiscipline
WIE heeft niet een politieagent gezien die een automobilist bekeurde wegens het overtreden van de een of andere verkeersregel, zoals het overschrijden van de maximumsnelheid? Dat zou een voorbeeld kunnen zijn van een automobilist die zichzelf geen discipline oplegt. Hij is misschien voor de verleiding of de impuls gezwicht om verkeersregels te negeren en moest daarom tot de orde geroepen worden.
De wetten van oorzaak en gevolg in ons lichaam leggen ons discipline op als wij dat zelf niet doen. De geïnspireerde schrijver van het bijbelboek Spreuken zegt: „Wie heeft wee? Wie heeft ongemak? . . . Wie heeft wonden zonder reden? Zij die lange tijd bij de wijn verblijven, zij die binnenkomen om gemengde wijn uit te zoeken.” Een van de hoofdthema’s van het boek Spreuken is ongetwijfeld de wijsheid van zelfdiscipline. — Spr. 23:29-35.
Wat voor afzonderlijke personen geldt, kan ongetwijfeld ook van toepassing worden gebracht op hele natiën van mensen. Een bekende achttiende-eeuwse Britse staatsman heeft eens gezegd: „Mensen komen in aanmerking voor burgerlijke vrijheid in exacte verhouding tot hun geneigdheid hun eigen verlangens aan banden te leggen.” Hij maakte de rake opmerking dat „de maatschappij niet kan bestaan tenzij wil en begeerte ergens beteugeld worden, en hoe minder dit van binnenuit gebeurt, hoe meer het van buitenaf moet komen”. Met andere woorden: hoe minder mensen zichzelf discipline opleggen, hoe meer zij, in het belang van de vrede en de veiligheid, door hun regeringen gedisciplineerd moeten worden. Treffende voorbeelden hiervan hebben we kunnen zien wanneer mensen die een democratische regeringsvorm hadden, zo wetteloos werden dat zij de weg baanden voor de machtsovername door een dictatuur. Hoeveel wijzer is het als mensen zelfbeheersing oefenen, dan het verlies van geliefkoosde vrijheden te veroorzaken!
In 1974 achtte de Nederlandse regering het bijvoorbeeld noodzakelijk een speciale loon- en prijsbeheersing toe te passen, aangezien de mensen en de industrie zichzelf geen beperkingen wisten op te leggen. Het lijdt geen twijfel dat de mensen er verstandig aan doen zichzelf in dit opzicht aan discipline te onderwerpen ten einde regeringsbeperkingen te vermijden.
WAAROM WIJ ALLEN DISCIPLINE NODIG HEBBEN
Wat bedoelen we met discipline? Het zelfstandige naamwoord „discipline” wordt gedefinieerd als „oefening, vooral van de geest of het karakter; . . . straf; tucht”. En de werkwoordsvorm betekent „oefenen, opvoeden; in een toestand van orde en gehoorzaamheid brengen; bedwingen”.
De bijbel vertelt ons herhaaldelijk waarom wij allen nu en dan discipline nodig hebben. Het is allemaal terug te voeren tot de opzettelijke ongehoorzaamheid van onze eerste ouders. Daarom is „de neiging van ’s mensen hart . . . slecht van zijn jeugd af” (Gen. 8:21). Dat is ook de reden dat koning David, toen hij door ernstige zonden was overvallen, tegenover Jehovah de verontschuldiging kon aanvoeren: „Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.” — Ps. 51:5.
Gods Woord geeft terecht de raad: „Dwaasheid is aan het hart van een knaap gebonden; de roede van streng onderricht is wat ze ver van hem zal verwijderen.” „Onthoud geen streng onderricht aan wie nog maar een knaap is. Ingeval gij hem met de roede slaat, zal hij niet sterven. Met de roede dient gijzelf hem te slaan, opdat gij zijn zíel van Sjeool zelf moogt bevrijden.” — Spr. 22:15; 23:13, 14.
Wegens hun overgeërfde onvolmaaktheden, en hun gebrek aan kennis en ervaring, krijgen christenen de raad het strenge onderricht dat hun door hun hemelse Vader wordt toegediend, bereidwillig te aanvaarden: „’Acht het strenge onderricht dat van Jehovah komt, niet gering en bezwijk niet wanneer gij door hem wordt gecorrigeerd, want die Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht, ja, hij geselt een ieder die hij als zoon aanneemt.’ . . . Wij [hadden] vroeger vaders die . . . [ons] naar hun eigen goeddunken streng onderricht [toedienden], maar hij [Jehovah] doet het tot ons nut, opdat wij deel zouden krijgen aan zijn heiligheid. Geen enkel streng onderricht schijnt weliswaar op het ogenblik zelf vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — Hebr. 12:5-11.
WAAROM ZELFDISCIPLINE VERSTANDIG IS
Zelfdiscipline is verstandig want ze stelt ons in staat een zuiver geweten te hebben. Wie zelfdiscipline oefent door in zijn werkgewoonten gewetensvol en grondig te zijn, of zijn baas nu kijkt of niet — ja, en of iemand anders behalve hij zelf en God ooit het verschil zal zien — zal de voldoening hebben een goed geweten te bezitten. — Kol. 3:23.
Hetzelfde geldt voor onze betrekkingen tot anderen. Wie de verleiding weerstaat om zelfs maar kleine leugentjes te vertellen, zal een beter geweten hebben dan degene die er geen been in ziet onwaarheden als een gemakkelijke uitweg te vertellen. — Ef. 4:25.
Zeer zeker moet hetzelfde worden gezegd in verband met seksuele immoraliteit. Er is zelfdiscipline voor nodig om niet bij onreine dingen te verwijlen, om pornografische lectuur te vermijden en om weerstand te bieden aan de verleiding te flirten of met seksuele immoraliteit te spelen. Deze handelwijze is stellig verstandig, want dan zal iemand, evenals de apostel Paulus, kunnen zeggen: „Ik heb mij tot op deze dag met een volmaakt zuiver geweten voor God gedragen.” — Hand. 23:1.
Jezus raadde ons zelfdiscipline aan toen hij zei: „Indien uw hand u ooit doet struikelen, hak ze af; het is beter dat gij verminkt het leven binnengaat dan dat gij met twee handen in Gehenna terechtkomt.” „Indien uw voet u doet struikelen”, „indien uw oog u doet struikelen”, doe dan hetzelfde met deze lichaamsleden. — Mark. 9:43-48.
Ieder van ons kent zijn eigen zwakheden. Anderen begrijpen misschien niet waarom wij in een bepaalde kwestie voet bij stuk houden, maar wij persoonlijk weten waarin wij zelfdiscipline moeten oefenen om God te behagen. De apostel Paulus gaf ons een voortreffelijk voorbeeld, want ’hij was hard voor zijn lichaam en leidde het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op de een of andere wijze afgekeurd te worden’. — 1 Kor. 9:27.