Wat bedoelde de wijze man?
De treurige toestand van de dwaas
Salomo vergeleek de uitwerking van de woorden van de wijze met die van een dwaas door te schrijven: „De woorden uit de mond van de wijze betekenen gunst, maar de lippen van de verstandeloze verzwelgen hem” (Pred. 10:12). Uit de mond van wijze personen komen woorden voort die de luisteraar iets goeds en gunstigs schenken. (Vergelijk Efeziërs 4:29.) Bovendien bestaat er meer kans dat er gunstig op hun woorden gereageerd zal worden. De spraak van een verstandeloze stelt hem echter bloot aan smaad, waardoor hij in het verderf wordt gestort of wordt ’verzwolgen’.
Een „verstandeloze” spreekt van begin tot eind dwaasheid, waarbij hij vaak van een verkeerde premisse uitgaat en onjuiste conclusies trekt. Salomo beschrijft dit als volgt: „Het begin van de woorden uit zijn mond is dwaasheid, en het einde naderhand uit zijn mond is rampspoedige waanzin. En de dwaas spreekt veel woorden. De mens weet niet wat er zal komen; en dat wat na hem zal komen, wie kan het hem vertellen?” (Pred. 10:13, 14) De dwaas meent dat hij hiertoe in staat is.
Zo iemand maakt het zich ook in andere opzichten moeilijk. Salomo vervolgt: „Het harde werk van de verstandelozen mat hen af, want niet één is te weten gekomen hoe naar de stad te gaan” (Pred. 10:15). Personen die zonder overleg te werk gaan, kunnen eindeloos zwoegen en zich afmatten, terwijl zij toch vrijwel niets tot stand brengen wat werkelijk de moeite waard is. Zij trekken zich koppig niets aan van wat het gezonde verstand hun zou moeten leren. Zij slaan zelfs geen acht op de meest voor de hand liggende dingen, dingen die te vergelijken zijn met de gemakkelijk te herkennen openbare hoofdweg die naar een stad leidt.
Wanneer dwaasheid onder de regerende klasse bestaat
Wanneer gewone burgers dwaas handelen, is dit al erg genoeg. Maar wanneer regeerders in gebreke blijven hun gezonde verstand te gebruiken en verstandig te handelen, gaat de regering hieraan te gronde en worden de onderdanen geschaad. „Hoe zal het met u zijn, o land”, vraagt Salomo, „wanneer uw koning een knaap is en uw eigen vorsten zelfs ’s morgens blijven eten?” (Pred. 10:16) Het is inderdaad heel droevig wanneer een regeerder de eigenschappen van een onervaren jongeling heeft en wordt omringd door vorsten of raadgevers die zich niet voor de staatsaangelegenheden interesseren. Indien zij de tijd die zij ’s ochtends aan hun taken zouden moeten besteden, met eten doorbrengen, zal het koninkrijk uiteenvallen.
Salomo gaat er dan toe over dit te vergelijken met de uitwerking van een goed regeringsbeleid: „Gelukkig zijt gij, o land, wanneer uw koning de zoon van edelen [en derhalve zelf een verstandig en edel heerser] is, en uw eigen vorsten te rechter tijd eten om zich sterk te maken [voor hun werk], niet louter om te drinken [en zich aan genotzucht over te geven]” (Pred. 10:17). Ja, verstandige regeerders kunnen veel tot het geluk van hun onderdanen bijdragen.
De spreuk die Salomo vervolgens vermeldt, illustreert dat het tot ondergang en verval leidt wanneer men verzuimt absoluut noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. Wij lezen: „Door grote luiheid zakt het balkwerk door, en door het laten hangen van de handen lekt het huis” (Pred. 10:18). Een huis dat niet goed wordt onderhouden, zal bouwvallig worden. Het dak zal doorbuigen en gaan lekken. Zo zal het ook tot verderf leiden wanneer de staatszaken niet op juiste wijze worden behartigd.
Op dit punt aangekomen, vermeldt Salomo nog een spreuk: „Brood is voor het lachen van de werkers, en de wijn zelf verblijdt het leven; maar geld is datgene wat weerklank vindt in alles” (Pred. 10:19). Het kan bijzonder aangenaam zijn voedsel te nuttigen en daarbij een aangenaam gesprek te voeren. Maar men kan niet aan brood komen zonder geld, en men kan zich slechts in beperkte mate in het drinken van wijn verheugen als men heel weinig heeft voor het noodzakelijke levensonderhoud. In dit huidige samenstel vormt geld het middel waardoor men zich alle stoffelijke dingen kan aanschaffen, zodat het „weerklank vindt in alles”. Misschien ligt aan Salomo’s verklaring de gedachte ten grondslag dat men door ijverig te zijn, het geld kan verkrijgen dat men nodig heeft voor brood en wijn, voor de gemakken die het leven aangenamer maken.
Vervolgens geeft Salomo de aansporing: „Smeek zelfs in uw slaapkamer geen kwaad af over de koning zelf, en smeek in de binnenkamers waar gij neerligt geen kwaad af over een rijke; want een vliegend schepsel van de hemel zal het geluid overbrengen, en iets dat vleugels bezit, zal de zaak vertellen” (Pred. 10:20). Ook al blijft de regerende klasse in gebreke de staatszaken te behartigen, toch zal iemand die verstandig is, geen onnodige risico’s nemen. Indien hij niet bij machte is een situatie te verbeteren, welk nut heeft het dan in de meest afgelegen plaats van het huis te mopperen en te klagen? Men denkt misschien dat niemand hem daar kan horen. Maar soms komen dingen op de meest ongebruikelijke en onverwachte manieren aan het licht. Waarom zou men derhalve zijn vrede en zekerheid in gevaar brengen door onverstandige opmerkingen over hooggeplaatste personen te maken? (Vergelijk Matthéüs 12:36, 37; Romeinen 13:1; Titus 3:1, 2; 1 Petrus 2:13-17.) Hoe praktisch is Salomo’s raad!