Een groots getuigenis van Gods heerlijkheid als Schepper
VEEL mensen die zich afvragen of er een God is, sluiten hun ogen voor de bewijzen dat hij inderdaad bestaat. Omdat bepaalde dingen een dagelijks gebeuren zijn, beschouwen zelfs personen die wel in God geloven deze gewone voorvallen misschien niet als een getuigenis van Gods heerlijkheid als Schepper. De geïnspireerde psalmist vormt echter een scherpe tegenstelling met zulke personen. Hij zag in het steeds weer terugkeren van doodgewone dingen een opeenstapeling van bewijsmateriaal dat onmiskenbaar de heerlijkheid van de Allerhoogste bekendmaakte.
HET GETUIGENIS VAN DE ZICHTBARE HEMELEN
De psalmist schreef: „De hemelen maken de heerlijkheid van God bekend; en het uitspansel vertelt het werk van zijn handen. De ene dag na de andere dag doet spraak opwellen, en de ene nacht na de andere nacht spreidt kennis ten toon. Er is geen spraak, en er zijn geen woorden; geen stem van hun zijde wordt gehoord. Over heel de aarde is hun meetsnoer uitgegaan, en tot het uiterste van het produktieve land hun uitspraken. Daarin heeft hij een tent geplaatst voor de zon, en deze is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt; ze verheugt zich uitbundig als een sterke man om in een baan te lopen. Van het ene uiterste van de hemel gaat ze uit, en haar voltooide omloop reikt tot het andere uiterste ervan; en niets is verborgen voor haar hitte.” — Ps. 19:1-6.
Op deze dichterlijke manier wees de psalmist David erop dat de zichtbare hemelen — de zon, de maan en de sterren — Gods heerlijkheid bekendmaken. Het grote aantal hemellichamen, hun ordelijke, betrouwbare bewegingen en het heilzame doel dat ze dienen, verschaffen een groots getuigenis omtrent een God van wijsheid, macht en welwillendheid. Een God die het zichtbare universum zo goed geordend heeft, moet wel oneindig wijs en machtig zijn. Wanneer wij bijvoorbeeld overdenken hoezeer het leven op aarde van de zon afhankelijk is, moeten wij tot de conclusie komen dat de Maker van de zon zeer veel om levende dingen geeft. Doordat de zichtbare hemelen bepaalde bewonderenswaardige hoedanigheden van Jehovah God onthullen, maken ze inderdaad zijn heerlijkheid bekend.
Het getuigenis betreffende Gods heerlijkheid als Schepper beperkt zich niet tot wat men in de loop van één dag of één nacht aan de zichtbare hemelen kan zien. De ene dag na de andere dag en de ene nacht na de andere nacht leveren hetzelfde getuigenis op. Louter één 24-urige tentoonspreiding van zon, maan en sterren zou reeds een wonderbaarlijk getuigenis omtrent de Schepper vormen. Maar dit getuigenis kan men iedere dag aan de hemel waarnemen. Op die manier is het alsof dit getuigenis overdag voortdurend opborrelt en opbruist, terwijl de zichtbare hemellichamen gedurende de nacht eveneens kennis verschaffen omtrent Jehovah’s heerlijkheid als Schepper.
Het getuigenis dat wordt gegeven is natuurlijk een stil getuigenis. Maar nergens op aarde is dit bijzondere getuigenis niet verschaft. Het vult de aarde, alsof er over elk deel van deze planeet meetsnoeren waren gespannen.
De psalmist zegt dat de zon een tent heeft in de zichtbare hemelen. In overeenstemming daarmee zegt Job 22:14 dat de hemelen de aarde omspannen als een ’gewelf’. Ook spreekt Jesaja 40:22 over God als „Degene die de hemelen uitspant net als een fijn gaas, die ze uitspreidt als een tent om in te wonen”. Binnen deze figuurlijke „tent” trekt de zon dagelijks als een nomade voort. Vanwege haar schittering wordt de zon op passende wijze vergeleken met een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt, speciaal voor de gelegenheid uitgedost, en evenals een sterke man die een wedloop loopt, vervolgt ze haar „baan” door de hemelen. Aangezien de zon haar licht op ieder deel van de aarde werpt, van het gebied waar ze opgaat tot waar ze ondergaat, profiteert alles op aarde van haar warmte of hitte. Hier zijn geen uitzonderingen op.
GODS WET VERSCHAFT EEN GETUIGENIS
Het getuigenis omtrent Jehovah’s heerlijkheid als Schepper beperkt zich niet tot wat men aan de zichtbare hemelen kan waarnemen. Volgens Genesis 1:14 is één reden voor het bestaan van de hemelse lichten dat ze „dienen tot tekenen en voor het vaststellen van tijdperken en dagen en jaren”. Aldus hebben ze in het middel voorzien om dagen en jaren te tellen, hebben ze op zee de mens als gids gediend en zijn ze een hulp geweest bij het bepalen van de juiste tijd voor bepaalde landbouwwerkzaamheden. Maar de hemelse lichten vormen niet het hulpmiddel waarin God heeft voorzien om de mens leiding te geven bij het nemen van belangrijke morele beslissingen. De Allerhoogste heeft zijn geboden gegeven, die eveneens van zijn heerlijkheid getuigen.
De psalmist David vervolgde: „De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend. De vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend. De bevelen van Jehovah zijn recht, het hart verheugend; het gebod van Jehovah is rein, de ogen stralend makend. De vrees voor Jehovah is zuiver, standhoudend voor eeuwig. De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken. Ze zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel gelouterd goud; en zoeter dan honing en de vloeiende honing der raten. Ook is uw eigen knecht erdoor gewaarschuwd; in het houden ervan ligt een rijke beloning.” — Ps. 19:7-11.
David verwees hier naar Gods wet die door bemiddeling van Mozes was gegeven. Deze was volmaakt, zonder gebrek, volledig beantwoordend aan het doel waarvoor ze was gegeven. Die wet kon iemands ziel wederbrengen in de zin dat het gehoorzamen ervan hem kon doen opleven en zijn welzijn bevorderde.
Alle vermaningen die in Gods wet waren opgenomen, waren betrouwbaar. Ze konden veilig als een gids voor het leven worden nagevolgd. De persoon die Gods vermaningen in acht nam, zou, hoewel hij van zichzelf onervaren en onzeker was, wijs handelen en het vermijden een loopbaan te volgen die tot vernietiging leidde.
De bevelen of nauwkeurig aangegeven regels die in de Mozaïsche wet werden uitgevaardigd, waren recht, dat wil zeggen, volledig in harmonie met beginselen van rechtvaardigheid en gerechtigheid. Door zich in overeenstemming te gedragen met de overtuiging dat Gods bevelen recht zijn, zou iemand een innerlijk geluk, een vreugde des harten, verwerven.
Daar het gebod van Jehovah zuiver, rein en zonder ook maar een onwenselijke eigenschap is, maakt het de ogen stralend door ze een heldere kijk te geven. Het stelt iemand in staat een morele misstap te vermijden en een rechtschapen loopbaan te volgen.
Men toont een gezonde vrees of een diep respect voor de Schepper door zijn geboden te gehoorzamen. Een dergelijke vrees is zuiver. Ze verlaagt iemand niet, zoals het geval was met de vrees voor valse goden, die door hun aanbidders werden bezien als waren ze vertoornd en wilden ze door mensenoffers gunstig gestemd worden. De Wet onderwees een gezonde vrees voor God. Een dergelijke vrees zal altijd door Jehovah’s toegewijde dienstknechten tot uitdrukking worden gebracht. Daarom is het een vrees die voor eeuwig standhoudt.
Gods wet bestond ten dele uit rechterlijke beslissingen. Deze waren waarachtig, betrouwbaar en stabiel, aangezien ze stevig waren gefundeerd op goddelijke rechtspleging. In ieder opzicht waren deze rechterlijke beslissingen rechtvaardig. Daar de rechterlijke beslissingen van God afkomstig en geheel en al nuttig zijn, is het zeer wenselijk dat men ze in zijn geest of hart heeft. Ze zijn waardevoller dan materiële rijkdom — goud. Voor personen die zich erdoor laten leiden, zijn ze zoeter dan honing. Deze rechterlijke beslissingen waarschuwen iemand voor het kiezen van een verkeerde loopbaan en sterken hem in zijn besluit verleiding te weerstaan. Het is lonend zich eraan te houden, aangezien een dergelijke gehoorzaamheid het grootste voordeel voor iemand afwerpt. Hij vermijdt een levenswijze die emotioneel, fysiek en mentaal schadelijk zou zijn.
Een wet die zo nuttig en heilzaam is als de wet die aan de Israëlieten werd gegeven, verschaft een welsprekend getuigenis omtrent een wijze, rechtvaardige en liefdevolle God.
HULP WAARIN VOOR GODS DIENSTKNECHTEN WORDT VOORZIEN
Een extra getuigenis omtrent de Schepper vinden wij in de hulp waarin hij voor zijn onvolmaakte dienstknechten voorziet. Zoals uit Psalm 19 blijkt, stelde David Gods wet zeer op prijs. Hij besefte echter eveneens dat hij als onvolmaakt mens de hulp van zijn Maker nodig had om zich juist te gedragen. Dit blijkt uit het slotgedeelte van Psalm 19. Wij lezen: „Fouten — wie kan ze onderscheiden? Verklaar mij onschuldig aan verborgen zonden. Houd uw knecht ook terug van overmoedige daden; laten ze niet over mij heersen. In dat geval zal ik volkomen zijn, en ik zal onschuldig zijn gebleven aan veel overtreding. Laten de woorden van mijn mond en de meditatie van mijn hart welgevallig worden voor uw aangezicht, o Jehovah, mijn Rots en mijn Loskoper.” — Ps. 19:12-14.
David besefte dat hij als onvolmaakt mens zonden zou kunnen begaan waarvan hij zich zelfs niet bewust was. Daarom vroeg hij vergeving van de zonden die voor hem misschien verborgen waren. En mocht zijn onvolmaakte vlees hem er misschien toe aanzetten een verkeerde loopbaan te volgen, dan wilde hij heel graag Gods hulp ontvangen. Hij koesterde de wens dat Jehovah hem weerhield van eigenmachtige, overmoedige daden. Hij wilde ervan worden weerhouden dat hij overmoedige daden tot een overheersende handelwijze zou laten worden. Indien hij aan zijn zondige vlees had toegegeven, zou hij in de macht of onder de overheersing van de zonde zijn gekomen. Hij wilde daarentegen volkomen zijn in zijn toewijding jegens de Allerhoogste. Hij wenste, in de mate waarin dat mogelijk was, ’onschuldig aan veel overtreding’ bevonden te worden. Daarom bad hij dat zijn verzoek om hulp, voortspruitend uit de „meditatie” waartoe zijn hart hem had aangezet, welgevallig zou worden voor het aangezicht van zijn God. In tijden van gevaar en droefheid steunde David op Jehovah als op een stevige rots. Hij beschouwde Jehovah ook als zijn Loskoper, Degene die hem uit de klauwen van goddelozen kon redden en hem er eveneens voor kon behoeden tot zonde te vervallen.
Aldus wijst Psalm 19 krachtig op het gezamenlijke getuigenis van de schepping, de geschreven wet die in de bijbel is vervat en de goddelijke hulp die aan oprechten wordt gegeven, als iets dat het bestaan van de Allerhoogste onthult. Dit getuigenis dient ons ertoe te brengen door hem goedgekeurd bevonden te willen worden. Ja, moge de ’meditatie van ons hart’ hem welgevallig blijken te zijn terwijl wij ermee voortgaan naar Jehovah God op te zien als degene die onze schreden juist kan richten.
[Illustraties op blz. 5]
Schepping, geïnspireerde leiding en goddelijke hulp getuigen van het bestaan van een liefdevolle God.