Kunt u zich in een intieme verhouding tot God verheugen?
„De vertrouwelijke omgang met Jehovah behoort hun toe die hem vrezen, ook zijn verbond, om hun dat te laten weten.” — Ps. 25:14.
1. In welke verhouding staat God tot alle mensen?
ALS Schepper staat God in een bepaalde verhouding tot alle mensen. De apostel Paulus zei tot een groep filosofen in Athene: „Hij zelf [geeft] aan allen leven en adem en alle dingen” (Hand. 17:25). Degenen die in het kwaad volharden, kunnen zich echter niet in een intieme verhouding tot hem verheugen (Spr. 3:32). Toch staat hij hun toe kinderen te hebben, zich in de goede dingen van de aarde te verheugen en de gelegenheid te hebben berouw te tonen, als zij hiertoe geneigd zijn. — Hand. 14:16, 17.
2. Wat is ervoor nodig om Gods gunst te ontvangen, en kunnen mensen aan dit vereiste voldoen?
2 Wil men echter zijn gunst ontvangen en hem als vriend en intieme metgezel hebben, dan moet er een intiemere verhouding zijn dan alleen maar de verhouding die er bestaat omdat men een schepsel van God is. Om de hoop te kunnen genieten eeuwig leven te verwerven, is harmonie met hem en zijn voornemens van het grootste belang. Het wonderbaarlijke feit doet zich voor dat iedereen zich in deze verhouding kan verheugen als hij de gelegenheid die hem hiertoe wordt geboden, werkelijk wil aangrijpen, want de apostel Paulus zei tot de Atheners dat God er ook voor zou zorgen dat mensen „God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons”. — Hand. 17:27.
3. Wat moeten alle mensen die God hopen te naderen, erkennen met betrekking tot de barrière die er tussen God en hen bestaat?
3 Wat is erbij betrokken God te zoeken? En welke handelwijze volgt hij jegens de oprechte zoeker? Wij worden er door menselijke zondigheid in belemmerd tot God te naderen. Onze zonden kunnen, net als een groot wolkgevaarte, als een versperring dienen en communicatie onmogelijk maken. (Vergelijk Klaagliederen 3:44.) Ze kunnen zelfs voorkomen dat wij een beroep op God zouden willen doen; ze kunnen ons het gevoel geven dat wij onrein zijn en het niet waard zijn tot hem te naderen. Niettemin staat vast dat als wij niet erkennen dat wij allen zondaars zijn en dat wij dingen doen ten aanzien waarvan zelfs ons eigen geweten ons elke dag veroordeelt, wij niet in de positie verkeren tot God te kunnen naderen, terwijl God niet naar de gebeden zal luisteren van degenen die dit feit, dat universeel op alle mensen van toepassing is, niet erkennen. — 1 Petr. 3:12.
CHRISTUS’ DOOD EN OPSTANDING DE BASIS
4. Hoe heeft God de eerste stap gedaan om de barrière voor communicatie en vertrouwelijke omgang met hem, weg te nemen?
4 In werkelijkheid heeft God zelf de eerste stap gedaan in de richting van een verhouding tot hem door er een regeling voor te treffen dat deze barrière voor een goede communicatie en vertrouwelijke omgang wordt weggenomen. Wat houdt deze regeling in? De apostel Paulus antwoordt: „God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren” (Rom. 5:8). Christus was een volmaakte, zondeloze man toen hij op aarde was, maar hij nam de straf van alle zondaars op zich, net alsof hijzelf een zondaar was. Hoewel hij onschuldig was, onderging hij de volledige straf voor de zonden van de mensheid. De apostel Petrus vertelt ons: „Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan het hout . . . En ’door zijn striemen zijt gij gezond gemaakt’” (1 Petr. 2:24). God had zich dit eeuwen tevoren voorgenomen, zoals de profeet Jesaja voorzei: „Hij werd doorboord om onze overtreding; hij werd verbrijzeld om onze dwalingen” (Jes. 53:5). Jezus Christus’ handelwijze om zichzelf voor de mensheid in de plaats te stellen, woog op tegen alle eisen van gerechtigheid wegens begane zonden en legde de basis voor de verwijdering van veroordeling van allen die hun eigen zonden erkennen en geloof oefenen in Gods regeling. — Rom. 8:1.
5. Waarom was niet alleen de dood van Jezus, maar ook zijn opstanding van het allergrootste belang voor ons?
5 Dat Christus niet dood bleef maar werd opgewekt en thans leeft, waarborgt bovendien dat hij altijd aanwezig is om hulp te bieden, zodat iemand zich in een intieme verhouding tot God kan verheugen. De Schrift geeft ons de verzekering: „Hij werd overgeleverd [aan lijden en de dood] ter wille van onze overtredingen en opgewekt ter wille van onze rechtvaardigverklaring” (Rom. 4:25). Hij verscheen in Gods aanwezigheid om de waarde van zijn slachtoffer aan te bieden. Thans is hij de verheerlijkte Jezus die door Johannes in een visioen werd gezien te midden van zeven gouden lampestandaarden — een afbeelding van de christelijke gemeente — en met zeven sterren, ofte wel het lichaam van gezalfde opzieners, in zijn rechterhand (Openb. 1:12-16). Over hem als onze levende Hogepriester staat geschreven: „Hij [is] . . . in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” — Hebr. 7:25.
6, 7. Hoe kan er gezegd worden dat Christus is gestorven, „met betrekking tot de zonde” maar leeft „met betrekking tot God”?
6 Wie geloof stelt in Christus kan derhalve leven als iemand die niet geestelijk dood is wegens zijn zonden, afgesneden van omgang met God, maar als iemand die levend is en die God op een positieve, opbouwende wijze dient door Gods geboden actief te gehoorzamen en anderen op te bouwen. De apostel zegt hierover tot de „heiligen” in Rome: „Want wij weten dat Christus, nu hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft; de dood is geen meester meer over hem. Want de dood die hij is gestorven, is hij met betrekking tot de zonde eens voor altijd gestorven; maar het leven dat hij leeft, leeft hij met betrekking tot God. Zo ook gijlieden: beschouwt uzelf werkelijk als dood met betrekking tot de zonde, maar als levend met betrekking tot God door Christus Jezus.” — Rom. 1:7; 6:9-11.
7 De apostel zet hier uiteen dat Christus naar de aarde was gekomen met het specifieke doel af te rekenen met die onreine, verachtelijke factor — de zonde — iets wat God en Christus beiden haten, ja, verfoeien (Hebr. 1:9). Hoewel Christus er altijd behagen in schepte de wil van zijn Vader te doen, is zonde een vijand, en bij het wegnemen van zonde moest Jezus vele onaangename ervaringen ondergaan. Vlak vóór zijn dood zei hij: „Het is volbracht!” (Joh. 19:30) Hij leed en stierf dus met betrekking tot zonde — om zonde weg te doen. Maar nu „leeft hij met betrekking tot God”. Hij is voor eeuwig verheerlijkt in de hemel, in het gezelschap van God, want zijn offer hoeft niet herhaald te worden. Nadat dit was volbracht, kon hij aan een opbouwend werk beginnen, om mensen weer in een intieme verhouding tot God te brengen en om jegens allen die leven wensen te ontvangen, Gods wil ten uitvoer te brengen. — Hebr. 7:25; 8:1; 9:28.
GOD TREKT MENSEN TOT CHRISTUS
8, 9. Hoe trekt God personen tot Christus?
8 Door deze regeling te treffen, heeft Jehovah God grote liefde en heel veel onverdiende goedheid jegens mensen ten toon gespreid. Zelfs meer dan dat: God werkt in verband met zijn voornemen. God trekt rechtgeaarde personen tot Christus. Jezus zei: „Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt.” Hij zei over zijn apostelen dat de Vader hen aan hem had gegeven. — Joh. 6:37, 39, 44.
9 Hoe trekt God? Het gebeurt beslist niet willekeurig, partijdig of door iemand met geweld te dwingen. De wil van de koppige, zondige mens is niet van nature, uit zichzelf, geneigd zich aan God te onderwerpen. Maar God kan een verandering in iemands wil teweegbrengen. Hij weet wat heel diep in iemands hart leeft. Hij kan dan niet slechts veroorzaken dat hij over Christus en de weg tot redding hoort, maar kan ook begrip geven aangaande de regeling. Hij kan blinde ogen openen. God trekt mannen en vrouwen opdat zij gedurende dit samenstel van dingen geloof in Christus zullen stellen, iets wat zij nooit uit zichzelf zouden hebben gedaan, door hun hart te vervullen met een kennis van de voortreffelijkheid van Christus en het wonderbare voordeel met hem verenigd te zijn.
10. Welke uitwerking heeft het op een oprecht persoon dat God trekt?
10 Vervolgens gaat de persoon van zijn zijde vanuit het hart de wens koesteren Christus te volgen en zich met hem te verenigen, net zoals mensen, wanneer zij werkelijk de goedheid van een goed mens zien en beseffen, graag met hem in contact willen komen en zijn vriend willen worden. Een voorbeeld van de wijze waarop God handelt door harten te trekken, wordt aangetroffen in het volk van het Israël uit de oudheid in de dagen van David, de zoon van Isaï. God had David het koninkrijk beloofd. Toen voor God de tijd was aangebroken om David het koninkrijk te geven, trok hij het hart van de mensen tot David, opdat zij bereidwillig onder hem dienst zouden verrichten (2 Sam. 2:4; 3:36; 5:1-3). God trekt dus het hart van mensen tot Christus.
DE INDIVIDUELE PERSOON MOET HET WILLEN
11. Welke rol speelt de wil van een persoon om tot Christus te kunnen komen, en hoe wordt de wil van iemand die oningelicht is, veranderd?
11 Dit wil niet zeggen dat de wil van de persoon buiten beschouwing wordt gelaten. Hoewel hij aanvankelijk misschien niet de wil heeft iets te doen om tot Christus te komen, kan die wil veranderen naarmate hij leert — naarmate de ’ogen van zijn hart, worden geopend (Ef. 1:18). Jezus deed een aanhaling uit de profetie van Jesaja over degenen die gedurende dit samenstel van dingen de kinderen van Jehovah’s hemelse vrouw, Sion, worden, zeggende: „Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.’ Een ieder die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot mij” (Joh. 6:45; Jes. 54:1, 13). Wanneer iemand inzicht en begrip verkrijgt, verandert hij zijn wil. Is hij hier niet toe bereid, dan wordt hij niet gedwongen te veranderen. Begrip leidt tot geloof, en het geloof van de persoon beweegt God en zijn Zoon ertoe hem te aanvaarden, zoals Jezus later tot zijn volgelingen zei: „Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, hij is het die mij liefheeft. En wie mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden, en ik zal hem liefhebben en zal mij duidelijk aan hem laten zien. . . . Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en bij hem gaan wonen.” — Joh. 14:21-23.
12. Hoe brengt Christus de persoon op zijn beurt dichter tot God?
12 Aangezien de Vader altijd onzichtbaar is geweest voor mensen, openbaart hij zichzelf via Christus. Toen Jezus op aarde was, onthulde hij namelijk de voortreffelijke persoonlijkheid van God, zodat hij kon zeggen: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9). Wanneer degenen die geloof oefenen, tot Christus komen en Christus hun hart voor de diepte en voortreffelijkheid van Gods eigenschappen opent, leren zij de Vader steeds beter kennen.
13. Hoe moet iemand zichzelf bezien om God op een aanvaardbare wijze te naderen?
13 Welke stappen moet iemand derhalve doen om tot God te kunnen naderen en in een intieme verhouding tot hem te komen? Hij moet zich in zekere zin behoeftig voelen en het gevoel hebben dat niet alles volledig bevredigend is in zijn leven. Hij moet zichzelf als onvolmaakt bezien in plaats van zelfgenoegzaam te zijn en hij moet inzien dat hij een zondaar is en dat zijn situatie uitzichtloos is. Als iemand zich niet volledig van zijn behoeftige situatie bewust is, zal een beschouwing van de Wet die God door bemiddeling van Mozes aan Israël had gegeven, hem ervan overtuigen dat hij door en door zondig is. Het doel van de Wet was, aan te tonen dat niemand rechtvaardig is terwijl de rechtgeaarde zoeker er tevens door werd geholpen in te zien dat hij een verlosser nodig had. — Gal. 3:19, 24.
14. Welke verdere stappen moet iemand doen die in een verhouding tot God wil komen?
14 Aangezien een rechtgeaard persoon deze noodzaak beseft, zal hij in alle oprechtheid de bijbel willen lezen en Gods weg door bemiddeling van Christus willen leren kennen. Wanneer hij gaat inzien dat er in zijn geval niet eens sprake is van een verhouding tot God, raakt hij ook overtuigd van de werkelijke slechtheid van zonde en wat zonde voor hem heeft gedaan. Hij ziet in dat hij in werkelijkheid een vijand van God is. Nu wil hij veranderen (Rom. 5:10). Hij heeft dan ook berouw en vraagt om vergeving. Bij dit alles moet hij beseffen dat dit niet door zijn eigen superieure inzicht of goedheid komt, maar door God, die hem trekt. Hij is te weten gekomen dat hij deze vergeving op basis van Christus’ zoenoffer kan ontvangen. Nu hij Gods voornemen heeft leren kennen en waarderen, geeft hij te kennen dat hij het verlangen bezit en het besluit heeft genomen een volledig opgedragen dienstknecht van God te worden, terwijl hij dit geloof en dit besluit ten overstaan van anderen demonstreert door om de waterdoop te verzoeken.
EEN NIEUWE STATUS BIJ GOD
15. Wat is het ’goede geweten’ waar iemand die wordt gedoopt, om verzoekt?
15 Door deze doop doet hij een verzoek aan God om een goed geweten (1 Petr. 3:21). Een „goed geweten” betekent dat de schuldgevoelens wegens vroegere zonden zijn geweten niet langer belasten. Het betekent bovendien dat hij in een nieuwe verhouding is komen te staan tot God en Christus, die zijn vrienden zijn geworden (Joh. 15:14, 15). Dit komt doordat hij door zijn geloof in Christus, slachtoffer vergiffenis heeft ontvangen van zijn vroegere zonden en van zelfs nog meer dan dat.
16. Welke goede positie neemt zo iemand nu bij God in, en hoe kan hij die positie behouden?
16 Om een voorbeeld te gebruiken: Wanneer een wereldse autoriteit gratie verleent, worden hierdoor de vroegere misdaden van een misdadiger uitgewist. De misdadiger is dan echter slechts op zijn uitgangspunt terug. Hij heeft niet de troost of de verzekering dat hij verdere hulp zal ontvangen of dat de verkeerde dingen die hij in de toekomst zou kunnen begaan, hem niet aangerekend zullen worden. Iemand die geloof oefent in Christus, wordt daarentegen door God als een vriend aanvaard, iemand met wie God als een intieme metgezel blijft omgaan, nu en in de toekomst, totdat hij uiteindelijk volmaakt wordt gemaakt (1 Petr. 5:10). Zolang hij datzelfde geloof en diezelfde getrouwheid bewaart, kan hij om vergeving van zijn dagelijkse zonden bidden en die intieme verhouding behouden. Natuurlijk dient hij „de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen” (2 Kor. 6:1). Hij kan niet terecht denken dat hij misbruik van die vertrouwelijke omgang kan maken en toch nog zijn goede positie voor het aangezicht van God kan blijven innemen.
AAN CHRISTUS’ ZORG TOEVERTROUWD
17. Wat doet Christus voor iemand die door God tot hem is getrokken?
17 Wanneer God iemand tot Jezus Christus trekt, in welke situatie verkeert hij (of zij) dan? Jezus erkende dat alle mensen de Vader toebehoren en dat degenen die door Jehovah worden getrokken, aan Jezus worden gegeven en voor hun zorg en christelijke groei aan hem worden overgedragen (Joh. 17:9, 10). God had door bemiddeling van de profeet Jesaja over Christus beloofd: „Wegens de moeite van zijn ziel zal hij zien, hij zal verzadigd worden” (Jes. 53:11). Jezus Christus zag derhalve naar God op als Degene die ervoor zou zorgen dat zijn werk en slachtoffer vrucht zouden dragen. Jezus zei ook dat God hem autoriteit over alle vlees had gegeven (Joh. 17:2). Door deze autoriteit uit te oefenen, kan hij degenen die God tot hem trekt, beschermen en hen voor de goddeloze, kwaadaardige tegenstanders van de waarheid behoeden. Jezus zei over degenen die hem gegeven zijn: „Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen stellig nooit worden vernietigd, en niemand zal ze uit mijn hand rukken. Wat mijn Vader mij heeft gegeven, is groter dan alle andere dingen, en niemand kan ze uit de hand van de Vader rukken” (Joh. 10:28, 29). Een christen behoeft dus beslist niet voor vervolging, ziekte, ontberingen, tegenstand, of wat maar ook, zelfs de dood, bevreesd te zijn. — Rom. 8:38, 39.
18. Wat is het eindresultaat voor iemand die de Voortreffelijke Herder getrouw volgt?
18 Degenen die getrouw de leiding van de Voortreffelijke Herder Jezus Christus volgen, hebben de verzekering dat zij eeuwig leven zullen ontvangen. Jezus zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” — Joh. 3:16.
19, 20. Welke waarde heeft het derhalve in een intieme verhouding tot God te staan?
19 Eeuwig leven! Ook al sterft iemand, toch is zijn hoop niet verzwakt. Jezus sprak namelijk over de blijvendheid en onverbrekelijkheid van de voortreffelijke verhouding waarin de Zoon tot degenen staat die de Vader als leden van de „kleine kudde” van zijn schapen tot hem brengt, toen hij zei: „Al wat de Vader mij geeft, zal tot mij komen, en wie tot mij komt, zal ik geenszins verdrijven.” — Luk. 12:31, 32; Joh. 6:37.
20 Onder de zorg van de Voortreffelijke Herder kunnen degenen die tot hem komen, derhalve op elk levensterrein hulp en leiding verwachten, met de hoop op eeuwig leven in het verschiet. Wat zou derhalve beter kunnen zijn dan een voortreffelijke verhouding tot God en zijn Zoon te bewerkstelligen? Maar hoe blijkt die voortreffelijke verhouding in de alledaagse aangelegenheden van het leven een realiteit te zijn — een intieme, hartelijke, zekere verhouding?