Op wie is het van toepassing?
„HET uitspreken van vervloekingen en beoefenen van bedrog en moorden en stelen en overspel plegen, dát is losgebroken, en daden van bloedvergieting hebben aan andere daden van bloedvergieting geraakt” (Hos. 4:2). ’Wel’, zal de oppervlakkige bijbellezer wellicht zeggen, ’dat is beslist een beschrijving van goddeloze personen in deze tijd.’
Het is waar dat de van God vervreemde mensenwereld zich eeuwenlang met zulke zondige handelingen heeft beziggehouden. Maar denk eens na over die verklaring die door Gods profeet Hosea werd opgetekend. Op wie is ze van toepassing?
EEN WAARSCHUWING TEGEN GEESTELIJK VERVAL
Het voorgaande vers luidt: „Hoort het woord van Jehovah, o zonen van Israël, want Jehovah heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land [waarin de Israëlieten woonden], want er is geen waarheid noch liefderijke goedheid noch kennis van God in het land” (Hos. 4:1). Op wie waren de krachtige woorden van Hosea 4:1, 2 dus voornamelijk van toepassing? Op mensen die in een verbondsverhouding tot God stonden. Zij waren in gebreke gebleven in overeenstemming met zijn rechtvaardige vereisten te leven.
Aangezien ’de gehele Schrift nuttig is om te onderwijzen en terecht te wijzen’, doet een christen er verstandig aan wanneer hij deze woorden niet louter van belang acht zoals ze op de wereld in het algemeen van toepassing zijn (2 Tim. 3:16, 17). Als hij beseft dat ze oorspronkelijk tot Gods volk in die tijd werden gericht, zal hij er veeleer persoonlijk voordeel van trekken. Hij zal niet alleen inzien dat hij kwade praktijken, zoals het beoefenen van bedrog, moet vermijden, maar hij zal Hosea’s woorden aanvaarden als een persoonlijke waarschuwing tegen geestelijk verval als gevolg van het afwijken van de goddelijke wegen.
ONZE VERHOUDING TOT ANDEREN
De psalmist David zei: „O Jehovah, waarom zijn mijn tegenstanders vele geworden? Waarom staan velen tegen mij op? Velen zeggen van mijn ziel: ’Er is geen redding voor hem bij God’” (Ps. 3:1, 2). Op wie was die verklaring van toepassing? Op wereldse vijanden van Gods volk?
Jehovah’s volk heeft inderdaad tegenstanders onder degenen die niet in een persoonlijke verhouding tot God staan. Deze woorden van koning David waren evenwel van toepassing op tegenstanders onder zijn eigen volk, de Israëlieten. Velen van hen zeiden: ’God zal David niet redden.’ Zoals het opschrift van de derde psalm aantoont, is deze in feite „een melodie van David toen hij de wijk nam wegens zijn zoon Absalom”. Onder Davids vijanden bevond zich een lid van zijn eigen huisgezin, een man die tot Gods volk behoorde. Absalom had een samenzwering tegen zijn eigen vader op touw gezet en had hem van de troon verdreven. Deze samenzwering liep op een mislukking uit (2 Sam. 15:1–18:33). Toch kunnen wij persoonlijk meer voordeel van deze psalm trekken als wij ons afvragen: Hoe kan ik deze inlichtingen in mijn eigen dienst voor God toepassen?
Aangezien Absaloms opstand onder Gods volk uit de oudheid plaatsvond, kan het voorval een christen er opmerkzaam op maken dat hij zijn eigen geest dient te behoeden. Het kan als een waarschuwing dienen tegen het toegeven aan verlangens om zelf op de voorgrond te treden, misschien door slinkse daden die ten doel hebben zichzelf te verhogen en anderen die Jehovah toegewijd zijn, te benadelen. En wanneer een christen volledig beseft op wie de woorden van de derde psalm in Davids tijd van toepassing waren, zal dit hem wellicht doordringen van de noodzaak van persoonlijke trouw jegens gezinsleden en anderen die Jehovah met hun gehele ziel zijn toegewijd. Een kind zal er op deze wijze bijvoorbeeld aan herinnerd worden dat hij, zelfs nadat hij een volwassene is geworden, zijn bejaarde christelijke ouders trouw moet zijn. — Spr. 19:26.
EEN HOUDING DIE VERMEDEN MOET WORDEN
Eeuwen na Davids tijd had de christelijke apostel Paulus het over bepaalde vijanden en schreef: „Zulke mensen zijn valse apostelen, bedrieglijke werkers, die zich veranderen in apostelen van Christus. En geen wonder, want Satan zelf blijft zich veranderen in een engel des lichts. Het is daarom niets groots indien ook zijn dienaren zich blijven veranderen in dienaren van rechtvaardigheid. Maar hun einde zal zijn overeenkomstig hun werken.” — 2 Kor. 11:13-15.
’Wat een aanklacht tegen de vals-religieuze geestelijkheid van de christenheid!’ zal iemand wellicht uitroepen. Maar vraag uzelf bij het lezen van Paulus’ vernietigende verklaring eens af: Op wie was ze van toepassing?
De apostel schreef aan de christelijke gemeente te Korinthe. Zijn geïnspireerde brief werd gericht aan gelovigen — aan Gods volk. Enkele vooraanstaande mannen onder hen gaven blijk van vijandigheid jegens Paulus, en zij waren ’valse apostelen, bedrieglijke werkers, dienaren van Satan’. Deze gewetenloze mannen beleden door de geest gezalfde volgelingen van Jezus Christus te zijn. Zij koesterden blijkbaar de hoop eens met Christus in de hemel te regeren. In feite hadden deze arrogante mannen reeds onder medegelovigen zo’n vooraanstaande positie trachten te verkrijgen, zodat het was alsof zij reeds „als koningen [waren] gaan regeren” — natuurlijk zonder de apostel Paulus, die zij verachtten (1 Kor. 4:8-14). Mannen met zo’n geesteshouding zouden nooit als hemelse mederegeerders met Christus worden aanvaard, ongeacht hoe voornaam en rechtvaardig zij zichzelf vonden. „God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.” — Jak. 4:6.
Door over Paulus’ woorden in 2 Korinthiërs 11:13-15 na te denken, en door ze niet uitsluitend op wereldse geestelijken toe te passen, zullen christenen worden gewaarschuwd voor het gevaar zelf hooghartig en bedrieglijk te worden. Bovendien zullen wij ertoe worden gebracht onze beproefde en getrouwe medeaanbidders van Jehovah te accepteren en te vertrouwen. Ja, wij kunnen worden geholpen een verkeerde geesteshouding te vermijden, wanneer wij ons bedachtzaam afvragen: Op wie waren deze woorden toen van toepassing, en hoe kunnen ze mij thans tot voordeel strekken?
ZIE HET PUNT WAAR HET OM GAAT NIET OVER HET HOOFD
Wanneer wij in gedachte houden tot wie bepaalde woorden in de Schrift werden gericht, kan dat voor ons als bijbellezers op vele manieren nuttig zijn. Wanneer iemand bijvoorbeeld het boek Jakobus leest, doet hij er goed aan zich te realiseren dat het over problemen binnen de christelijke gemeente, „het Israël Gods”, handelt (Jak. 1:1; Gal. 6:16). Dit brengt een hedendaagse christen ertoe de raad die bijvoorbeeld in hoofdstuk twee van die geïnspireerde brief wordt aangetroffen, persoonlijk toe te passen. En dit dient hem ertoe aan te zetten geen blijk te geven van begunstiging en geen klassenonderscheid te maken. Dit zal hem vervolgens helpen onpartijdig te handelen.
Natuurlijk is het waar dat wereldse personen zich met kwaaddoen bezighouden. Zij blijven dikwijls in gebreke trouw te betonen jegens gezinsleden, evenals Absalom. Ook doen zij valse beweringen en geven zij blijk van begunstiging. Hoe uiterst belangrijk is het evenwel om, wanneer wij de Schrift lezen, de context te beschouwen! Dan is het minder waarschijnlijk dat de volledige betekenis van wat iemand leest, hem ontgaat. Hij trekt er wellicht veeleer werkelijk persoonlijk voordeel van wanneer hij erover nadenkt en zich afvraagt: Op wie is het van toepassing?