Blijf „vast in het geloof”
„De geïnspireerde uitspraak zegt . . . uitdrukkelijk dat in latere tijdsperioden sommigen zullen afvallen van het geloof.” — 1 Tim. 4:1.
1. Dienen wij al te zeer geschokt te zijn wanneer er iemand van het geloof afvalt?
RAAKT u diep geschokt en overmatig van streek wanneer u ziet of hoort dat een christen die u kent, aan twijfels ten prooi valt, verkoelt in het geloof en misschien wel zo opstandig wordt dat hij de christelijke gemeente verlaat en anderen achter zich aan tracht te trekken? Zo ja, dan kan het tot troost van u zijn te weten dat, hoe droevig zulke voorvallen ook zijn, de Schrift ons van tevoren waarschuwt dat dit zal gebeuren.
2, 3. (a) Wat betekent het woord „afval”, en wie was de eerste afvallige? (b) Wat brachten Israël en Juda door het volgen van een loopbaan van afval over zich?
2 Het Griekse woord dat met „afval” wordt weergegeven, betekent „afstand nemen van”, „verzaking”, „opstand, verlating”. De eerste die van de ware aanbidding van Jehovah afviel, was Satan de Duivel. Hij was daarom de eerste afvallige (Joh. 8:44). Hij bracht het eerste mensenpaar ertoe afvalligen te worden (Genesis, hoofdstuk 3). Al heel vroeg in de geschiedenis van Israël was er sprake van een „afval” of ’afwijken’ van de ware aanbidding. Wij lezen:
„Zelfs naar hun rechters luisterden zij niet, maar zij hadden immorele gemeenschap met andere goden en gingen zich voor die neerbuigen. Zij weken snel af van de weg die hun voorvaders hadden bewandeld door de geboden van Jehovah te gehoorzamen.” — Recht. 2:17.
3 Later werden velen van de koningen van zowel Israël als Juda afvalligen en zij brachten ook de natiën waarover zij heersten, tot afval. Eerst strafte God het noordelijke koninkrijk Israël. Hij zei: „Tegen een afvallige natie [Israël] zal ik hem [Assyrië] zenden” (Jes. 10:6). En vlak voordat Jeruzalem, de hoofdstad van Juda, door de Babyloniërs werd verwoest, zei Jehovah: „Van de profeten van Jeruzalem is afvalligheid uitgegaan over het gehele land” (Jer. 23:15). De afval van het ware geloof bracht Israël en Juda beslist geen zegeningen.
Afval onder de vroege christenen
4. Hoe waarschuwde Jezus voor afvalligen?
4 Al vroeg tijdens zijn aardse bediening waarschuwde Jezus zijn volgelingen voor afvalligen. In zijn Bergrede zei hij:
„Gaat in door de nauwe poort; want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan; maar nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden. Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zult gij hen herkennen.” — Matth. 7:13-16.
5. Wat zei Paulus over afvalligen?
5 Vijfentwintig jaar later gaf Paulus de christelijke ouderlingen van Efeze de volgende waarschuwing: „Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken” (Hand. 20:29, 30). In zijn laatste geïnspireerde brief noemde Paulus enkelen van zulke eerste-eeuwse afvalligen. Hij waarschuwde Timótheüs: „Mijd de holle klanken waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan; want zij zullen tot steeds meer goddeloosheid voortgaan en hun woord zal zich verbreiden gelijk gangreen. Tot hen behoren Hymenéüs en Filétus. Dezen zijn van de waarheid afgeweken, . . . en zij ondermijnen het geloof van sommigen.” „Alexander, de koperslager, heeft mij veel kwaad berokkend . . . [wees] voor hem op uw hoede, want hij heeft onze woorden in zeer hevige mate weerstaan.” — 2 Tim. 2:16-18; 4:14, 15.
6. Wat zijn enkele typerende kenmerken van afvalligen?
6 Wanneer wij deze door Jezus en Paulus gegeven waarschuwingen analyseren, treden de volgende typerende kenmerken van afvalligen op de voorgrond:
(1) Afwijking van de waarheid
(2) Verdraaide spraak, holle klanken
(3) Pogingen om het geloof van sommigen te ondermijnen en discipelen achter zich aan te trekken
(4) Huichelarij (’wolven in schaapsklederen’)
(5) Herkenbaar aan hun vruchten; zij ’gaan tot steeds meer goddeloosheid voort’
Zulke herkenningstekens zouden de vroege christenen in staat stellen afvalligen snel te identificeren en ’voor hen op hun hoede te zijn’.
Afval „in latere tijdsperioden”
7. Wanneer vond er een massale afval plaats, en door welke schriftplaats was dit voorzegd?
7 De afval die „reeds aan het werk” was terwijl sommigen van Christus’ apostelen nog leefden, nam „in latere tijdsperioden”, dat wil zeggen, na hun dood, sterk toe. De vijf herkenningstekens traden vanaf de tweede eeuw steeds duidelijker aan het licht en bereikten in de vierde eeuw een climax. Deze massale afval zou plaatsvinden vóór de „tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus” en „de dag van Jehovah”. — 2 Thess. 2:1-12.
8, 9. (a) Welke waarschuwing gaf Petrus in verband met de laatste dagen? (b) Zouden deze „spotters” en „personen die de wet trotseren” zich uitsluitend buiten de christelijke gemeente bevinden?
8 Andere schriftplaatsen maken echter duidelijk dat er zich zelfs tijdens „de laatste dagen” van het huidige samenstel van dingen gevallen van afval binnen de ware christelijke gemeente zouden voordoen. De apostel Petrus schreef:
„In de laatste dagen [zullen er] spotters . . . komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem?’ . . . Gij daarom, geliefden, weest, nu gij dit vooruit weet, op uw hoede dat gij u niet met hen laat meeslepen door de dwaling van personen die de wet trotseren, en gij uw eigen standvastigheid verliest.” — 2 Petr. 3:3, 4, 17.
9 Petrus waarschuwde zijn broeders niet slechts voor de zich in de wereld bevindende „spotters” en „personen die de wet trotseren”. Christenen zijn zich altijd heel goed bewust geweest van gevaar uit die hoek. Maar Petrus sprak ook over het gevaar dat men zich zou laten „meeslepen” door sommigen binnen de christelijke gemeente die „spotters” zouden worden, de vervulling van profetieën betreffende Christus’ „tegenwoordigheid” niet al te ernstig zouden opvatten en een tartende houding ten aanzien van „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, het Besturende Lichaam van de christelijke gemeente en de aangestelde ouderlingen zouden aannemen.
Oorzaken en gevolgen van afval
10, 11. (a) Wat is één belangrijke oorzaak van afval? (b) Wat zijn enkele parallelle betekenissen van het Griekse woord dat met „twijfelen” wordt weergegeven, en in welk opzicht werpt de afvallige zichzelf op als rechter?
10 Er zijn diverse oorzaken van afval, maar een van de voornaamste is ontegenzeglijk gebrek aan geloof voortspruitend uit twijfel (Hebr. 3:12). Het is interessant dat The New International Dictionary of New Testament Theology de volgende inlichtingen verschaft over het Griekse woord dat dikwijls met „twijfelen” wordt weergegeven: „Diakrinoo, een onderscheid maken, oordelen, . . .; twijfelen, wankelen. . . . In sommige passages [van het Nieuwe Testament] duidt twijfel op gebrek aan geloof en derhalve op zonde (Rom. 14:23). . . . In Rom. 4:20 e.v. benadert twijfel ongeloof. . . . Twijfel is derhalve gebrek aan vertrouwen in het goddelijke optreden dat nog moet geschieden en dat mensen te wachten staat. . . . In het NT zondigt de twijfelaar tegen God en zijn beloften, omdat hij God verkeerd beoordeelt.”
11 Degene die zozeer twijfelt dat hij een afvallige wordt, werpt zichzelf op als rechter. Hij denkt dat hij het beter weet dan zijn medechristenen, ja, zelfs beter weet dan de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, terwijl hij toch het meeste, zo niet alles, wat hij omtrent Jehovah God en zijn voornemens weet, via deze slaaf heeft geleerd. Hij ontwikkelt een geest van onafhankelijkheid en wordt „trots van hart . . . iets verfoeilijks voor Jehovah” (Spr. 16:5). Sommige afvalligen denken zelfs dat zij het beter weten dan God met betrekking tot zijn beschikking van gebeurtenissen in de verwezenlijking van zijn voornemens. Twee andere oorzaken van afval zijn derhalve ondankbaarheid en aanmatiging. — 2 Petr. 2:10b-13a.
12. Wat zijn enkele van de gevolgen van opstand en afval?
12 Een van de onmiddellijke gevolgen waartoe een loopbaan van afval leidt, is het verlies van vreugde. De afvallige raakt verhard in zijn opstandige wegen. Nog een gevolg is, dat zo iemand in gebreke blijft het door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” verschafte geestelijke voedsel tot zich te nemen — wat tot geestelijke zwakte en verbreking des geestes leidt. Het geluk van zijn loyale dienstknechten tegenover de droeve toestand van de afvalligen stellend, zei Jehovah profetisch:
„Ziet! Míjn knechten zullen eten, maar gíj zult honger lijden. Ziet! Míjn knechten zullen drinken, maar gíj zult dorst lijden. Ziet! Míjn knechten zullen zich verheugen, maar gíj zult beschaamd staan. Ziet! Míjn knechten zullen een vreugdegeroep aanheffen wegens de goede hartetoestand, maar gíj zult het uitschreeuwen wegens de hartepijn en gij zult jammeren wegens louter verbreking des geestes.” — Jes. 65:13, 14.
13. Wat wordt bedoeld met ’neerzien op heerschappij’, en waartoe leidt dit? (Jud. 8, 10)
13 Wanneer afvalligen eenmaal zijn gezwicht voor zulke werken van het vlees als „vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten”, vallen zij dikwijls ten prooi aan andere werken van het vlees zoals „drinkgelagen”, „losbandig gedrag” en „hoererij” (Gal. 5:19-21). Petrus waarschuwt ons voor degenen die „op heerschappij neerzien” door theocratische orde te verachten, die „schimpend spreken” over degenen die in de christelijke gemeente met verantwoordelijkheid zijn belast, en aldus ’het rechte pad verlaten’. Hij zegt dat „de laatste toestanden stellig erger voor hen [zijn] geworden dan de eerste”. — Lees zorgvuldig 2 Petrus, hoofdstuk 2.
Hoe te vermijden ’af te vallen van het geloof’
14, 15. Hoe kunnen wij aanmatiging vermijden?
14 Wij hebben gezien dat een van de grondoorzaken van afval gebrek aan geloof is voortspruitend uit verwoestende twijfel, en dat het met „twijfelen” weergegeven woord ook „onderscheiden” betekent. De afvallige werpt zichzelf op als degene die beslist wat goed en wat fout is, wat op het gebied van geestelijk voedsel „goed en kwaad” is. Hij wordt aanmatigend. — Vergelijk Genesis 2:17; 3:1-7.
15 Om niet van het geloof af te vallen, moet een christen derhalve op zijn hoede zijn voor gebrek aan geloof, „de zonde die ons gemakkelijk verstrikt”, en „met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen” (Hebr. 12:1; 3:12, 19). Paulus geeft ons de volgende raad: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt” (2 Kor. 13:5). Paulus nodigt ons er niet toe uit twijfels te hebben omtrent „het geloof”, maar onszelf te onderzoeken om te zien of wij al dan niet in overeenstemming leven met het geloof. Zo’n eerlijk zelfonderzoek dient ons bescheiden en nederig te maken, en zal ons aldus voor de onafhankelijke geest en aanmatiging van de afvallige beschermen.
16. (a) Welke andere valkuil dienen wij te vermijden? (b) Welke tweevoudige les kunnen wij van de Bereaanse joden leren?
16 Om niet van het geloof af te vallen, moeten wij ook op onze hoede zijn voor ondankbaarheid. Wij dienen dankbaar te zijn voor de overvloed aan geestelijk voedsel dat wij via de „getrouwe en beleidvolle slaaf ontvangen (Matth. 24:45). Dit wil niet zeggen dat wij ons naarmate wij voortgaan op het pad der waarheid niet van dingen mogen vergewissen. In dit opzicht kunnen wij van de Bereaanse joden een tweevoudige les leren. Om zeker te zijn, ’onderzochten zij dagelijks zorgvuldig de Schriften of deze dingen zo waren’, maar terzelfder tijd waren zij ook ’edel van geest’, want „zij namen het woord [dat hun door Paulus en Silas werd gepredikt] met de grootste bereidwilligheid des geestes aan”. — Hand. 17:11.
17, 18. Wat moeten wij kunnen onderscheiden, en welke raad geeft Paulus in dit verband?
17 Zo’n dankbare bereidwilligheid om te leren, zal ons helpen liefde aan te kweken en nauwkeurige kennis, alsook volledig onderscheidingsvermogen te verwerven. Deze christelijke hoedanigheden zullen ons vervolgens in staat stellen onderscheid te maken tussen belangrijke en minder belangrijke dingen. Is een bepaald punt dat wij moeilijk kunnen begrijpen, werkelijk belangrijk? Is het van invloed op de werkelijk belangrijke dingen die wij met behulp van de „slaaf”-klasse hebben geleerd? Is het de moeite waard er zelf over te struikelen en misschien anderen erdoor tot struikelen te brengen? Weerhoudt het ons ervan om christelijke vruchten voort te brengen?
18 De raad die Paulus ons geeft, luidt: „Dit blijf ik bidden, dat uw liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, dat gij u van de belangrijkere dingen moogt vergewissen, zodat gij tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt, en vervuld moogt zijn met rechtvaardige vruchten, welke door bemiddeling van Jezus Christus zijn, tot heerlijkheid en lof van God.” — Fil. 1:9-11.
’De twijfelaars uit het vuur rukken’
19. (a) Welk onderscheid dient er nog meer te worden gemaakt? (b) Welke verdere opbouwende raad geeft Judas?
19 Aangezien wij gewaarschuwd zijn dat „sommigen zullen afvallen van het geloof”, dienen wij bereid te zijn „onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd” (1 Tim. 4:1; Jud. 3). Er dient echter een onderscheid te worden gemaakt tussen afvalligen die, zoals in 2 Petrus hoofdstuk 2 wordt vermeld, moeilijkheden veroorzaken, en christenen die zwak in het geloof worden en twijfels hebben door gebrek aan nauwkeurige kennis. Judas maakt dit onderscheid. Na gewaarschuwd te hebben voor „murmureerders” en „klagers” die „persoonlijkheden bewonderen”, en voor „spotters”, die „afscheidingen veroorzaken”, zegt hij: „[Bewaart uzelf] in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht. Gaat ook voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfelen; redt hen door hen uit het vuur te rukken.” — Jud. 16-23.
20. Hoe dienen twijfelaars geholpen te worden, maar hoe moeten wij ertegenover staan als zij hulp weigeren en „afvallen van het geloof”?
20 Ja, zulke twijfelaars dient onder de aandacht te worden gebracht dat zij gevaar lopen door verwoestende twijfels verteerd te worden. Hun christelijke broeders, en vooral de ouderlingen, moeten proberen hen te helpen door hen zo mogelijk uit het „vuur” te rukken dat hen in geestelijk opzicht zou kunnen verwoesten. Wat degenen betreft die zulk een geduldige, liefdevolle hulp weigeren en die werkelijk „afvallen van het geloof”, over hen dienen wij ons niet al te zeer van streek te maken. Met de apostel Johannes zullen wij zeggen: „Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven.” — 1 Joh. 2:19.
Tot het einde toe „vast in het geloof”
21, 22. (a) Welke aanmoediging geeft Petrus om sterk te kunnen blijven in het geloof? (b) Wat moeten zowel de geestelijke Israëlieten als de leden van de „grote schare” blijven doen om respectievelijk de vervulling van hun hoop te ontvangen?
21 Het lijdt geen twijfel dat Satan graag zou zien dat wij allen „afvallen van het geloof”. Daarom geeft Petrus ons de raad:
„Neemt uw standpunt tegen hem in, vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden, in de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld worden volbracht. Maar nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in eendracht met Christus, zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petr. 5:8-10.
Ja, de leden van het geestelijke Israël, die geroepen zijn om met Christus in „eeuwige heerlijkheid” te regeren, moeten in „het uur der beproeving” getrouw blijven indien zij niet wensen dat ’iemand hun kroon neemt’. — 2 Tim. 2:10; Openb. 3:10, 11.
22 Hun metgezellen, de leden van de „grote schare”, beseffen eveneens dat zij „vast in het geloof” moeten blijven indien zij ’uit de grote verdrukking wensen te komen’ (Openb. 7:9, 10, 14). Zowel christenen die een hemelse hoop hebben als hun metgezellen, die voor eeuwig in het herstelde paradijs op aarde hopen te leven, zijn vastbesloten er getrouw mee voort te gaan „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken (Matth. 24:14). De schitterende toename in vele delen van de wereld tot op dit jaar 1980, vormt voor hen het bewijs dat Jehovah’s zegen op zijn organisatie rust en dat er nog werk te doen is. Daarom slaan zij acht op Paulus’ raad: „Laten wij het . . . niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te rechter tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden.” — Gal. 6:8, 9.
23. Wat geeft ons allen een „krachtige aanmoediging” om „vast in het geloof” te blijven?
23 Wanneer wij datgene wat met betrekking tot „de laatste dagen” is voorzegd, voor onze ogen zien geschieden, hebben wij het krachtige vertrouwen dat wij vlak voor „de grote verdrukking” en de intrede van Gods rechtvaardige nieuwe ordening staan. De schitterende zegeningen die ons binnenkort wachten, hetzij in de hemel of in het aardse paradijs, geven ons een „krachtige aanmoediging” om tot het einde toe „vast in het geloof” te blijven ten einde „de hoop te grijpen die voor ons is gesteld”. — Hebr. 6:17-19.
[Kader op blz. 19]
OORZAKEN
Gebrek aan geloof
Geest van onafhankelijkheid
Ondankbaarheid
Aanmatiging
[Kader op blz. 19]
GEVOLGEN
Verlies van vreugde
Opstandigheid
Geestelijke ondervoeding
Werken van het vlees
[Illustratie op blz. 21]
„Redt hen door hen uit het vuur te rukken”