Indien God een organisatie heeft, wat is dan die organisatie?
1. Welke houding leggen sommigen in deze tijd aan de dag met betrekking tot de uitdrukking „Gods organisatie”, en waarom?
IN DIT bijzonder intellectualistische tijdperk doet het vreemde feit zich voor dat velen eraan zijn gaan twijfelen of God een organisatie heeft. Sommigen aarzelen thans, ja, zij vrezen zelfs de uitdrukking „Gods organisatie” te gebruiken omdat zij hebben opgemerkt dat het woord „organisatie” in hun vertaling van de bijbel niet in verband met God of in het geheel niet wordt gebruikt.
2. (a) Kan er, met het oog op Romeinen 13:1 en 2, worden betoogd dat de regeringen van de christenheid Gods zichtbare organisatie zijn? (b) Welke vragen rijzen er met betrekking tot Jehovah’s Getuigen, die sinds 1922 zijn georganiseerd om Matthéüs 24:14 te vervullen?
2 Beslist niemand die redelijk nadenkt, zal betogen dat de sterk georganiseerde regeringen van thans, zelfs die van de christenheid, Gods organisatie zijn of er zelfs maar een deel van vormen. Niemand zou dit kunnen bewijzen, zelfs niet door zich te beroepen op de woorden van de apostel Paulus in Romeinen 13:1, 2: „Er is geen autoriteit dan van God. En die er bestaan, zijn door God geordend, — Zodat hij die zich tegen de autoriteit opstelt, zich tegen de ordening van God verzet” (Rotherham). Toch zijn Jehovah’s Getuigen, vooral sinds het jaar 1922, op doeltreffende wijze georganiseerd om de profetie van Jezus te vervullen die staat opgetekend in Matthéüs 24:14: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” Welke plaats nemen zij daardoor in met betrekking tot God, Jehovah der legerscharen? Vormen zij louter een door mensen gemaakte organisatie die door God kan worden gebruikt, als hij dit verkiest, of zijn zij het zichtbare, aardse deel van Gods organisatie? Laten de feiten voor zichzelf spreken!
3, 4. (a) Hoe laat de boodschap die de christenheid gedurende de afgelopen eeuwen heeft bekendgemaakt, zich vergelijken met het „evangelie” dat Jehovah’s Getuigen sinds 1914 hebben bekendgemaakt? (b) Hoe alleen kan dit onder vervolging en tegenstand tot stand zijn gebracht, en wat geeft Openbaring 14:6, 7 te kennen?
3 Laten rechtgeaarde mensen de prediking van het evangelie van het Koninkrijk zoals de religieuze stelsels van de christenheid dit gedurende alle eeuwen hebben gedaan, vergelijken met de prediking die Jehovah’s Getuigen sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 hebben verricht. De prediking is in beide gevallen verschillend van aard. Wat Jehovah’s Getuigen prediken, is werkelijk „evangelie” of „goed nieuws” over Gods hemelse koninkrijk dat werd opgericht doordat zijn Zoon Jezus Christus aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 op de troon werd geplaatst (Luk. 21:24). Het wereldomvattende getuigenis dat hieromtrent is gegeven, ondanks de internationale vervolging en tegenstand waardoor de Getuigen werden bestookt, was alleen mogelijk door middel van Gods zegevierende geest. Dit getuigenis werd noch door de geest van mensen noch door die van Satan de Duivel tot stand gebracht. Het werd gegeven met de hulp van Gods heilige engelen, zoals te kennen wordt gegeven in Openbaring 14:6, 7:
4 „En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’”
5. (a) Welke organisator moet thans, in deze tijd van beslissingen, gevreesd worden? (b) In welke hemelse vergadering verscheen de vijandelijke organisator als een ongewenste gast, volgens de hoofdstukken 1 en 2 van Job?
5 Degene die thans derhalve gevreesd moet worden, nu wij in de tijd leven waarin iedereen een individuele beslissing moet nemen, is de Schepper, de Universele Organisator. Het boek Job verschaft ons een vluchtige blik op zijn hemelse gezin van engelenzonen. De organisator van het wereldse samenstel van dingen sinds de vloed van Noachs dagen, Satan de Duivel, was eens een lid van dat gezin. In Job 1:6, 7 wordt hij afgebeeld als een inmenger in gezinsaangelegenheden, want daar lezen wij: „Nu brak de dag aan waarop de zonen van de ware God kwamen om zich vóór Jehovah te stellen, en voorts kwam ook Satan aldaar in hun midden. Toen zei Jehovah tot Satan: ’Waar komt gij vandaan?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop.’” In Job 2:1, 2 wordt een overeenkomstig beeld geschilderd van een latere vergadering van de zonen van de ware God in de onzichtbare hemelen.
6. (a) Waarop duidt zo’n vergadering van de hemelse „zonen van de ware God”, met Jehovah God als voorzitter? (b) Hoe werden die „zonen van de ware God” aangemoedigd door het voorbeeld dat Job hun verschafte?
6 Waarop duiden die twee bijeenkomsten van de zonen van Jehovah God, en hoe zouden de leden van die gezinsgroep terecht genoemd kunnen worden? Welk passende woord of welke passende uitdrukking komt u voor de geest? Wij laten het antwoord aan de lezer over. Het waren formele vergaderingen, die terecht door de ware God werden gepresideerd. Dat Satan tot die vergaderingen werd toegelaten, wil niet zeggen dat hij nog altijd als een van „de zonen van de ware God” werd beschouwd en nog steeds deel uitmaakte van Gods hemelse huisgezin. De aanduiding „Satan” geeft op zichzelf reeds te kennen dat dit niet het geval was, want de naam betekent „Tegenstander”. Hij trok dus niet met goede bedoelingen op de aarde rond als een geest die onzichtbaar was voor mensen. Hij was gekant tegen elk mens die trachtte zijn rechtschapenheid jegens de ware God te bewaren. Met goddelijke toelating maakte hij de rechtvaardige, godvrezende man Job, in het land Uz, tot het slachtoffer van zijn aanvallen. Hij slaagde echter niet in zijn lafhartige voornemen om de universele soevereiniteit van Jehovah God zowel voor mensen op aarde als voor engelen in de hemel te smaden. Jobs getrouwe voorbeeld bleek bijzonder aanmoedigend te zijn voor Jehovah’s hemelse gezin van engelenzonen.
7. Buiten welk gezin plaatste de ongehoorzaamheid van Adam en Eva hen, en hoeveel schepselen uit het geestenrijk namen bewakingsdienst op zich?
7 Satan kan hebben gedacht dat hij het zou winnen, evenals in het geval van de eerste mens op aarde, Adam, de zoon van God. Tegen het einde van de zesde scheppingsdag, toen er nog geen mens of menselijk schepsel op aarde was, zei God: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.” God gebruikte hier niet de pluralis modestiae (bescheidenheidsmeervoud) „wij”, alsof hij tot zichzelf sprak. Hij richtte zich op zijn minst tot een andere persoon die hij bij de scheppingsdaad wilde betrekken (Gen. 1:26). Geen enkele onbevooroordeelde persoon zal ontkennen dat hier hemelse samenwerking voor nodig was. Het is heel erg verdrietig dat de eerste menselijke schepselen, Adam en Eva, de zijde kozen van het onzichtbare geestelijke schepsel achter de zichtbare slang, degene die ervoor zorgde dat de slang God een leugenaar noemde. Hun ongehoorzaamheid jegens God plaatste hen buiten Gods universele gezin van kinderen en zij werden uit de hof van Eden verdreven. Vervolgens „plaatste [God] aan de oostzijde van de tuin van Eden de cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard dat onafgebroken rondwentelde, om de weg naar de boom des levens [in de tuin] te bewaken” (Gen. 3:24). Er waren op zijn minst twee cherubs, en zij waren leden van Gods hemelse huisgezin die de machtiging hadden ontvangen zich te materialiseren en aan de mensheid te verschijnen.
8. Werd het toen duidelijk dat er anderen in Gods huisgezin waren, en wat toont Job 38:6, 7 in verband hiermee aan?
8 Aldus wordt het duidelijk dat er in dat vroege stadium van ’s mensen bestaan reeds anderen in Gods hemelse huisgezin waren. Dit verklaart ook waarom Jehovah God, toen hij vragen stelde met betrekking tot de grondvesting van de aarde, het volgende zei: „Waarin zijn haar voetstukken met inzinking neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, toen de morgensterren te zamen een vreugdegeroep aanhieven, en alle zonen Gods juichend hun instemming betuigden?” — Job 38:6, 7.
9. Welke rangen van hemelse schepselen worden in de Psalmen, in Jesaja 6:2 en in Daniëls profetie genoemd?
9 In Psalm 80:1 en 99:1 lezen wij dat Jehovah „op de cherubs zit”. Deze beschrijving is waarschijnlijk ontleend aan de uiterlijke vorm van de heilige ark des verbonds, die zich in het Allerheiligste van de tempel te Jeruzalem bevond. Op die ark stonden twee gouden cherubs waarvan de vleugels naar elkaar toe gericht waren, terwijl in het midden daarboven het zogenaamde Sjekina-licht verscheen waardoor de tegenwoordigheid van Jehovah God in zijn tempel werd afgebeeld. In een wonderbaarlijk visioen van het binnenste van de tempel zag de profeet Jesaja Jehovah op zijn troon zitten terwijl geestelijke schepselen die serafs werden genoemd, hem dienden (Jes. hfdst. 6). Behalve de serafs en de cherubs zijn er de engelen in het algemeen, zoals deze in het laatste boek van de bijbel, Openbaring, worden genoemd. En niet te vergeten is er ook het hemelse schepsel Michaël. Hij wordt „een van de voornaamste vorsten” genoemd en „de vorst van ulieden”, dat wil zeggen, van Daniëls volk (Dan. 10:13, 21; 12:1). Wij lezen in Judas 9 dan ook terecht over „de aartsengel Michaël”.
10. Waarom moet er in het visioen dat in Daniël 7:1-10 wordt beschreven, orde hebben geheerst tijdens de rechtszitting?
10 De profeet Daniël zegt met betrekking tot een bijzonder luisterrijk hemels visioen: „Ik bleef aanschouwen tot er tronen werden geplaatst en de Oude van dagen zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw, en het haar van zijn hoofd was als zuivere wol. Zijn troon was vuurvlammen; de wielen ervan waren een brandend vuur. Er was een stroom van vuur die vloeide en van voor hem uitging. Er waren duizend duizenden die hem bleven dienen, en tienduizend maal tienduizend die vlak voor hem bleven staan. Het Gerecht nam plaats, en er waren boeken die geopend werden” (Dan. 7:9, 10). In dat goddelijke gerechtshof moest orde heersen, vooral aangezien 10.000 x 10.000 de Rechter dienden.
11. Wat zegt Psalm 103:19-21 in overeenstemming met het voorgaande, en hoe wordt Jehovah vanaf 1 Samuël 1:3 genoemd?
11 In overeenstemming hiermee wordt in Psalm 103:19-21 verklaard: „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend. Zegent Jehovah, o gij zijn engelen, geweldig in kracht, die zijn woord volbrengt, door te luisteren naar de stem van zijn woord. Zegent Jehovah, al gij legerscharen van hem, gij zijn dienaren, die zijn wil doet.” Het is dan ook heel passend dat de Universele Soeverein vanaf het moment dat 1 Samuël 1:3 werd opgetekend, „Jehovah der legerscharen” wordt genoemd. — Jak. 5:4, Nieuwe-Wereldvertaling.
12. Wat blijkt er in de hemel te bestaan, gezien het feit dat er onder Gods hemelse dienstknechten schepselen zijn met titels of speciale aanduidingen, ja, „legerscharen”?
12 Wat komt ons in het licht van alle voorgaande schriftuurlijke verwijsplaatsen duidelijk voor ogen te staan wanneer wij in aanmerking nemen dat zich onder Gods hemelse dienstknechten een aartsengel, vorsten, cherubs, serafs, engelen en legerscharen bevinden, terwijl al deze schepselen van verschillende rangen en orden, met inbegrip van de „legerscharen”, in volmaakte harmonie handelen en volledig onderworpen zijn aan de Oude van dagen, Jehovah God? Welnu, dit feit toont duidelijk aan en maakt het noodzakelijk dat al deze hemelse dienstknechten van God zijn georganiseerd. Al zulke hemelse dienstknechten blijken aldus Gods organisatie te vormen. Het betekent dat God een organisatie heeft, waarvoor in het Hebreeuws het woord histadroeth en in het Grieks het woord organosis wordt gebruikt.
DE „VROUW” IN DE HEMEL
13. (a) Welke uitwerking had het op Gods organisatie toen Adam en Eva zondigden? (b) Wat zei God toen, ogenschijnlijk tot de slang, zonder dat dit begrijpelijk was voor dit dier?
13 Toen Adam en Eva tegen God zondigden, was dit van invloed op Zijn universele organisatie, waarvan zij het aardse zichtbare deel waren. Zij waren niet langer leden van het gezin waarvan hij de hemelse Vader, de Schepper is. Zij hadden zich aan de zijde gesteld van het onzichtbare geestelijke schepsel dat achter de leugenachtige slang stond. De letterlijke slang heeft beslist niet begrepen wat God bedoelde toen hij, ogenschijnlijk tot dit dier, zei: „Omdat gij dit hebt gedaan, zijt gij de vervloekte onder alle huisdieren en onder alle wilde dieren van het veld. Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen van uw leven. En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” — Gen. 3:14, 15.
14. Waarom zou het onjuist zijn Gods woorden letterlijk op de slang van toepassing te brengen, en wat voor slang en vrouw moeten er bedoeld zijn?
14 Wanneer die woorden letterlijk worden genomen, wat zouden ze dan betekenen? Dat er een dodelijke haat zou bestaan tussen de letterlijke slang en de letterlijke vrouw. Ook dat het zaad of het nageslacht van Eva de meedogenloze vijand van het broed van die slang zou zijn; die slang zou bovendien in leven moeten blijven totdat het zaad van de vrouw Eva verscheen. Vervolgens zou de slang dat „zaad” in de letterlijke hiel vermorzelen, terwijl het gewonde „zaad” op zijn beurt de slang in de kop zou vermorzelen, klaarblijkelijk door de slang ter dood te brengen. Maar hoeveel troost zou dit de gehele mensheid schenken of hoeveel nut zou dit voor hen afwerpen? Zo’n letterlijke uitleg heeft in werkelijkheid totaal geen zin. Ze leidt tot zoveel moeilijkheden dat elke geestelijk evenwichtige bijbelonderzoeker verplicht is toe te geven dat Gods woorden in Genesis 3:14, 15 een symbolische betekenis moeten hebben. De slang die Eva de strikvraag stelde, moet derhalve iets groters afbeelden, terwijl ook de „vrouw” die in dit verband is genoemd, een symbolische „vrouw” moet zijn.
15. Waarom behoeven wij niet naar de identiteit van de symbolische slang te gissen, en hoe oud is hij thans, aangezien hij „de oorspronkelijke slang” is?
15 Welnu, moeten wij naar de identiteit van de symbolische slang gissen? Neen! De bijbel spreekt zelf voor ons. In Openbaring 12:9 noemt de bijbel die mysterieuze slang „de grote draak”, „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd”. Hij was oorspronkelijk de symbolische slang, en tegen 96 G.T., omstreeks de tijd waarin de apostel Johannes het boek Openbaring schreef, was Satan de Duivel als symbolische slang meer dan 4100 jaar oud. Thans, nu het visioen van Openbaring op het punt staat in vervulling te gaan, is die „oorspronkelijke slang” ongeveer 6000 jaar oud, welke periode langer is dan welke letterlijke slang maar ook ooit heeft geleefd. In Johannes 8:44 staat dat hij „een leugenaar [is] en de vader van de leugen”.
16. (a) Tussen welke twee hoofdpersonen doet zich volgens Openbaring hoofdstuk 12 een confrontatie voor, en wat kan niettemin op succesvolle wijze geboren worden? (b) Waar en waarom moet de symbolische moeder onder bewaking geestelijk worden gevoed?
16 Aangezien Eva, tot wie Satan de Duivel via de slang loog, niet de „vrouw” was naar wie in Genesis 3:15 wordt verwezen, wie is deze „vrouw” dan wel? Opnieuw helpt het boek Openbaring ons een juist begrip te verkrijgen. In hoofdstuk 12 wordt een confrontatie beschreven tussen Satan de Duivel en een „vrouw” die van haar hoofd tot haar voeten is bekleed met licht van de zon, de maan en de sterren (12 sterren). Ons gezonde verstand zegt ons dat dit een symbolische „vrouw” in de hemel moet zijn, want de hemelse engelen worden geen van allen vrouwen genoemd. Zij is zwanger, en Satan de Duivel wacht als een verslindende draak om de nakomeling die zij ter wereld brengt, te verzwelgen. De hemelse Vader van die nakomeling ziet echter waakzaam toe en houdt Satan tegen, zodat wanneer een manlijke nakomeling wordt geboren, deze wordt „weggerukt tot God en tot zijn troon”, opdat hij vanuit die plaats „alle natiën [zou kunnen] weiden met een ijzeren staf” (Openb. 12:1-5). Die koninklijke geboorte maakt geen eind aan de vijandschap van Satan jegens deze symbolische „vrouw”, want zij heeft goddelijke bescherming tegen Satan nodig wanneer zij geestelijk wordt gevoed. Vervolgens breekt er in de hemel oorlog uit.
17. Hield de afloop van de oorlog in de hemel voor „de oorspronkelijke slang” in dat hij in de kop werd vermorzeld, en welke uitwerking had die afloop op de mensen op aarde en op de zee?
17 De aartsengel Michaël heeft de leiding over de strijdkrachten van „Jehovah der legerscharen”. Met deze legers van engelen strijdt Michaël ter ondersteuning van het op de troon geplaatste pasgeboren kind van de „vrouw”. Satan, „de oorspronkelijke slang”, is ertoe bestemd in de kop vermorzeld te worden, en hij en zijn demonenengelen verliezen de strijd. Zij worden uit de hemel geworpen en naar onze aarde geslingerd. Maar daardoor wordt Satan niet in de kop vermorzeld, want hij is nog steeds springlevend. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat vanuit de hemel de roep weerklinkt: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openb. 12:7-12.
18. Wat verzekerde de overwinning van Michaël en zijn legers voor „het koninkrijk van onze God”, en wie konden daarom blij zijn?
18 Aangezien de aartsengel Michaël en zijn engelen de overwinning behalen en het koninklijke „kind” niet van zijn hemelse troon naast God wordt verwijderd, weerklinkt terecht de hemelse bekendmaking: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd! . . . Weest hierom vrolijk, gij hemelen.”
19. Wat wordt afgebeeld door de „vrouw” die het manlijke „kind” voortbrengt, en waarom?
19 Het manlijke „kind” dat in Openbaring 12:5 wordt genoemd, is kennelijk symbolisch. Alles wat in verband met dit „kind” wordt gezegd, onthult dat het niet een individuele persoon afbeeldt, maar Gods koninkrijk, met zijn Zoon Jezus Christus als degene die de autoriteit heeft om alle natiën met een ijzeren staf te weiden, ten einde hen in de nog toekomstige „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon in stukken te slaan (Openb. 16:14-16). Evenals het „kind” geen individuele persoon is, is ook zijn moeder, de „vrouw” in de hemel, geen individuele persoon. Aangezien de zwangerschap van deze symbolische „vrouw” was veroorzaakt door God, als haar echtgenoot, moet zij Gods geestelijke organisatie afbeelden. Deze organisatie verschaft de groep van dienstknechten die deel uitmaken van dat hemelse koninkrijk, niet alleen de verheerlijkte Jezus Christus, die kennelijk in de hoedanigheid van de aartsengel Michaël optreedt, maar ook zijn geestelijke „broeders”, die ook de „broeders” van Gods geestelijke organisatie zijn. — Openb. 12:10, 11.
20. Hoe geeft Openbaring 12:7 te kennen of er nog „broeders” van Gods geestelijke organisatie op aarde zijn?
20 Er bevindt zich nog een overblijfsel van deze geestelijke „broeders” op onze door weeën getroffen aarde, want in Openbaring 12:17 wordt vervolgens gezegd: „En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.” Als een deel van het zaad van Gods „vrouw” koesteren zij de Koninkrijkshoop.