Loyaliteit aan „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus”
„Ik zal genegenheid voor u hebben, o Jehovah, mijn sterkte. Jegens iemand die loyaal is, zult gij in loyaliteit handelen.” — Ps. 18:1, 25.
1. (a) Hoe reageerde David op Jehovah’s loyaliteit? (b) Wat erkende David zelfs op hoge leeftijd nog?
IN ZIJN loyaliteit was Jehovah Degene die David verwekte en op de troon over geheel Israël deed zitten. Dat gebeurde in het jaar 1070 v.G.T. Vol waardering voor deze door Jehovah betoonde liefderijke goedheid erkende de op de troon geplaatste David voortdurend God als zijn Koning en derhalve als de Opperste Koning over Israël. In het bijzonder met betrekking tot de Messías, Davids verre nakomeling, zei God: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg” (Ps. 2:6). In erkenning van de werkelijke hemelse Regeerder zei David: „Schenk toch aandacht aan het geluid van mijn hulpgeschreeuw, o mijn Koning en mijn God, want tot u bid ik. O Jehovah, in de morgen zult gij mijn stem horen” (Ps. 5:1-3). Toen David op hoge leeftijd de troon aan zijn zoon Salomo overdroeg, bad hij ten aanschouwen van de gehele vergadering van Israël tot God en zei: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah, Gij die u ook als hoofd over alles verheft. De rijkdom en de heerlijkheid zijn vanwege u, en gij heerst over alles.” — 1 Kron. 29:11, 12.
2. (a) Welke eeuwenoude strijdvraag dienen wij in deze tijd te erkennen? (b) Welke beslissende vraag moet een ieder van ons thans beantwoorden?
2 Dat uiterst belangrijke feit, dat koning David zo lang geleden openlijk erkende, dienen wij menselijke schepselen, die geen koningen zijn, eveneens zonder schaamte te erkennen. De uitoefening van de universele heerschappij of soevereiniteit door Jehovah God is de eeuwenoude strijdvraag die in de bijbel wordt geleerd. Het is de goddelijke rechtszaak die thans voor het forum van alle volken en natiën zijn definitieve beslissing moet krijgen. In deze laatste dagen zal deze strijdvraag definitief ten aanschouwen van de gehele hemel en aarde opgelost moeten worden. Jehovah zal zegevieren en worden gerechtvaardigd, waardoor onmiskenbaar zal worden bewezen dat hij de universele soeverein en eeuwige koning is. De beslissende vraag waarvoor wij ons allen gesteld zien, is: Wie zal zich thans loyaal betonen ten opzichte van Jehovah’s koninkrijk? Het standpunt dat wij thans met betrekking tot deze kwestie innemen, zal bepalen of wij eeuwig leven zullen verwerven of de eeuwige vernietiging zullen ondergaan!
3. Welke catastrofe deed zich in 607 v.G.T. voor, maar waarom was dit geen bewijs van deloyaliteit van Jehovah’s zijde?
3 Heeft Jehovah God destijds in het jaar 607 v.G.T. echter afstand gedaan van zijn koninkrijk? Waarom deze vraag? Omdat hij in dat jaar toeliet dat het Babylonische Rijk onder Nebukadnezar zowel Jeruzalem als de tempel verwoestte, waardoor het koninkrijk van de joden werd omvergeworpen en tot nu toe niet meer is hersteld. Dat is waar, en toch heeft God op die wijze geen afstand gedaan van zijn koningschap of heerschappij. Hij was in werkelijkheid Degene die de verwoesting van de koninklijke stad Jeruzalem had verordend. Dit was evenwel geen daad van deloyaliteit ten opzichte van zijn typologische, ondergeschikte koninkrijk over zijn uitverkoren volk. Hij handelde slechts overeenkomstig de oude bepalingen van het verbond dat hij met Israël had gesloten en dat aan het Abrahamitische verbond was toegevoegd. Tegen dat noodlottige jaar 607 v.G.T. waren Juda en het overblijfsel van Israël schandelijke verbondsverbrekers geworden. God handelde dus met hen overeenkomstig de bepalingen van zijn Wetsverbond, dat door bemiddeling van Mozes bij de berg Sinaï was gesloten.
DE KONING DIE HET „WETTELIJKE RECHT” HEEFT
4. Hoe laten de geïnspireerde woorden in Ezechiël 21:25-27 uitkomen dat Jehovah loyaal is?
4 Met betrekking tot de laatste Judese koning te Jeruzalem liet God zijn profeet Ezechiël (die reeds naar Babylon was gedeporteerd) onder inspiratie het volgende zeggen: „En wat u betreft, o dodelijk gewonde, goddeloze overste van Israël, wiens dag gekomen is in de tijd van de dwaling van het einde, dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.’” — Ezech. 21:25-27.
5. (a) Waarom zou de verwoesting van het koninkrijk slechts tijdelijk zijn? (b) Hoe werd dit meer dan zeshonderd jaar later bevestigd?
5 Volgens die woorden bleef de Heer Jehovah God de Koninkrijksaangelegenheden nog altijd krachtig onder controle houden. De verwoesting van zijn ondergeschikte koninkrijk op aarde zou slechts tijdelijk zijn. Op zijn bestemde tijd zou er iemand komen die het wettelijke recht op het Messiaanse koningschap had, en dan zou de Heer Jehovah God het aan hem geven. Tot op die tijd moest gewacht worden met de uitoefening van het wettelijke recht op het koningschap. Aangezien het verbondsrecht zich in de koninklijke familie van David had bevonden, moest degene die zou komen en aan wie het koningschap gegeven zou worden, een nakomeling zijn van de getrouwe koning David. Het was aan Davids loyaliteit ten opzichte van Jehovah’s eeuwige Koningschap te danken dat dit verbond voor een eeuwig koninkrijk in zijn geslachtslijn met hem werd gesloten (2 Sam. 7:8-16). Ruim zes eeuwen later, of in het jaar 2 v.G.T., verscheen een engel van God aan een nakomelinge van koning David en zei tot haar dat zij de moeder van de beloofde erfgenaam van David zou worden. Vervolgens zei de engel: „Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” Hij zou Jezus worden genoemd. — Luk. 1:32, 33; Matth. 1:18-23.
6. (a) Hoe werd Jezus de rechtmatige erfgenaam van Davids koninkrijk? (b) Waarom werd dit meer dan een aards koninkrijk?
6 Doordat Jezus, de Zoon van God uit de hemel, in Bethlehem, de geboortestad van David, werd geboren, werd hij de natuurlijke erfgenaam van de belofte die was gebaseerd op het Koninkrijksverbond dat God met zijn voorvader David had gesloten. Hij ontving zowel het wettelijke als het natuurlijke recht op het Koninkrijk. Maar toen Jezus werd gedoopt en met de heilige geest van God, zijn hemelse Vader, werd gezalfd, werd dat koninkrijk meer dan een aardse regering over het huis van Jakob of Israël. Bij die gelegenheid werd hij door de geest van zijn hemelse Vader verwekt, waardoor hij een geestelijke Zoon van God werd voor wie hemels leven was weggelegd. Hij werd als zodanig met Gods geest gezalfd en werd aldus de Messías, een titel die Gezalfde betekent. — Hand. 4:27; 10:38; Jes. 61:1-3.
7. (a) Waarom ontving Jezus het Messiaanse koninkrijk niet onmiddellijk? (b) Welk koningschap zouden zijn gezalfde volgelingen intussen erkennen?
7 Aangezien het koninkrijk nu hemels was. gaf God het hem niet toen hij op aarde was en niet onmiddellijk nadat hij weer naar de hemel was opgestegen. Hoewel hij als Koning over zijn geestelijke gemeente van gezalfde discipelen op aarde werd erkend, zou het Messiaanse koninkrijk pas aan hem worden gegeven aan het einde van wat Jezus zelf „de tijden der heidenen” of „de bestemde tijden der natiën” noemde. — Kol. 1:13; Luk. 21:24; vergelijk Statenvertaling.
8. (a) Hoe lang duren „de bestemde tijden der natiën”, en door welke betekenisvolle gebeurtenissen werd het einde ervan gekenmerkt? (b) Hoe is het „teken” indrukwekkend geworden, en wat is een in het oog springend kenmerk?
8 Die „bestemde tijden” waren reeds begonnen in het jaar 607 v.G.T., met de eerste vernietiging van Jeruzalem door de Babyloniërs, waarna het land Judéa volledig woest en verlaten achterbleef. Volgens hoofdstuk vier van Daniëls profetische boek zouden die „tijden” zeven in aantal zijn en in totaal 2520 jaar bedragen. Aangezien ze bij de volledige verwoesting van Jeruzalem en het land Juda en Benjamin in het begin van de herfst van 607 v.G.T. waren begonnen, zouden ze dus in de herfst van 1914 G.T. eindigen. Het is veelbetekenend dat de Eerste Wereldoorlog in de laatste helft van 1914 uitbrak. Zo begon de profetie die Jezus had uitgesproken over het „teken” dat het „besluit van het samenstel van dingen” zou kenmerken, in vervulling te gaan. (Matthéüs, de hoofdstukken 24, 25; Markus hoofdstuk 13; Lukas hoofdstuk 21.) Het voorzegde „teken” is sindsdien steeds duidelijker en indrukwekkender geworden. Jezus gaf te kennen wat een in het oog springend kenmerk van dat „teken” zou zijn door te zeggen: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:14.
9, 10. (a) Welke tijd met betrekking tot de strijdvraag van loyaliteit was nu aangebroken? (b) Hoe werden deloyale hemelse schepselen toen verwijderd, en wat had dit voor onze aarde tot gevolg?
9 Ah, ja, ten langen leste was toen de tijd aangebroken om het Davidische koninkrijk aan de verheerlijkte Zoon van God in de hemel te geven, omdat hij de enige was die er volgens Gods hoogste wet het „wettelijke recht” op had. Dit betekende dat er een oorlog in de hemel gevoerd moest worden. Waarom?
10 Welnu, omdat op het tijdstip dat de Messiaanse Koning begon te regeren voor hem de tijd was aangebroken alle tegenstanders van de nieuwe regering, namelijk Satan de Duivel en zijn legioenen demonen, uit de hemel te werpen. Zij werden neergeslingerd naar de aarde, waar het door de demonen beheerste samenstel van dingen zich nog steeds bevond. Zulke goddeloze hemelse strijdkrachten zijn voor eeuwig verbannen uit de hemelen van God, waar zijn loyale engelen wonen. Deze uitgeworpen opstandige engelen zullen tot de omgeving van de aarde beperkt blijven totdat zij gebonden zullen worden en duizend jaar lang in een afgrond van totale beteugeling zullen worden opgesloten. De ’oorlog in de hemel’ en de afloop ervan worden in hoofdstuk twaalf van Openbaring profetisch beschreven. Nadat de opstandige engelen uit de hemel waren geworpen, zong het hemelse overwinningskoor luid: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus [Messías], want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht beschuldigt voor onze God, is neergeslingerd!” (Openb. 12:10) Wat had dit voor de bewoners hier op aarde te betekenen? Toegenomen weeën voor de gehele mensheid op aarde!
OORDEELSTIJD VOOR DE LOYALEN
11, 12. (a) Hoe wordt loyaliteit thans op de proef gesteld? (b) Hoe is de prediking van het Koninkrijk hierbij betrokken? (c) Hoe kan er gezegd worden dat wij thans in een oogsttijd leven, en hoe worden, naar alle waarschijnlijkheid, de engelen gebruikt?
11 Deze tijd van ’wee voor de aarde en de zee, omdat de Duivel tot u is neergedaald, terwijl hij grote toorn heeft, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft’, blijkt een periode te zijn waarin de loyaliteit van mensen op de proef wordt gesteld — loyaliteit aan het ten ondergang gedoemde samenstel van de Duivel of loyaliteit aan het koninkrijk van God, dat thans in de hemel is opgericht en in de handen van Jezus Christus berust (Openb. 12:12). Het is een tijd waarin allen die belijden discipelen van Christus te zijn, geoordeeld moeten worden om vast te stellen in welke mate zij loyaal zijn aan dat opgerichte koninkrijk. Zullen zij dat goede nieuws van het koninkrijk als vurige predikers „op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis voor alle natiën” bekendmaken? Deze overgangsperiode wordt ook vergeleken met een oogsttijd waarin ware christenen van de valse christenen worden gescheiden. Het is zoals Jezus in zijn gelijkenis van de tarwe en het onkruid profeteerde: „De oogst is een besluit van een samenstel van dingen, en de oogsters zijn engelen” (Matth. 13:39). Dit zijn waarschijnlijk dezelfde engelen die door de Soevereine Heer Jehovah worden gebruikt om het gebod ten uitvoer te brengen dat in Psalm 50:5 staat opgetekend: „Vergadert mij mijn loyalen, die mijn verbond sluiten over slachtoffer [Hebreeuws: degenen die mijn verbond snijden].”
12 Tot belijdende christenen die in gebreke blijven de proef op loyaliteit ten opzichte van het Koninkrijk te doorstaan, zegt God: „Wat voor recht hebt gij om mijn voorschriften op te sommen, en om mijn verbond in uw mond te dragen?” — Ps. 50:16.
13, 14. (a) Hoe zou u vaststellen welk „verbond” in Psalm 50:5, 16 wordt bedoeld? (b) Aan welke twee verbonden moeten gezalfde christenen „loyaal” zijn?
13 Het „verbond” waarnaar in bovengenoemde verzen (50:5, 16) wordt verwezen, is geen persoonlijk verbond dat loyalen over een persoonlijk slachtoffer van iemand sluiten. Het is veeleer een nationaal verbond. Het Mozaïsche Wetsverbond, dat bij de berg Sinaï in Arabië met de natie Israël werd gesloten, werd profetisch gebruikt om het nieuwe verbond af te beelden dat via de Grotere Mozes, Jezus Christus, als middelaar met de „heilige natie” van het geestelijke Israël werd gesloten (Jer. 31:31-34). In 33 G.T. stelde Jezus op de pascha-avond het Avondmaal des Heren in en zei: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden” (Luk. 22:20). Het nieuwe verbond werd dus bekrachtigd door het offerandelijke bloed dat bij de dood van Jezus Christus werd vergoten. De „loyalen” die door Jezus in het nieuwe verbond worden gebracht, brengt hij in het „verbond . . . voor een koninkrijk” (Luk. 22:28-30; Matth. 26:29; Mark. 14:25; Ps. 116:15). En hoe gaat het dan verder?
14 Christenen die in het nieuwe verbond worden gebracht, hetgeen een „verbond . . . over slachtoffer” is, moeten niet alleen loyaal zijn aan dit verbond, maar ook aan het „verbond . . . voor een koninkrijk”. Zij zijn geestelijke Israëlieten, „het Israël Gods”. — Gal. 6:16.
15. Op welke manieren moeten geestelijke Israëlieten er blijk van geven „loyalen” te zijn?
15 In dit „besluit van het samenstel van dingen” bevindt een overblijfsel van deze geestelijke Israëlieten zich nog op aarde. Zij in het bijzonder hebben de plicht in harmonie te handelen met Jezus’ profetie: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matth. 24:14). Als zij loyaal willen zijn aan „het koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus”, kunnen zij zich niet aan deze verplichting onttrekken (Openb. 11:15). Zij kunnen geen deel zijn van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen, met zijn politiek, zijn zelfzuchtige handelsgeest en zijn valse religie. Gezalfde christenen bidden vurig het gebed dat hun Meester hun heeft geleerd: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” (Matth. 6:9, 10). In plaats dat zij zich actief bezighouden met de politiek van dit verdeelde samenstel van dingen, moeten zij onwankelbaar doen wat hun Meester, de „Koning der koningen en Heer der heren”, heeft gezegd: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Openb. 19:16; Matth. 6:33). Alleen op deze wijze kunnen zij er blijk van geven de „loyalen” te zijn die deel uitmaken van het geestelijke Israël dat met Jehovah God een „verbond [heeft gesloten] over slachtoffer”, het slachtoffer van Jezus, de middelaar van het nieuwe verbond.
LOYALE „ANDERE SCHAPEN”
16. Hoe wijzen de hier geciteerde schriftplaatsen op een andere loyale klasse die uit een groot aantal personen bestaat?
16 Er wordt thans niet in mindere mate loyaliteit vereist van de zijde van de klasse van opgedragen, gedoopte personen die werden afgebeeld door het ’grote gemengde gezelschap’ dat te zamen met de Israëlieten Egypte verliet en aanwezig was toen het Wetsverbond bij de berg Sinaï werd gesloten (Ex. 12:38; Num. 11:4). Deze personen komen overeen met de „grote schare” die de apostel Johannes in Openbaring 7:9-17 beschrijft. In Jezus’ gelijkenis van de schapen en de bokken worden zij ook afgebeeld als de „schapen” die goed doen aan de geestelijke broeders van de Koning Jezus Christus sinds hij in 1914 begon te regeren. — Matth. 24:3; 25:31-46.
17. (a) Waartoe behoort deze „grote schare”, en met wie worden zij één kudde? (b) Hoe zullen zij „zich stellig [kunnen] zegenen”? (Gen. 22:15-18)
17 Zulke loyale personen behoren tot de „andere schapen” die, zoals Jezus zei, niet van „deze [Abrahamitische] kooi” zijn waarin de „kleine kudde” van de 144.000 zich bevindt. Toch wordt deze „grote schare” loyalen „één kudde” met de „schapen” in die „kooi” doordat zij in het intieme gezelschap worden gebracht met die erfgenamen van het koninkrijk van hun hemelse Vader (Joh. 10:16 Luk. 12:32). Om in die ’ene kudde’ te kunnen blijven, te zamen met de „loyalen” die zijn opgenomen in het nieuwe verbond dat Jehovah God met hen heeft gesloten over Christus’ slachtoffer, moeten ook zij hun loyaliteit aan het koninkrijk van onze Heer Jehovah God en van zijn Christus ten toon spreiden.
18. (a) Wat is de huidige beloning voor degenen die zich loyaal betonen? (b) Hoe kunnen wij blijk geven van onze waardering voor Jehovah’s loyaliteit jegens ons?
18 Allen die loyaal blijken te zijn, worden thans rijkelijk beloond. Uit waardering voor Jehovah God, de hemelse Koning, zei koning David uit de oudheid tot hem: „Jegens iemand die loyaal is, zult gij in loyaliteit handelen” (Ps. 18:25; 2 Sam. 22:26). David zei eveneens: „Jehovah heeft gerechtigheid lief, en hij zal zijn loyalen niet verlaten” (Ps. 37:28). Spreuken 2:8 geeft ons de verzekering: „Hij zal zelfs de wég van zijn loyalen bewaken.” Ja, werkelijk, Jehovah is het summum van loyaliteit, en zijn Christus volgt hem hierin precies na. Mogen wij in onze waardering voor de loyaliteit die God door bemiddeling van Christus jegens ons tot uitdrukking brengt, in deze oordeelsdag blijk geven van onze onwankelbare loyaliteit aan Jehovah en zijn opgerichte koninkrijk in handen van Jezus Christus, zijn meest loyale Zoon!
„Al uw werken zullen u prijzen, o Jehovah, en uw loyalen zullen u zegenen.” — Ps. 145:10.
HOE WORDT LOYALITEIT TEN TOON GESPREID DOOR —
□ Davids erkenning van Jehovah als Koning?
□ Jehovah’s oordeelsvoltrekking aan het ontrouwe Jeruzalem?
□ Het feit dat God het Davidische koninkrijk in 1914 aan zijn Zoon gaf?
□ De oorlog in de hemel die door de Messiaanse Koning werd gestreden?
□ De activiteit die het gezalfde overblijfsel thans ontplooit?
□ De ondersteuning die de „grote schare” aan het overblijfsel geeft?
[Illustratie op blz. 16]
Toen Gods loyale Zoon begon te regeren, werden alle hemelse strijdkrachten die niet loyaal waren aan Gods koninkrijk, uit de hemel geworpen
[Illustratie op blz. 17]
Loyaliteit aan het Koninkrijk houdt in dat men het vurig tot anderen moet prediken