Ons met liefde bekleden en dit gewaad blijven dragen
1. Waarmee moeten wij ons bekleden, en wanneer zal deze eigenschap aan de zwaarste proef worden onderworpen?
AANGEZIEN liefde een „volmaakte band van eenheid” is, vormt ze de uiterst belangrijke eigenschap waarmee wij ons zonder huichelarij moeten bekleden. Wij moeten dit gewaad voortdurend in alle oprechtheid blijven dragen. Ze is geen mantel die verbergt wat wij in werkelijkheid zijn. Opdat wij in deze tijd raad zouden kunnen ontvangen, zijn de geïnspireerde woorden bewaard gebleven: „Uw liefde zij zonder huichelarij. . . . Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar” (Rom. 12:9, 10). De zwaarste proef waaraan de echtheid van onze liefde, deze „band van eenheid”, zal worden onderworpen, moet nog komen — in de nabije toekomst.
2. Kan liefde worden verkregen zonder dat daar iets aan voorafgaat?
2 Nu is het derhalve de geschikte tijd om die liefde aan te kweken en te beseffen dat die eigenschap pas volmaakt tot uitdrukking gebracht kan worden wanneer eerst aan heel wat andere hoedanigheden wordt gewerkt. Daarom bekroont de apostel Paulus zijn aanbeveling van verschillende dingen die de opgedragen, gedoopte discipelen van Jezus Christus moesten doen, met de woorden: „Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid” (Kol. 3:14). Wat zijn nu „deze dingen” waarbij wij ons ook nog met liefde moeten bekleden?
Verdeeldheid veroorzakende factoren overwinnen
3. Wat moeten wij volgens Kolossenzen 3:9-13 zoal doen om liefde te verwerven?
3 Destijds, in de dagen van de apostelen Paulus en Johannes, waren er kenmerken of factoren die als een oorzaak van verdeeldheid hadden kunnen dienen. Maar die eens deugdelijke gronden moesten nu genegeerd worden en wat hun belangrijkheid en gewicht betreft, als van ondergeschikt belang worden beschouwd. De christenen vormden allen één gemeente, één lichaam onder het ene geestelijke Hoofd, Jezus Christus. Alle vleselijke gronden voor het scheppen van verdeeldheid moesten terzijde worden geschoven. De verenigende geestelijke feiten moesten voortdurend op de voorgrond worden geplaatst. In overeenstemming hiermee zei de apostel Paulus: „Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, waar noch Griek noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, buitenlander, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus is alles en in allen. Bekleedt u dan, als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft.” — Kol. 3:9-13.
4. Waarom was het in de eerste-eeuwse gemeente nodig dat men met elkaar kon opschieten, en op grond waarvan zou men bepaalde dingen over het hoofd hebben kunnen zien?
4 Met alle bovengenoemde verschillen in nationale afkomst en religieuze achtergrond, maatschappelijke positie, raciale kenmerken en verschillen in huidkleur, bestonden er in de gemeente problemen om onderling met elkaar op te schieten. Er was begrip nodig en men moest leren rekening met elkaar te houden. Want ook al waren die dingen belangrijk voor vleselijke mensen, toch telden ze beslist helemaal niet bij God en bij zijn Zoon Jezus Christus, die voor de gehele mensheid was gestorven in een tijd waarin al deze verschillen reeds waren ontstaan en nog steeds bestonden. Natuurlijk was het mogelijk dat mensen die ruim waren van opvatting, wegens hun eigen grootmoedigheid, zulke verschillen op grond van algemene beginselen over het hoofd zagen. Het zou zelfs heel verstandig, neen, veeleer doodgewoon menslievend zijn dit te doen. Toch zou zuivere, onzelfzuchtige liefde kunnen ontbreken.
5. Welke gewone menselijke overwegingen moeten bij Jehovah’s Getuigen op de tweede plaats komen wanneer zij verdeeldheid veroorzakende factoren negeren, en met wie blijken zij aldus in eendracht te zijn?
5 Om die reden moeten wij als opgedragen, gedoopte volgelingen van Degene die zijn volmaakte menselijke leven ten behoeve van alle soorten van mensen heeft gegeven, verder gaan dan louter een formele houding, aangenaamheid in de omgang, vriendelijkheid, welgemanierdheid, menslievendheid; wij moeten door een oprechte, belangeloze liefde als een vrucht van de geest van Jehovah God worden gemotiveerd. Deze vrucht is erop gericht anderen tot voordeel te strekken. Ze wil graag een bijdrage leveren tot het geestelijke welzijn en het geluk van anderen. Ze geeft er blijk van dat wij in eendracht zijn met God, die de belichaming is van liefde. In deze liefde ligt een aantrekkingskracht opgesloten. In overeenstemming hiermee zegt 1 Johannes 4:19: „Wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad.”
6. Waardoor voelen de leden van de ’ene kudde’ zich tot elkaar aangetrokken, en waarop is de vrucht van Gods geest niet gebaseerd?
6 Wanneer de uiteenlopende personen binnen de ’ene kudde’ onder de ’ene herder’ dientengevolge liefde jegens elkaar ten toon spreiden, trekt dit hen dicht naar elkaar toe en vormt het een tegenwicht tegen de verdeeldheid veroorzakende invloed van de verschillende achtergronden van de leden van de ’ene kudde’. Zij worden naar elkaar toe getrokken omdat zij zich met de „nieuwe persoonlijkheid” hebben bekleed. Zij hebben allen de ’ene geest’ die uit de ene goddelijke Bron, de God en Levengever van allen, voortspruit. De hartverwarmende vrucht van zijn geest is een liefde die niet is gebaseerd op seks of op zelfzuchtige, wellustige begeerten, maar die is gebaseerd op een innige waardering voor de goddelijke eigenschappen van de „nieuwe persoonlijkheid”. Alleen deze liefde functioneert als een „volmaakte band van eenheid” en zorgt ervoor dat de harmonie en geest van samenwerking blijven bestaan.
Verenigd voor een speciaal werk
7. Wat dienen Jehovah’s Getuigen sinds 1914 te doen, en met het oog op welk werk?
7 Op dit late tijdstip in „het besluit van het samenstel van dingen” sinds 1914 is het voor Jehovah’s Getuigen, die geen deel zijn van dit samenstel van dingen, noodzakelijk een gezamenlijke actie te ondernemen. Hun is de plicht opgelegd op wereldomvattende schaal getuigenis af te leggen over de belangrijkste ontwikkeling in de gehele menselijke geschiedenis (Matth. 24:14; Mark. 13:10). De situatie moet het in het oog springende kenmerk gaan aannemen dat volgens de apostel Paulus in zijn tijd opmerkelijk was. In Kolossenzen 1:23 vestigde hij hier als volgt de aandacht op: Laat u niet afbrengen „van de hoop van dat goede nieuws, hetwelk gij hebt gehoord en dat in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt. Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een dienaar geworden”. Welnu, al gij bedienaren van het goede nieuws in deze tijd, wat valt er te zeggen over een overeenkomstige prediking die in de gehele schepping verricht zou worden en speciaal in onze kritieke tijd zou geschieden?
8. Welk visioen dat in Openbaring 14:6-12 door Johannes wordt beschreven, zien wij in deze tijd in vervulling gaan?
8 Wij zien thans hoe het visioen in vervulling gaat dat aan de apostel Johannes werd gegeven en dat hij in Openbaring 14:6-12 als volgt beschrijft: „En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’ En een andere, een tweede engel, volgde, die zei: ’Ze is gevallen! Babylon de grote is gevallen, zij die alle natiën van de hartstocht opwekkende wijn van haar hoererij heeft doen drinken!’ En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met een luide stem: ’Indien iemand het wilde beest en zijn beeld aanbidt en een merkteken aan zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, zal hij ook drinken van de wijn van de toorn van God, die ongemengd in de beker van zijn gramschap is ingeschonken, en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en dag noch nacht hebben zij rust, zij die het wilde beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. Hier komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.’”
9. Wanneer zagen Jehovah’s Getuigen het visioen van de apostel Johannes in vervulling gaan, en waarom waren zij nu vrij om het goede nieuws overal bekend te maken?
9 Heeft het gezalfde overblijfsel, dat door de apostel Johannes werd afgebeeld, in deze tijd iets gezien wat overeenkomt met de activiteit van de engel die in het midden van de hemel vloog met „eeuwig goed nieuws” dat aan alle aardbewoners, ja aan elke natie en stam en taal en elk volk, ongeacht hun huidkleur, bekendgemaakt moest worden? Ja, vanaf de zomer van het naoorlogse jaar 1919. Toen werd er een begin mee gemaakt de als een gebod geldende profetie van Jezus in Matthéüs 24:14 ten uitvoer te brengen. Had het in leven gebleven overblijfsel destijds „eeuwig goed nieuws” bekend te maken in de gehele schepping die onder de hemel is? Ja, inderdaad! Zij konden als blijde tijdingen bekendmaken dat Gods door Christus geregeerde koninkrijk aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 in de hemel was opgericht. En o, wat was het voor het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten een opwindend goed nieuws om er door de naoorlogse ontwikkelingen van op de hoogte gebracht te worden dat hun ergste onderdrukker, Babylon de Grote, was gevallen en zijn macht over Jehovah’s Getuigen had verloren! Zij waren nu vrij om dit belangrijke nieuws aan alle volken die in religieuze slavernij verkeerden, bekend te maken, hun te zeggen dat zij Babylon de Grote moesten verlaten en hen hierbij te helpen. — Openb. 18:4.
10. Waarmee hebben degenen die Babylon de Grote hebben verlaten, zich verbonden, en welke band van eenheid heeft hen omsloten?
10 Een „grote schare” vrijheid minnende mensen heeft reeds gunstig op het „eeuwige goede nieuws” gereageerd en heeft in overeenstemming gehandeld met de dringende oproep om het Babylonische, wereldomvattende rijk van valse religie te verlaten. Zij hebben zich opgesteld aan de zijde van het bevrijde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten. Aldus hebben zij zich verbonden met Jehovah’s zichtbare organisatie en zijn zij zelf Jehovah’s Getuigen geworden. Die „volmaakte band van eenheid”, de liefde die een vrucht is van de geest van Jehovah God, heeft ook hen omsloten. — Kol. 3:14; Gal. 5:22.
11. Voor wie koestert de christenheid liefde, en wanneer zullen Jehovah’s Getuigen jubelend de woorden van Openbaring 19:1, 2 opnemen?
11 Het belangrijkste deel van Babylon de Grote is de zogenaamde christenheid. Ondanks haar naam beoefent ze geen werkelijk christendom, en haar honderden miljoenen lidmaten worden niet door de „volmaakte band van eenheid” bijeengehouden, getuige haar verdeeldheid in de vorm van vele honderden religieuze sekten en richtingen. De liefde waarmee de christenheid zich heeft bekleed, is de liefde voor de minnaars van Babylon de Grote, de politieke en maatschappelijke elementen van deze wereld, waarmee ze religieuze hoererij heeft bedreven. Groot zal inderdaad de vreugde zijn wanneer Babylon de Grote, met inbegrip van de christenheid, ten tijde dat God de rekening met haar vereffent, niet slechts zal vallen, maar algeheel zal worden vernietigd. Dan zullen Gods getuigen jubelend de woorden opnemen van Openbaring 19:1, 2: „Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht behoren aan onze God, want zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer, die met haar hoererij de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.” Haar vernietiging als door vuur zal eindeloos, „tot in alle eeuwigheid”, voortduren. — Openb. 19:3.
12. Welke eigenschappen zullen Jehovah’s Getuigen, gezien de situatie waarin zij verkeren, tot aan de vernietiging van Babylon de Grote aan de dag moeten leggen, en hoe moeten zij de vijanden van het licht tegemoettreden?
12 Ondertussen, gedurende de tijd waarin Babylon de Grote krachtens Jehovah’s toelating blijft voortbestaan, moeten degenen „die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden”, gezien de aardse situatie waarin zij verkeren, „volharding” oefenen (Openb. 14:12). Zij hebben alle reden om de in Matthéüs 24:13 opgetekende woorden van Jezus over „het besluit van het samenstel van dingen” op zichzelf van toepassing te brengen, namelijk: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” Die woorden volgden onmiddellijk op Jezus’ voorgaande verklaring: „Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen” (Matth. 24:12). Liefde van de zijde van Jehovah’s Getuigen zal hen in staat stellen tot het einde van dit oude samenstel van dingen te volharden. Hoe meer zij liefde oefenen onder elkaar en jegens degenen die in een goede verhouding tot Jehovah God willen komen, des te sterker zal die „volmaakte band van eenheid” worden. Voorwaarts dus, getuigen van Jehovah, met het wereldomvattende getuigenis over het Koninkrijk in de 205 landen waarin u reeds werkt, met nog meer landen op het oog waar expansie mogelijk is! Het is de tijd om de vijand verenigd tegemoet te treden. Wij moeten de gelederen sluiten en de krachten van de duisternis van deze wereld verenigd bestrijden.
13. Welk instrument dat door God wordt gebruikt, verdient onze voortdurende loyale ondersteuning?
13 De Watch Tower Bible and Tract Society van Pennsylvania (VS) is nu al bijna een eeuw lang een verenigd instrument waarvan Jehovah zich ten behoeve van zijn getuigen bedient. Het is een machtig instrument dat door de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse wordt gebruikt om Jehovah’s Getuigen „te rechter tijd hun [geestelijke] voedsel” te geven (Matth. 24:45-47). En hoe overduidelijk is het dat dit instrument, met zijn 95 bijkantoororganisaties over de gehele aarde, Jehovah’s zegen geniet! Zolang het Jehovah God behaagt dit instrument te gebruiken, blijft het onze loyale ondersteuning en samenwerking verdienen. Wat zijn wij er veel aan verschuldigd!
Blijf door middel van liefde verenigd
14. Wat voor kleding moeten wij blijven dragen, en hoe geeft Jehovah’s volk er aldus blijk van Zijn getuigen te zijn?
14 Satan de Duivel en zijn vijandige wereld zullen blijven proberen onze gelederen te verwoesten, maar de liefde die de overheersende vrucht van Gods geest is, zal een volmaakte „band van eenheid” blijven. Wanneer wij de „nieuwe persoonlijkheid” aandoen, bekleden wij ons met liefde, zoals de apostel Paulus ons opdroeg, en wij moeten deze eigenschap voortdurend als een gewaad dat deel uitmaakt van onze persoonlijkheid die naar het beeld van God gevormd is, blijven dragen. Toen Gods Zoon zijn discipelen nog enkele laatste instructies gaf, zei hij: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:34, 35). Hoe passend waren die woorden van de Zoon van God, want zijn hemelse Vader, Jehovah, is de gepersonifieerde liefde, en wij moeten de gehele mensheid ervan in kennis stellen dat wij werkelijk Zijn getuigen zijn doordat wij de vrucht van zijn geest, namelijk liefde, aankweken!
15. Wie moeten Jehovah’s Getuigen, als een uiting van hun liefde voor God, ook liefhebben?
15 Willen wij in overeenstemming handelen met het feit dat wij Jehovah liefhebben, dan moeten wij onze medegetuigen liefhebben. Ten bewijze hiervan herinnert 1 Johannes 4:20, 21 ons aan het volgende: „Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief’, en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.”
16. Waarom kunnen Jehovah’s Getuigen zich er niet van weerhouden elkaar lief te hebben, en waarom zal liefde nooit van de aardbodem worden weggevaagd?
16 Jehovah’s hedendaagse getuigen brengen dit beginsel in praktijk door elkaar, ongeacht of zij tot de door de geest verwekte medeërfgenamen van de Koning Jezus Christus behoren of deel uitmaken van de „grote schare” „andere schapen”, die de hoop op het aardse paradijs hebben, oprecht lief te hebben. Hoe zouden wij ons ervan kunnen weerhouden degenen lief te hebben die liefde koesteren voor Jehovah God en zijn geliefde Zoon Jezus Christus? Wij hebben hen beslist lief, en als gevolg hiervan worden wij door die „volmaakte band van eenheid” samengebonden. Ondanks alles wat Satan de Duivel en zijn goddeloze wereld ook mogen proberen te doen om deze vrucht van Jehovah’s geest te vernietigen, zal liefde nooit van de aardbodem worden weggevaagd. Degenen die tot aan de vernietiging van dit duivelse samenstel van dingen met liefde bekleed blijven, zullen door hun loyale God worden beschermd en veilig door de ongeëvenaarde „grote verdrukking” die over deze aarde zal komen, worden heengevoerd (Matth. 24:21; Gal. 5:22). Op deze wijze zullen alleen mensen die God en zijn gezin, zijn organisatie, liefhebben, in leven blijven en de gereinigde aarde betreden die in een schitterend paradijs zal worden veranderd. Dat paradijs zal nooit worden uitgewist maar zal voor eeuwig door menselijke personificaties van liefde worden bewoond en verfraaid. Liefde zal eeuwig zegevieren, tot eer van de goddelijke Bron van liefde, Jehovah God.
Hebt u het volgende opgemerkt?
□ Waarom konden de eerste-eeuwse christenen met elkaar opschieten, ook al hadden zij uiteenlopende achtergronden?
□ Welke uitwerking heeft liefde op de twee groepen waaruit de ’ene kudde’ christenen in deze tijd bestaat?
□ Hoe vindt in deze tijd datgene plaats wat in Openbaring 14:6-12 staat beschreven?
□ Van welk instrument bedient God zich om zijn volk te helpen?
□ Wat moet u, in het licht van Kolossenzen 3:14, vastbesloten zijn te doen?
[Illustratie op blz. 20]
Onder leiding van engelen . . .
[Illustratie op blz. 21]
. . . maken Jehovah’s Getuigen in deze tijd „eeuwig goed nieuws” bekend