Bescheidenheid — een voortreffelijk sieraad voor jong en oud
BESCHEIDENHEID is een innemende eigenschap. Ze kan haar bezitter tot een sympathiek persoon maken. En wie vindt het niet prettig om geliefd te zijn bij anderen? Er kan dus met goede redenen worden gezegd dat bescheidenheid een voortreffelijk sieraad is voor jong en oud.
Het schijnt echter dat vooral jongeren er moeite mee hebben het juiste evenwicht met betrekking tot bescheidenheid te vinden. Aan de ene kant zijn er jonge mensen die overmatig bescheiden lijken te zijn. Zij schrikken ervoor terug verantwoordelijkheid op zich te nemen, omdat zij zich pijnlijk bewust zijn van hun eigen beperkte kennis en gebrek aan ervaring. Aan de andere kant geven veel jongeren blijk van een overmaat aan zelfvertrouwen, zich blijkbaar niet bewust van hun beperkingen die het gevolg zijn van hun gebrek aan ervaring. De bijbel geeft voorbeelden van beide categorieën van jonge mensen.
Tegengestelde voorbeelden
Dat een gebrek aan bescheidenheid verschrikkelijke gevolgen kan hebben, werd geïllustreerd in het geval van koning Salomo’s zoon Rehábeam. Hij was een nog betrekkelijk jonge man toen hij zijn vader opvolgde op de troon van het twaalfstammenrijk Israël. Toen het volk Rehábeam smeekte hun lasten te verlichten, hoe handelde hij toen? Hoewel de oudere raadslieden er bij hem op aandrongen mededogen te betonen, verwierp hij hun wijze raad. In plaats daarvan aanvaardde Rehábeam de raad van de jongere mannen, die hem adviseerden het volk hard aan te pakken. Als Rehábeam een bescheiden jonge man was geweest, zou hij naar de oudere raadslieden hebben geluisterd en de lasten voor het volk hebben verlicht. Doordat hij dit naliet, verspeelde hij tien van de twaalf stammen. — 1 Kon. 12:3-24.
Een opvallende tegenstelling met Rehábeam was Elihu. Hij stelde een voortreffelijk voorbeeld voor alle jonge mannen in deze tijd, doordat hij niet al te terughoudend was, maar ook niet te veel zelfvertrouwen aan de dag legde. Ook al had Elihu om zo te zeggen alle antwoorden op een rijtje, toch luisterde hij dagenlang geduldig naar Job en zijn huichelachtige zogenaamde vertroosters. Pas toen ’de woorden van Job ten einde waren’, nam Elihu met gepaste bescheidenheid het woord. „Ik ben jong van dagen en gij zijt bejaard”, zei hij. „Daarom hield ik mij op de achtergrond en was bevreesd, ulieden mijn kennis mee te delen.” — Job 31:40; 32:4-7.
Hoezeer wonnen de woorden van Elihu aan doeltreffendheid en gewicht doordat hij had gewacht totdat die oudere mannen uitgesproken waren! Blijkbaar bezat Elihu de sleutel tot het probleem, terwijl zij hadden laten blijken dat zij niet begrepen waar het om ging. En waar ging het om? De strijdvraag aangaande de rechtmatigheid van Jehovah’s soevereiniteit en of het mogelijk was dat Hij mensen op aarde had die Hem getrouw zouden blijven, onverschillig welk lijden hun mocht overkomen. — Job 1:7–2:10.
Denk ook eens aan Jeremia. Toen Jehovah hem zijn toewijzing als profeet gaf, beriep hij zich op onvermogen gezien het feit dat hij nog betrekkelijk jong was. God gaf echter ten antwoord: „Zeg niet: ’Ik ben maar een jongen.’ Maar naar allen tot wie ik u zal zenden, dient gij te gaan en alles wat ik u zal gebieden, dient gij te spreken. Wees niet bevreesd vanwege hun gezichten, want ’ik ben met u om u te bevrijden’” (Jer. 1:7, 8). Met de hulp van Gods geest overwon Jeremia zijn verlegenheid en maakte hij onbevreesd Gods boodschappen bekend. De profeet ging echter nooit zo ver dat hij arrogant werd. Als hij voor koningen en andere hoogwaardigheidsbekleders stond, sprak hij altijd met het diepe respect dat een bescheiden persoon past.
Uit het geïnspireerde verslag kunnen wij opmaken dat ook Timótheüs zo’n bescheiden jonge man was die wat verlegen of terughoudend van aard was. Hoewel de bijbel dit niet uitdrukkelijk vermeldt, kunnen wij tot deze conclusie komen naar aanleiding van dat wat er wèl in staat. Merk alstublieft op dat Timótheüs van zijn oudere vriend, de apostel Paulus, de raad kreeg: „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd.” Als Timótheüs zelfverzekerd genoeg was geweest, zou het voor Paulus stellig niet nodig zijn geweest dit tegen hem te zeggen. Naar alle waarschijnlijkheid kwam het ook door de bescheidenheid en terughoudendheid van Timótheüs dat Paulus het noodzakelijk vond de gemeente van Korinthe te vermanen: „Wanneer Timótheüs . . . gekomen zal zijn, zorgt er dan voor dat hij vrij van vrees onder u wordt, want hij verricht het werk van Jehovah, evenals ik. Laat niemand daarom op hem neerzien.” — 1 Tim. 4:12; 1 Kor. 16:10, 11.
Het spreekt vanzelf dat christenen, of ze nu jong zijn of oud, de onwijze, onbescheiden handelwijze van Rehábeam zullen willen vermijden. Zij zullen er daarentegen verstandig aan doen het eerbiedige, bescheiden optreden van Elihu na te volgen. En van Jeremia en Timótheüs kunnen jongere christenen leren dat zij bescheiden maar toch moedig voorwaarts moeten gaan in Jehovah’s dienst, ook al zijn zij misschien wat verlegen of terughoudend. Wanneer zij volharden, zullen zij mettertijd iets verwerven dat hun dienst voor Jehovah zeer ten goede zal komen.
De waarde van ervaring
Jongere mensen hebben veel om dankbaar voor te zijn. Over hun voorrechten zei de wijze koning Salomo: „Verheug u, jongeman, in uw jeugd, en laat uw hart u goed doen in uw jongelingsdagen, en wandel in de wegen van uw hart en naar de dingen die uw ogen zien.” — Pred. 11:9.
Jonge mensen, blakend van gezondheid en fysieke energie, en dikwijls met een hoofd boordevol boekenwijsheid, zijn echter dikwijls geneigd een te hoge dunk te hebben van hun eigen vermogens. Zo komen zij er misschien toe te denken dat zij de problemen kunnen oplossen waar oudere mensen zich generaties lang het hoofd over hebben gebroken. Maar met alles wat zij geleerd hebben, al hun enthousiasme en fysieke kracht, blijft het een feit dat jongeren ervaring missen. Waarschijnlijk is dat de reden waarom de Romeinse toneelschrijver Plautus opmerkte dat „bescheidenheid een jonge man siert”. Gewoonlijk worden door ervaring iemands enthousiasme, vurigheid en zelfverzekerdheid getemperd. Zo is wel eens gezegd dat een jonge arts zijn loopbaan begint met honderd middelen tegen elke kwaal, maar na jaren van ervaring tot de ontdekking komt dat er wel honderd kwalen zijn tegen elk middel!
Ja, ervaring — daarin zit het verschil. De bijbel verklaart zelfs dat Jezus Christus door ervaring — door middel van de dingen die hij heeft geleden — volmaakt geschikt werd voor zijn functie als Koning en Hogepriester (Hebr. 4:15; 5:8, 9). Men heeft wel gezegd dat ervaring of ondervinding een dure leermeester is, maar dat dwazen van niets anders zullen leren. Natuurlijk is de wereld vol met mensen wie het ontbreekt aan de bescheidenheid die nodig is om zelfs door ervaring iets te leren. Toch kan ervaring een bescheiden mens werkelijk helpen wijs te worden.
Hulpmiddelen voor het aankweken van bescheidenheid
Zowel jonge als oude christenen mogen zich er dan van bewust zijn dat bescheidenheid een voortreffelijk sieraad is, maar hoe kan men die begeerlijke eigenschap ontwikkelen? Wel, een van de hulpmiddelen voor het aankweken van bescheidenheid is het dagelijks lezen van de bijbel, het Woord van God. Dat laat ons de dingen in het juiste perspectief zien en helpt ons te voorkomen dat wij onszelf te serieus nemen. Lezen in de bijbel helpt ons ook de dingen vanuit Gods standpunt te bezien. De bijbel geeft bijvoorbeeld te kennen dat de mensen in Gods ogen slechts als sprinkhanen zijn en zelfs hele natiën als druppels die uit een emmer vallen (Jes. 40:15, 22). In feite vermaant de bijbel ons om bescheiden te zijn, wanneer daar wordt gevraagd: „Wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” En wat het precies betekent om bescheiden te zijn, toont de apostel Paulus aan door te zeggen: „Ik [zeg] tot een ieder onder u, niet meer van zichzelf te denken dan nodig is, maar met een gezond verstand te denken.” Het is noodzakelijk enig gevoel van eigenwaarde te hebben, maar een bescheiden persoon hoedt zich ervoor zijn waarde te overschatten. — Micha 6:8; Rom. 12:3.
Merk op dat de zojuist genoemde raad niet uitsluitend tot jongeren wordt gericht, maar tot allen, zowel oud als jong. De bijbel geeft echter wel te kennen dat bescheidenheid vooral de jeugd siert. Bovendien laat de bijbel vanaf de tijd van Mozes tot de dagen van Jezus’ apostelen zien dat de verantwoordelijkheid voor gemeentelijke aangelegenheden moet worden gedragen door „oudere mannen”, de ouderlingen (Ex. 3:16; 1 Petr. 5:1-3). Ook verklaart de bijbel: „Gij jongeren, weest onderworpen aan de ouderen.” Dit betekent dat de jongere mannen niet trots of hoogmoedig mogen zijn. Maar heeft die raad uitsluitend betrekking op de jongere mannen? Nee, want vervolgens zegt de apostel Petrus: „Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.” Nederigheid en bescheidenheid zijn, om zo te zeggen, broertje en zusje van elkaar. — 1 Petr. 5:5.
Wij allen zullen geholpen worden bescheiden te zijn, indien wij onszelf eraan blijven herinneren dat met bescheidenheid handelen zowel voor jong als oud de weg der wijsheid is. Bescheidenheid zal ons veel moeilijkheden besparen, want wij zullen erdoor worden weerhouden al te aanmatigend te zijn en meer te beloven dan wij waar kunnen maken. Wij zullen erdoor worden weerhouden in anderen de geest van concurrentie of wedijver op te wekken, en wij zullen er beminnelijker mensen door worden. Ook bevordert bescheidenheid vrede des geestes en tevredenheid, hoedanigheden die onmisbaar zijn voor geluk. De wijze koning Salomo zei dus niet voor niets: „Wijsheid is bij de bescheidenen.” — Spr. 11:2.
„Juist de hoogmoed van de aardse mens zal hem vernederen, maar hij die nederig van geest is, zal heerlijkheid vastgrijpen.” — Spr. 29:23.
[Illustratie op blz. 14]
De jonge Elihu wachtte bescheiden zijn beurt af om woorden van waarheid te spreken