Spreek het Woord van God onbevreesd in het atoomtijdperk
’Spreek het woord van God onbevreesd.’ — FILIPPENZEN 1:14.
1. Wat heeft de Schepper van het atoom en zijn atoomkern de afgelopen 49 jaar onbevreesd laten bekendmaken?
WIJ leven in het atoomtijdperk. De hele wereld wordt thans door een kernoorlog bedreigd! De Almachtige Schepper van het atoom en zijn atoomkern weet dit heel goed. Wat is voor onze tijd zijn Woord dat over de gehele wereld gepredikt moet worden? In onze tijd laat hij een figuurlijke ’in linnen geklede man, met een schrijversinkthoorn aan zijn heupen,’ een kentekenwerk verrichten.
2. Welk kentekenwerk vindt voortgang, en wat is het doel ervan?
2 Deze „man” plaatst een kenteken op het voorhoofd van degenen die zuchten en kermen over alle verfoeilijke dingen die er gebeuren, in het bijzonder in het religieuze rijk van de christenheid — degenen die belijden God te aanbidden (Ezechiël hfdst. 9). Aangezien deze mensen zich herinneren welke handelwijze de geestelijken van de christenheid tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben gevolgd, voelen zij zich diepbedroefd bij de gedachte aan wat die religieuze leiders, naar zij terecht mogen aannemen, gedurende een waarschijnlijke wereldomvattende kernoorlog zullen doen. Daar zij van zogenaamd christelijke leiders iets beters hadden verwacht, zijn zij ernstig verontrust over datgene wat de geestelijken thans in deze zeer immorele, gewelddadige en in religieus opzicht verdeelde wereld door de vingers zien. In een samenstel van dingen dat binnenkort vernietigd zal worden, worden deze rechtgeaarde mensen gekentekend om in leven te blijven en een nieuw en rechtvaardig samenstel van dingen binnen te gaan.
3. Waarover dienen rechtgeaarde mensen meer bedroefd te zijn dan over een toekomstige massavernietiging, en wat is er voor het verrichten van het kentekenwerk nodig?
3 Er is geen verbetering van de wereldsituatie in zicht. Wat zal bij zeer veel rechtgeaarde mensen binnen en buiten de christenheid de vrees kunnen wegnemen dat zij binnenkort en masse een gewelddadige dood zullen sterven? Welnu, zij zijn ongetwijfeld bedroefd over de bestaande toestand. Maar, wat veel en veel belangrijker is, zijn zij bedroefd omdat de naam van de God van de bijbel bij dit alles betrokken is en tot een voorwerp van smaad wordt gemaakt door de manier waarop degenen die zijn volk beweren te zijn, zich gedragen? Wie is echter de figuurlijke ’in linnen geklede man’, die steeds meer van deze bedroefde mensen kentekent, en hoe doet hij dit? De geestelijken van de christenheid stellen dit kentekenwerk niet op prijs en verzetten zich er hevig tegen. Er is daarom een grote mate van onbevreesdheid nodig om het kentekenwerk te verrichten.
4. Door wie werd de symbolische man die het kentekenwerk verricht, afgebeeld, en aan welke vereisten moeten degenen die thans aan het kentekenwerk deelnemen, derhalve voldoen?
4 Toch heeft het sinds 1935 met nog grotere intensiteit voortgang gevonden. Het wordt verricht door een klasse van christenen die zich door bemiddeling van Jezus Christus aan Jehovah God hebben opgedragen en die werden afgebeeld door de profeet Ezechiël, een priester van het Israël uit de oudheid die het visioen van de ’in linnen geklede man met een schrijversinkthoorn aan zijn heupen’ ontving. Zij hebben zich aan dezelfde God opgedragen als Ezechiël en zijn daarom, net als hij, getuigen van Jehovah. De hedendaagse Ezechiël van 1984 is een priesterklasse die deel uitmaakt van het geestelijke Israël, waaraan de apostel Petrus de woorden schreef die in 1 Petrus 2:9 worden aangetroffen: „Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht.”
5. Hoeveel onderpriesters zullen er dienst verrichten onder degene die krachtens Jehovah’s eed tot Hogepriester is aangesteld?
5 Het is ons derhalve duidelijk dat de huidige Ezechiëlklasse is samengesteld uit degenen die in geestelijk opzicht als onderpriesters dienst verrichten onder de Hogepriester, Jezus Christus, die krachtens de eed van Jehovah God is aangesteld in het priesterschap „naar de wijze van Melchizédek”, de koning van het oude Salem en „priester van de Allerhoogste God” (Psalm 110:4; Genesis 14:18; Hebreeën 5:10; 6:20; 7:10, 11, 15-17). Vanaf de eerste eeuw, waarin de apostel Petrus zijn brief schreef, heeft Jehovah God de leden van deze „koninklijke priesterschap” uitgekozen. Deze priesterschap zal uiteindelijk bestaan uit 144.000 priesters onder de Hogepriester Jezus Christus. — Openbaring 7:1-8; 14:1-4.
6. Hoevelen van die „koninklijke priesterschap” zijn nog in het vlees op aarde, en als welke figuurlijke persoon verrichten zij dienst?
6 Volgens het wereldbericht over de viering van het Avondmaal des Heren op 29 maart 1983 is thans nog slechts een klein overblijfsel van de leden van de „koninklijke priesterschap” in het vlees op aarde. Gezamenlijk verrichten zij dienst als de figuurlijke in linnen geklede man door wie personen die het waard zijn op hun voorhoofd worden gekentekend.
7. Welk vertrouwen in hetgeen Jehovah zal doen, moeten de thans levende personen hebben die door de in linnen geklede man met de inkthoorn werden afgebeeld?
7 De profeet Ezechiël uit de oudheid moest veel moed verzamelen om geen vrees te koesteren voor de Israëlitische tegenstanders van zijn tijd. Maar de Almachtige God beloofde dat hij het aangezicht van Ezechiël even hard zou maken als het aangezicht van zijn tegenstanders, ja zelfs nog harder. Ezechiël moest dus niet bang zijn voor die louter menselijke tegenstanders (Ezechiël 2:4; 3:8; Jesaja 51:12). Evenzo moet het overblijfsel van de door geest gezalfde christenen — de klasse die werd afgebeeld door de in linnen geklede man met de inkthoorn aan zijn heupen — het vertrouwen hebben dat de God van Ezechiël hun aangezicht hard zal maken, opdat zij onverschrokken het hoofd kunnen bieden aan het strakke gezicht van tegenstanders binnen en buiten de christenheid.
8. Welke thans van toepassing zijnde opdracht heeft Jezus gegeven?
8 Negentien eeuwen geleden zond Jehovah’s Voornaamste Boodschapper, Jezus Christus, zijn discipelen uit met de opdracht het Woord van God onbevreesd in hun eigen land te prediken. Voordat hij hen uitzond, zei hij: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matthéüs 10:28). In het laatste boek van de bijbel zegt hij bovendien tot het gezalfde overblijfsel van onze tijd: „Wees niet bevreesd voor de dingen die gij gaat lijden. Zie! De Duivel zal voortgaan sommigen van ulieden in de gevangenis te werpen, opdat gijlieden volledig op de proef wordt gesteld en opdat gijlieden tien dagen verdrukking hebt. Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven” (Openbaring 2:10). Hoe aanmoedigend zijn die woorden!
9. (a) Hoe blijkt uit de gevangenzetting van zo veel getuigen van Jehovah in deze tijd dat zij gehoorzaam zijn aan bovengenoemde opdracht van Jezus? (b) Welke tegengestelde uitwerking blijkt in Paulus’ geval?
9 Wanneer wij bedenken dat het werk van Jehovah’s Getuigen thans in meer dan veertig landen verboden of aan wettelijke beperkingen onderhevig is — zodat thans ongetwijfeld meer christenen onder verbodsbepalingen werkzaam zijn dan er in de eerste en tweede eeuw gevangenzaten — blijken Jehovah’s Getuigen in deze tijd niet bevreesd te zijn voor de dingen die zij moeten lijden, gevangenisstraf inbegrepen. De gevangenzetting van christenen kan op medechristenen een uitwerking hebben die tegengesteld is aan wat de vijand ermee beoogde. De gevangengezette apostel Paulus schreef vanuit de plaats waar hij werd vastgehouden: „De meeste broeders in de Heer tonen, doordat zij wegens mijn gevangenisboeien vertrouwen hebben gekregen, des te meer moed om het woord van God onbevreesd te spreken.” — Filippenzen 1:14.
10. (a) Uit welke bron is de boodschap afkomstig die Jehovah’s Getuigen thans vrijuit moeten bekendmaken? (b) Welk standpunt als dat van de apostelen negentien eeuwen geleden, moeten zij innemen?
10 Evenals in Paulus’ tijd is de boodschap die de getuigen van Jehovah nu onbevreesd bekendmaken, niet van menselijke oorsprong. Het is de actuele boodschap die ontleend is aan de bijbel, het geïnspireerde Woord van de Allerhoogste God, Jehovah. In dat Woord draagt hij zijn opgedragen, gedoopte volk op dat zij zijn getuigen moeten zijn, die getuigenis moeten afleggen van het feit dat hij God en Koning is (Jesaja 43:10, 12). Aangezien hij hun de opdracht geeft zijn onfeilbare Woord bekend te maken, heeft toch geen schepsel — hoog of laag — het recht of de autoriteit hun te bevelen of ertoe te dwingen er niet langer over te spreken? Wij moeten het standpunt innemen van de christelijke apostelen van 1900 jaar geleden, toen zij tot hoge functionarissen zeiden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.
11. Hebben mensen zich tot goden gemaakt door de atoombom uit te vinden, en hoe staat het met hun autoriteit de openlijke bekendmaking van de Koninkrijksboodschap tegen te staan?
11 Mensen hebben zich niet tot goden gemaakt door de atoombom uit te vinden, en zij zullen rekenschap moeten afleggen aan de Allerhoogste God over de manier waarop zij er gebruik van maken. (Merk op wat in Psalm 82:6, 7 staat.) Door de atoombom te maken als afschrikwekkend middel, trachten de regeringen hun heerschappij over de aarde te bestendigen in plaats dat zij de belangen van het koninkrijk Gods in handen van Jezus Christus bevorderen. Zij zijn gebelgd over de bekendmaking van dat Koninkrijk door de ware, gehoorzame volgelingen van Jezus Christus in deze tijd en trachten er een stokje voor te steken. In dit atoomtijdperk is het niet ouderwets of onpraktisch geworden geloof te hechten aan Christus’ profetische woorden: „Hiermee beginnen de weeën der benauwdheid. Ziet gij echter toe op uzelf; men zal u aan plaatselijke rechtbanken overleveren, en gij zult in synagogen worden geslagen en voor bestuurders en koningen terechtstaan om mijnentwil, tot een getuigenis voor hen. Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt. Wanneer men u echter wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren bezorgd over wat gij zult spreken, maar spreekt datgene wat u in dat uur gegeven wordt [te spreken], want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige geest.” — Markus 13:8-11.
12. Wat moest ondanks felle tegenstand eerst worden gepredikt, en waarvan zou dit een zeer in het oog springend teken vormen?
12 De wereldweeën der benauwdheid zijn in 1914 begonnen. Daarna kwam de voorzegde vervolging van de getrouwe en gehoorzame volgelingen van Jezus Christus en die duurt tot op de huidige dag voort. Alles wijst erop dat wij in „het besluit van het samenstel van dingen” leven, ja, dat wij in dit atoomtijdperk het grootse hoogtepunt ervan naderen (Matthéüs 24:3; Markus 13:3, 4). Maar voordat het volledige einde komt, moet „eerst . . . het goede nieuws worden gepredikt”. Dat het Woord van God thans over de gehele wereld onbevreesd ten behoeve van het Koninkrijk wordt gesproken, vormt derhalve een van de meest in het oog springende bewijzen dat wij in „het besluit van het samenstel van dingen” leven. — Matthéüs 24:14.
Gods Woord eten en over de gehele wereld bekendmaken
13. Welke ervaring als die welke in Openbaring hoofdstuk 10 wordt beschreven, heeft het gezalfde overblijfsel na de Eerste Wereldoorlog meegemaakt, en welk gebod werd er gegeven nadat het verkwikkende voedsel was genuttigd?
13 Johannes, de laatste nog in leven gebleven discipel die door Jezus als apostel was uitgekozen, eindigde zijn aardse loopbaan tegen het einde van de eerste eeuw. In dit „besluit van het samenstel van dingen” sinds 1914 is er nog een overblijfsel van opgedragen, gedoopte christenen die met Jehovah’s geest zijn gezalfd. Dit overblijfsel werd afgebeeld door Johannes, de schrijver van de Openbaring, het laatste boek van de bijbelcanon. In het eerste naoorlogse jaar 1919 maakte dit overblijfsel iets soortgelijks mee als wat Johannes in Openbaring hoofdstuk 10 met betrekking tot zichzelf beschrijft. Deze ervaring zou plaatsvinden omstreeks de tijd dat „Gods mysterie”, of zijn „heilige geheim”, tot een einde gebracht zou worden (Openbaring 10:7, Petrus-Canisiusvertaling, NW). Nadat degenen die de hedendaagse, door Johannes afgebeelde klasse vormden, geestelijk waren verkwikt door als het ware de zoet smakende „kleine boekrol” die hun werd voorgehouden, te eten, werd hun in feite opgedragen: „Gij moet wederom profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen.” — Openbaring 10:10, 11.
14. Door wie wordt de aan de apostel Johannes op Patmos gegeven opdracht vervuld?
14 Er is geen geschreven bericht voorhanden waaruit blijkt of de hoogbejaarde apostel Johannes op het eiland Patmos zich van zijn diensttoewijzing, die zo’n groot terrein besloeg, heeft kunnen kwijten. Maar hoe staat het met de door Johannes afgebeelde gezalfden in deze tijd? Deze klasse heeft Johannes’ profetische status en ziet erop toe dat de opdracht die aan Johannes werd gegeven, volledig ten uitvoer wordt gebracht. De uitdrukking: „Gij moet wederom profeteren”, duidt erop dat hij als gevolg van zijn verbanning naar Patmos zijn getuigeniswerk niet langer onbelemmerd ten uitvoer kon brengen. Het is duidelijk dat wat daar tot hem werd gezegd, in werkelijkheid voor zijn hedendaagse tegenhangers was bedoeld. Aangezien dat het geval is, dringt de vraag zich aan ons op: In hoeveel landen en talen spreken Jehovah’s Getuigen het Woord van God onbevreesd bij hun pogingen „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde . . . tot een getuigenis” te prediken? — Matthéüs 24:14.
15. In welke mate wordt de prediking thans verricht?
15 In het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1984 wordt bericht uitgebracht over 205 landen, terwijl er bijbelse lectuur wordt uitgegeven in ongeveer 190 talen. In die landen wonen mensen met een zwarte, blanke, gele, rode en bruine huid, behorend tot verschillende stammen, clans en sekten, met talrijke dialecten. Sinds de Eerste Wereldoorlog is het aantal regerende „koningen” sterk afgenomen, maar er zijn thans velerlei andere politieke regeerders in functie. De boodschap van Jehovah’s Getuigen in deze tijd betreft en geldt hen allen, ongeacht hun officiële aanduiding of hun politieke gezindheid. Dat het werk van Jehovah’s Getuigen in zo veel landen is verboden, vormt hier een bewijs van.
16. Waar hebben wereldleiders om gebeden, maar welke bekendmaking heeft desondanks onweerstaanbaar voortgang gevonden?
16 Dus ondanks de Volkenbond en zijn opvolger, de Verenigde Naties, die als middel ter bevordering en handhaving van een verenigde wereld werden opgericht, heeft de onbevreesde bekendmaking van het koninkrijk Gods in handen van Christus als de enige hoop voor de mensheid onweerstaanbaar voortgang gevonden. Dit „goede nieuws van het koninkrijk” heeft wereldleiders niet ’goed’ toegeschenen, aangezien het zo sterk verschilt van wat zij als goed, als het beste, voor de gekwelde mensheid beschouwen. Zij zijn van mening dat de aardse aangelegenheden hùn zaak zijn en dat zij die zelf wel kunnen behartigen. Mochten zij behoefte hebben aan bovenmenselijke hulp, dan gaan hun religieuze gebeden in werkelijkheid naar „de god dezer wereld” en niet hoger. De goddelijke Auteur van „dit goede nieuws van het koninkrijk” is ’deze wereld’, waarvan Satan de Duivel de god is, niet gunstig gezind. — 2 Korinthiërs 4:4, PC.
17. (a) Waarom hebben tegenstanders het geschreven Woord van God niet kunnen vernietigen? (b) Wie hebben vooral sinds 1919 over dat Woord gesproken?
17 De profetische bijbel verklaart ronduit dat het woord van God tot in alle eeuwigheid zal blijven bestaan (1 Petrus 1:23-25). Die verklaring is tot op de huidige dag niet onjuist gebleken. De bijbel, Gods geïnspireerde geschreven Woord, is niet uitgewist, ondanks alle menselijke krachtsinspanningen om hem door middel van religieuze verbodsbepalingen en openbare verbrandingen te vernietigen. Opdat het geschreven Woord van God gepredikt kon worden, was er dus iemand nodig die erover zou spreken en het zou doen horen. De onbevreesde bekendmaking van dat Woord van God door Jehovah’s Getuigen gaat ondanks de pogingen van de woedende tegenstanders om de onbevreesde sprekers de mond te snoeren, onverstoorbaar voort en wordt sinds het naoorlogse jaar 1919 door een toenemend aantal monden gepredikt.
18. Tot wanneer zal Jehovah het voorhoofd van zulke personen hard blijven maken?
18 Kan er enige twijfel over bestaan dat de Hemelse Gever van dat Woord het voorhoofd van zijn hedendaagse Ezechiëlklasse en van hun moedige metgezellen zo hard als een diamant zal blijven maken, zodat zij het hoofd kunnen bieden aan hun ’hardhoofdige’ tegenstanders totdat de vernietiging hun tegenstand smoort? Beslist niet! Hij heeft de weg van zijn Getuigen tot op heden succesvol doen zijn. Hij zal hun weg voorspoedig blijven maken totdat het ’hernieuwde profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en koningen’ onbevreesd is voltooid. Wij kunnen verwachten dat hij dit zal doen, tot eer van zichzelf en ter rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit.
Kunt u zich dit herinneren?
□ Wat werd voor onze tijd afgebeeld door de ’in linnen geklede man met een schrijversinkthoorn’, en wat voor werk doet hij thans?
□ Waarom moeten Jehovah’s Getuigen onbevreesd zijn?
□ Wat moest de apostel Johannes doen nadat hij een „kleine boekrol” had gegeten, en wat komt hier in de hedendaagse tijd mee overeen?
[Illustratie op blz. 13]
In dit atoomtijdperk verricht een figuurlijke man in linnen onbevreesd zijn werk. Neemt u aan dat werk deel?
[Illustratie op blz. 15]
Evenals Johannes een symbolische boekrol ontving, alsook het gebod om ’wederom te profeteren’, maken christenen in deze tijd onbevreesd Gods boodschap bekend