Is ons leven op aarde een weg die naar de hemel leidt?
IS ONZE planeet alleen maar een plaats waar wij geboren worden en een paar moeizame jaren doorbrengen, en die wij dan, als wij goed hebben geleefd, verlaten om daarna verder te leven in eeuwigdurende gelukzaligheid in de hemel of, als wij een slecht leven hebben geleid, in een plaats van vurige pijniging? Zal er, wat de aarde zelf betreft, een tijd komen dat ze tot een sintel zal verbranden?
Veel religieuze leiders van de christenheid zouden hier bevestigend op antwoorden. Bent u het eens met zulke zienswijzen? Maar wat zegt de bijbel over de aarde en het voornemen dat God ermee had toen hij er mensen op schiep? Psalm 115:16 antwoordt kort en krachtig: „Wat de hemel betreft, aan Jehovah behoort de hemel toe, maar de aarde heeft hij aan de mensenzonen gegeven.”
Wanneer wij alle religieuze dogma’s opzij zetten en het bijbelse verslag bekijken, wordt ons verteld dat God direct al aan het begin van het leven van de mens op aarde het eerste mensenpaar naar Zijn beeld en gelijkenis maakte (Genesis 1:26-28). Er wordt zelfs niet op gezinspeeld dat Gods voornemen met betrekking tot hen inhield dat zij en hun kinderen uiteindelijk zouden sterven en naar de hemel of een andere plaats zouden gaan. Naarmate zij zich kweten van de hun door God gegeven opdracht om ’vruchtbaar te zijn en tot velen te worden en de aarde te vullen’, zou de aardbol langzamerhand gevuld worden met hun nakomelingen.
God trof er regelingen voor dat een speciale plaats, de tuin van Eden, een volmaakt tehuis voor het eerste mensenpaar zou zijn. Het verslag meldt: „Jehovah God nu nam de mens en plaatste hem in de tuin van Eden om die te bebouwen en er zorg voor te dragen” (Genesis 2:8, 15). Deze zou naar behoefte worden uitgebreid, totdat uiteindelijk de gehele aarde een paradijs zou worden met een onbeperkte voorraad heerlijk en gezond voedsel en andere hulpbronnen.
Dat de aarde meer moest worden dan een tijdelijke woonplaats of een springplank naar een andere bestemming blijkt duidelijk uit de woorden die God vervolgens tot Adam sprak: „Jehovah God legde de mens ook het volgende gebod op: ’Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.’” — Genesis 2:16, 17.
Toen zij door de Duivel werden verleid, overtrad eerst Eva en daarna Adam dit gebod en ontvingen zij Gods gerechte straf, de dood. Maar vraag u eens af: ’Als zij nu eens niet ongehoorzaam waren geweest?’ Uit alles blijkt duidelijk dat zij dan zouden zijn blijven leven — zonder ooit te sterven. Ja, dan zouden Adam en Eva vandaag nog leven, in volmaakte gezondheid en geluk.
Hoe staat het met de toekomst van de aarde?
Albert Barnes geeft in zijn Notes on the New Testament een samenvatting van het algemene geloof van de christenheid ten aanzien van de toekomst van de aarde. Verwijzend naar 2 Petrus 3:10 schreef deze commentator:
„En de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Dat wil zeggen, zowel de werken van God als van de mens — de gehele plantaardige en dierlijke schepping, en al de torens, de steden, de paleizen, de voortbrengselen van talent, de schilderijen, de beeldhouwwerken, de boeken, die de mens heeft gemaakt.”
Zoals hier wordt gezegd, is men het er in de christenheid sedert lang over eens dat er een tijd zal komen waarin de aarde niet langer de woonplaats van de mens of enige andere levensvorm zal zijn. Volgens de zienswijze van veel kerkgangers zal onze planeet dan haar doel hebben gediend, want voor hen is de aarde slechts een proefterrein om te bepalen of iemand naar de hemel of naar de hel zal gaan.
Op dit punt gekomen zou u er echter goed aan doen u af te vragen: Is Gods voornemen voor de aarde en de mens veranderd toen Adam en Eva zondigden? U zult ontdekken dat niemand ook maar één bijbeltekst kan aanwijzen waar dat staat. Integendeel, vele jaren nadat het eerste mensenpaar gezondigd had, werd de profeet Jesaja ertoe geïnspireerd te schrijven:
„Dit heeft Jehovah gezegd, de Schepper van de hemelen, Hij, de ware God, de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, Hij, Degene die haar stevig heeft bevestigd, die haar niet louter voor niets heeft geschapen, die haar ter bewoning geformeerd heeft.” Jesaja citeerde wat Jehovah had gezegd: „Míjn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen” (Jesaja 45:18; 46:10). Ook schreef de psalmist over Hem: „Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht. Gij hebt de aarde gegrond, opdat ze kan blijven staan.” — Psalm 119:90.
Zoals u kunt zien, verklaart de bijbel aldus duidelijk dat God, toen hij de aarde schiep, ze tot een permanent onderdeel van het universum maakte en dat hij ze schiep met het vaste voornemen dat ze door mensen zou worden bewoond. Dat voornemen is niet veranderd. God zal ervoor zorgen dat zijn voornemen volledig verwezenlijkt wordt.
Maar toont de bijbel niet aan dat sommige mensen naar de hemel gaan? Ja, de bijbel leert inderdaad dat een beperkt aantal om een speciale reden naar de hemel gaat. God heeft in de hemel geen mensen nodig; ook hoeft hij hen niet in de hemel op te nemen om hun eeuwigdurend geluk te schenken. Waarom heeft hij hen anders niet van meet af aan in de hemel geschapen, om hun daarmee alle ellende en beroering te besparen die zij hebben doorgemaakt toen zij op aarde waren?
Toen Adam en Eva verkozen God ongehoorzaam te zijn door hun eigen vrije wil te volgen die hij hun als intelligente schepselen gegeven had, trad God niettemin onmiddellijk handelend op om ervoor te zorgen dat zijn voornemen voor de aarde en de mens erop ten uitvoer zou worden gebracht. Alle bijzonderheden werden de mensen pas eeuwen later onthuld. Toch blijkt duidelijk uit de onthulling van wat de bijbel een ’heilig geheim’ noemt, dat God op datzelfde moment zijn grootse voornemen voor de verlossing van de mens opvatte. Dat was „vóór de grondlegging van de wereld”, dat wil zeggen, voordat Adam en Eva kinderen konden voortbrengen die losgekocht zouden kunnen worden, zoals hun getrouwe zoon Abel. — Romeinen 16:25; Efeziërs 1:4.
Slechts een glimp van dit voornemen werd bekendgemaakt toen de belofte werd gegeven dat er een „zaad” geboren zou worden uit een zekere „vrouw” en dat dit „zaad” de kop van de „slang” zou vermorzelen, en daarmee bevrijding zou brengen van de problemen die door de opstand waren veroorzaakt (Genesis 3:14, 15). Zoals een prachtige bloem langzaam opengaat, zo werden progressief nieuwe inlichtingen omtrent het „zaad” onthuld, zodat nadat Jezus gekomen was de betekenis van het „heilige geheim” openbaar werd. Ja, God liet weten dat dit „zaad” zou bestaan uit zijn eniggeboren Zoon en 144.000 metgezellen die „uit het midden van de mensen gekocht” zouden worden. Samen met Christus zullen zij het Koninkrijk, of de nieuwe regering, over de aarde vormen. — Openbaring 14:3, 4; Galáten 3:16, 26-29.
God heeft de afzonderlijke personen die van de aarde in de hemel zouden worden opgenomen om deze regering te vormen, niet bij name voorbeschikt of voorbestemd, maar hij heeft wel voorbeschikt dat er in overeenstemming met zijn goddelijke wil een dergelijke groep tot bestaan zou komen. Wie er zouden worden uitgekozen om deel uit te maken van deze groep zou God later bepalen, nadat zijn Zoon naar de aarde was gekomen en de weg tot hemels leven had geopend.
Nadat dit „heilige geheim” volledig was onthuld, kon de apostel Paulus, als een van degenen die was uitgekozen om naar de hemel te gaan, erover schrijven aan anderen die dezelfde hoop hadden. Betreffende de onverdiende goedheid die aldus door God werd betoond, zei Paulus:
„Deze heeft hij overvloedig jegens ons doen zijn in alle wijsheid en gezond verstand, doordat hij het heilige geheim van zijn wil aan ons heeft bekendgemaakt. Het is overeenkomstig zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen, aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur te hebben, namelijk om alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn. Ja, in hem, in eendracht met wie wij ook tot erfgenamen werden aangesteld, doordat wij werden voorbestemd [niet als afzonderlijke personen maar als een uit een vaststaand aantal bestaande groep] overeenkomstig het voornemen van hem die alle dingen werkzaam doet zijn naar de wijze waarop zijn wil het aanraadt.” — Efeziërs 1:8-11; Openbaring 14:1-4.
De aarde verbrand?
Maar hoe zit het nu met de woorden van Petrus, dat „de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard” zijn? (2 Petrus 3:7) Het is duidelijk dat Petrus hier niet de letterlijke hemel en de aarde kan bedoelen, waarvan de bijbel zegt dat ze eeuwig zullen blijven bestaan (Prediker 1:4). God heeft geen reden om een eind te maken aan de hemelen waar hij verblijf houdt, noch aan alle hemellichamen. En de aardbol zelf heeft hem geen reden tot vernietiging gegeven, ondanks alle schade die de mens heeft aangericht door het aardoppervlak te bederven en te vervuilen. Jehovah zelf vertelt ons dat toen de unieke aarde in al haar schoonheid werd geschapen, zijn hemelse zonen „te zamen een vreugdegeroep aanhieven, . . . juichend hun instemming betuigden”. — Job 38:4-7.
Gods hele bedoeling met het voornemen dat hij heeft om een uitgekozen aantal dat in de hemel zal zijn, bijeen te vergaderen, is zijn wil op aarde tot stand te brengen, ja, het al zo lang uitgesproken gebed te vervullen: „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” (Matthéüs 6:10). Bovendien nam Jezus, zinspelend op Psalm 37:10, 11, deze woorden op in zijn beroemde Bergrede: „Gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven” (Matthéüs 5:5). Uit die woorden kunt u duidelijk zien dat Jezus niet van mening was dat de aarde maar een springplank was. Hoewel een beperkte „kleine kudde” voor een vastgestelde tijdsduur heerschappij over de aarde zal beërven, strekt de belofte van Jezus zich ook uit tot alle miljarden mensen die een aards erfdeel zullen krijgen (Lukas 12:32; Openbaring 7:9, 10). Dat zal dan niet slechts voor een korte periode van leven in smart zijn, zoals wij nu kennen, maar voor eeuwig in geluk!
Wanneer Petrus spreekt over „hemelen” die zullen verbranden, doelt hij op symbolische „hemelen”. Dat zijn de regeringen over de mensen die de „aarde” vormen. Zoals de Cyclopædia van McClintock en Strong verklaart:
„Waar het toneel van een profetisch visioen zich ook afspeelt, hemel betekent . . . de complete verzameling van de regerende machten, die, ten opzichte van de onderdanen op aarde, een politieke hemel vormen, die boven de onderdanen staat en over hen heerst, zoals de natuurlijke hemel boven de aarde staat en over haar heerst.” — Deel IV, blz. 122.
De regerende overheden, bestaande uit onvolmaakte en dikwijls onderdrukkende mensen, hebben ernstig gefaald, en zij zullen in „de dag van Jehovah” worden ontbonden, zoals Petrus te kennen heeft gegeven. Zij zullen worden vervangen door „nieuwe hemelen”, bestaande uit Jezus Christus en het beperkte aantal personen dat naar de hemel gaat om de Koninkrijksregering te vormen. Daarom schreef Petrus: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petrus 3:12, 13.
Over hen die deel uitmaken van de „nieuwe hemelen”, deze nieuwe hemelse regering voor de aarde, verklaart de bijbel: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openbaring 20:6.
Regeren over wie? Kennelijk over onderdanen op aarde — anders zou dit vers geen betekenis hebben. De oude „aarde” zal een einde nemen, als door vuur, wanneer er een eind wordt gemaakt aan goddeloze mensen en hun instellingen, en er slechts een „nieuwe” aardse samenleving overblijft. Wanneer misdaad, criminaliteit en opstand tot het verleden behoren, en wanneer volmaakte gezondheid en grenzeloos geluk het erfdeel zijn van ieder levend mens, zal dit waarlijk een „nieuwe” mensenmaatschappij, een „nieuwe aarde” zijn!
Hoe kunnen wij er absoluut zeker van zijn dat deze beloften van God zullen worden vervuld? Aangezien ze al zo lang geleden gegeven zijn, rijst de vraag: Wat heeft God gedaan om te garanderen dat de beloften eens werkelijkheid zullen worden? Wij nodigen u uit voor het antwoord op deze vragen de twee artikelen te lezen die op bladzijde 10 beginnen.
[Inzet op blz. 6]
Christus zal als Koning regeren over miljoenen menselijke onderdanen in een hersteld aards paradijs
[Illustratie op blz. 5]
Waar plaatste God Adam en Eva en zouden zij volgens zijn voornemen leven?