Verenigd in de aanbidding onder onze Herder-Koning
„Dit heeft de Heer Jehovah gezegd: ’Ziet, ik neem de zonen van Israël weg . . ., en één koning zullen zij allen tot koning krijgen.’” — EZECHIËL 37:21, 22.
1, 2. (a) Wat beelden de twee stukken hout uit Ezechiël 37:16 af? (b) Wat gebeurde er met deze twee „stukken hout”?
KONINKRIJKSEENHEID zeggen wij. En dat klopt precies met het laatste deel van hoofdstuk 37 van Ezechiëls profetie. Daar, in 37 vers 16, zegt Jehovah tot Ezechiël dat hij twee stukken hout moet nemen. Op het ene moet hij schrijven: „Voor Juda en voor de zonen van Israël, zijn deelgenoten.” Op het andere moet hij schrijven: „Voor Jozef, het stuk hout van Efraïm, en het gehele huis van Israël, zijn deelgenoten.” Wat beelden deze stukken hout af?
2 Ze vertegenwoordigen de twee delen van het koninkrijk Israël, dat uiteenviel in Juda in het zuiden en Efraïm in het noorden. Beide delen gingen op hun beurt in ballingschap — het noordelijke koninkrijk in 740 v.G.T. en het zuidelijke koninkrijk in 607 v.G.T. Maar in 537 v.G.T. keerde een overblijfsel van alle twaalf stammen Israëls naar Jeruzalem terug, om daar de verenigde aanbidding van Jehovah te herstellen. Hoe komt dit in Ezechiëls profetie tot uiting?
3. Wat moest er, zoals in Ezechiël 37:19 werd geïllustreerd, onder Gods herstelde volk heersen?
3 Luister eens naar Jehovah’s woorden tot Ezechiël, in 37 vers 19:
„Spreek dan tot hen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd: „Ziet, ik neem het stuk hout van Jozef, dat in de hand van Efraïm is, en de stammen van Israël, zijn deelgenoten, en ik wil ze erop leggen, dat wil zeggen, op het stuk hout van Juda, en ik zal ze werkelijk tot één stuk hout maken, en ze moeten in mijn hand tot één worden.”’”
Onder Jehovah’s herstelde volk moest dus eenheid heersen!
Verenigd in de aanbidding
4. Hoe is Ezechiël 37:21 in vervulling gegaan (a) in 537 v.G.T.? (b) in recente tijden?
4 Gods volk zou niet langer in twee natiën verdeeld zijn, met banden van trouw die verdeeld waren tussen het noordelijke en het zuidelijke koninkrijk, maar zij zouden werkelijk „één natie in het land” worden. Ezechiël spreekt op bevel van Jehovah vertroostende woorden tot hen:
„En spreek tot hen: ’Dit heeft de Heer Jehovah gezegd: „Ziet, ik neem de zonen van Israël weg van onder de natiën waarheen zij gegaan zijn, en ik wil hen van rondom bijeenbrengen en hen op hun grond brengen . . . en één koning zullen zij allen tot koning krijgen”’” (Ezechiël 37:21, 22).
Evenals deze woorden in vervulling zijn gegaan ten aanzien van het verenigde overblijfsel van Israël toen zij in 537 v.G.T. uit gevangenschap terugkeerden, ervaart het hedendaagse herstelde overblijfsel van de gezalfde Getuigen de vreugde in hun paradijselijke land van geestelijke voorspoed verenigd te zijn. — Zie ook Ezechiël 36:33-36.
5. Hoe werd Gods volk gereinigd van verontreiniging?
5 Terzelfder tijd werd Gods volk gereinigd van alle geestelijke verontreiniging die door Satans wereldrijk van valse religie, „Babylon de Grote”, was veroorzaakt (Openbaring 17:5; 18:2, 4). Hun bevrijding van vals-religieuze leerstellingen en praktijken vormt de hedendaagse grotere vervulling van de profetie die in het klein in vervulling ging ten aanzien van de Israëlieten uit de oudheid toen zij uit de gevangenschap in het letterlijke Babylon werden hersteld:
„En zij zullen zich niet langer verontreinigen met hun drekgoden en met hun walgelijkheden en met al hun overtredingen; en ik zal hen stellig redden uit al hun woonplaatsen waarin zij gezondigd hebben, en ik wil hen reinigen, en zij moeten mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden.” — Ezechiël 37:23.
6. (a) Waarom verheugt het geestelijke Israël zich thans in vertrouwelijke omgang met zijn God? (b) Welke eenheid moeten wij bewaren, ook al wijkt iemand van de waarheid af?
6 Jehovah’s herstelde volk heeft zich ontdaan van de walgelijke afgoderij van de religies van de christenheid en het heidendom. Niet langer verafgoden zij schepselen of volgen zij de gewoonten van de wereldse religie, zoals het vieren van godonterende „feestdagen”. Hun aanbidding is niet gericht tot drie goden in één, de zogenaamde godheid van een mysterieuze Drieëenheid, maar zij zijn verenigd als het ene volk dat de ene God, Jehovah, aanbidt. Eenstemmig loven zij de Soevereine Heer van het universum, en dit bindt hen samen tot een eenheid die geen enkel ander volk op aarde kent! (Jesaja 52:8) Ook al ontwikkelt een vroegere metgezel een slecht geweten en wijkt hij af van het waarheidspatroon dat door Jehovah is verschaft, wij blijven nauw met Gods organisatie verenigd in haar werk en in de kostbare vertrouwelijke omgang met onze God. — Spreuken 3:32; Hebreeën 10:22, 23.
De Koning erkennen
7. Welke andere verenigende kracht, behalve de ware aanbidding, wordt Gods volk beloofd?
7 Toen het Israël uit de oudheid in zijn „land” werd hersteld, werd de ware aanbidding een verenigende kracht onder hen. Maar het koninkrijk werd niet hersteld. Waarom spreekt Jehovah in de verzen 22 en 24 van Ezechiël hoofdstuk 37 dan van een „koning” over hen? 37 De verzen 24 en 25 luiden:
„En mijn knecht David zal koning over hen zijn en één herder zullen zij allen krijgen; en in mijn rechterlijke beslissingen zullen zij wandelen en mijn inzettingen zullen zij onderhouden en zij zullen ze stellig volvoeren. En zij zullen werkelijk wonen in het land dat ik aan mijn knecht, aan Jakob, heb gegeven, waarin uw voorvaders woonden, en zij zullen er werkelijk in wonen, zij en hun zonen en de zonen van hun zonen tot onbepaalde tijd, en David, mijn knecht, zal tot onbepaalde tijd hun overste zijn.”
8. (a) Waarom moeten deze verzen op het geestelijke Israël van toepassing zijn? (b) Hoe kunnen wij nauwkeurig de tijd van de vervulling vaststellen?
8 Dat deel van de profetie is nooit ten aanzien van het vleselijke Israël in vervulling gegaan en dat zal ook nooit gebeuren. Het moet daarom van toepassing zijn op het geestelijke Israël. Maar wanneer is het in vervulling gegaan? Wel, wanneer is er weer een koning die daartoe het „wettelijke recht” had, op de troon van David komen te zitten? Dit gebeurde aan het einde van „de bestemde tijden der natiën” in het recente jaar 1914. Toen de tijden der heidenen eindigden, werd „het koninkrijk der wereld . . . het koninkrijk van onze Heer” Jehovah, die „als koning [zal] regeren tot in alle eeuwigheid”, en ook „van zijn Christus”, Degene van wie David een afschaduwing was. — Ezechiël 21:26, 27; Lukas 21:24; Openbaring 11:15.
9. Welke twee factoren vormen thans een verenigende realiteit?
9 Wij, Jehovah’s Getuigen, zijn thans dus niet alleen verenigd door de ware aanbidding — hoe belangrijk die aanbidding ook is — maar wij zijn ook verenigd doordat wij bijeengebracht zijn onder onze ’Overste’, onze Koning! Zowel onze aanbidding als het Koninkrijk zijn een realiteit voor ons. En door beide worden wij verenigd in onze wereldomvattende broederschap.
10. (a) Hoe beschouwen wij onze Herder-Koning? (b) Hoe volvoeren wij Jehovah’s „rechterlijke beslissingen”?
10 Hoe lief hebben wij onze Koning! Voor ons allen is hij „één herder” — een goedgunstige herder, die ons naar wateren van eeuwig leven leidt. Hij kent elk van ons bij naam en hij stelt er belang in ons naar buiten te roepen en naar heerlijke geestelijke weidegronden te leiden. Maar net als de schapen van een kudde moeten wij verenigd blijven, ’wandelend in Jehovah’s rechterlijke beslissingen’. Wij moeten afgescheiden blijven van de volgende drie delen van Satans organisatie: haar corrupte politiek, haar hebzuchtige handelsgeest en haar afgodische religie. Doordat wij ons in dezelfde eenheid verheugen als er onder Jezus en zijn vroege discipelen bestond, tonen wij dat wij „geen deel van de wereld” zijn. En dit omvat tevens dat wij de immoraliteit van de wereld mijden (Johannes 17:14, 16, 20, 21; 18:36). Er mag geen verdeeldheid onder ons heersen, want wij onderhouden Jehovah’s inzettingen en ’volvoeren ze stellig’.
11. Hoe steekt onze levenswijze af bij die van wereldse religieaanhangers?
11 Wat steekt deze levenswijze scherp af bij die van wereldse religieaanhangers! Bij hen kan gewoonlijk alles door de beugel. Zij dulden de toegeeflijke maatschappij met haar morele vuiligheid. Vaak hebben zij verschillende maatstaven voor verschillende delen van de wereld. In welvarende landen houden zij zich bijvoorbeeld min of meer aan de regeling van één man — één vrouw; op een ander halfrond laten zij mensen tot het lidmaatschap toe die gewoon zijn een groot aantal vrouwen te hebben. (Vergelijk Matthéüs 19:4-6; 1 Timótheüs 3:2, 12.) Maar wij die verenigd zijn onder de Herder-Koning Christus houden ons in elk deel van de wereld aan bijbelse inzettingen en beginselen. En wanneer natiën ten oorlog trekken, weigeren wij onze broeders van een andere natie te doden, want in Jesaja 2:3, 4 staat: „Zij zullen de oorlog niet meer leren.”
12. Hoe geven wij er blijk van verenigd te zijn, „als schapen in de kooi”?
12 Deze eenheid van het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten wordt ook prachtig geïllustreerd door de schriftplaats in Micha 2:12, waar Jehovah voorzegt: „In eenheid zal ik hen stellen, als schapen in de kooi, als een kudde midden in haar weide; het zal er gonzen van mensen.” Dit is iets wat wij op congressen van Jehovah’s volk waarnemen: Duizenden mensen die aandachtig en rustig zitten te luisteren en die beslist geen woord willen missen van het geestelijke voedsel waar zij zich onder de herderlijke zorg van Jehovah en zijn Herder-Koning te goed aan doen. Het gezalfde overblijfsel en de „andere schapen” — Aziaten, zwarten, blanken — allen zijn één. Onze congressen, onze kringvergaderingen en onze gemeentevergaderingen vormen een onweerlegbaar bewijs dat Koninkrijkseenheid thans een wereldomvattende realiteit is!
13. Hoe kan er in verband met de kudde gezegd worden dat ’het er gonst van mensen’?
13 Maar hoe staat het met Micha’s woorden: „Het zal er gonzen van mensen”? Wat horen wij vóór en na onze vergaderingen en congressen? Welnu, het gegons van gelukkige mensen die met elkaar praten, want in aangename gesprekken maken wij elkaar deelgenoot van onze vreugde en praten wij over de dienst voor onze God. En in de wereldomvattende gemeente ’gonst’ het ook in de zin dat ze voortdurend groeit; doordat er steeds nieuwe gemeenten worden gevormd, neemt het harmonieuze loflied voor Jehovah over de gehele aarde in kracht toe. — Psalm 96:1-3.
14. Illustreer hoe de wereld nota neemt van onze eenheid.
14 Deze blijde eenheid, als die van een kudde in een kooi, gaat niet ongemerkt aan de wereld voorbij. Ten tijde van de in 1983 gehouden „Koninkrijkseenheid”-districtscongressen van Jehovah’s Getuigen bijvoorbeeld zond de politie in Taegu (Korea) op de eerste dag dertig agenten naar de congreszaal, maar toen zij de goede orde constateerden en zagen hoe de Getuigen het verkeer buiten regelden, zonden zij de drie volgende dagen slechts twee agenten. In Taejŏn merkte de beheerder van de zaal op: „Het lijkt wel of jullie door de hemel worden geïnspireerd — dit is geweldig.” Hij overdreef, maar het was wel duidelijk wat hij bedoelde! In Rangoon (Birma) merkte een lid van het comité van de Ghandi Hall op: „Als men in de gehele wereld maar met elkaar omging zoals u, zouden de problemen de wereld uit zijn.”
Jehovah’s „verbond des vredes”
15. Welke wenselijke vrede wordt in Ezechiël 37:26 beschreven?
15 Ware vrede behoort hun toe die door onze Herder-Koning, Christus Jezus, naar goede weidegronden worden geleid. Het is een vrede die voortvloeit uit eenheid, en die eenheid is thans beslist een Koninkrijksrealiteit onder Jehovah’s Getuigen op heel de aarde. Prachtig beschrijft Jehovah dit in zijn woorden tot Ezechiël in hoofdstuk 37 vers 26:
„En ik wil met hen een verbond des vredes sluiten; een tot onbepaalde tijd durend verbond zal er met hen tot stand komen. En ik wil hun een plaats geven en hen vermenigvuldigen en mijn heiligdom tot onbepaalde tijd in hun midden plaatsen”!
Vrede met God! Een vrede die eeuwig kan duren, dank zij het liefdevolle offer dat onze Herder-Koning bracht toen hij hier op aarde was!
16. Wat heeft tot de ’vermenigvuldiging’ van de „schapen” geleid?
16 Nu het geestelijke Israël is ’vermenigvuldigd’ tot het volledige aantal van 144.000 schaart een grote schare „andere schapen” zich aan hun zijde om te zamen heilige dienst in Jehovah’s heiligdom te verrichten. Er komen steeds meer „schapen” — het zijn er al miljoenen! In wereldomvattende eenheid gaan deze Koninkrijksverkondigers van huis tot huis. Deze openbare aanbidding is reëel en zinvol voor ons; ze identificeert ons als het enige volk op heel de aarde dat er belang in stelt Jehovah’s naam te verheerlijken en zijn Koninkrijk van vrede te verkondigen! Wat zijn wij blij in zijn verbond des vredes te mogen delen!
17. (a) Welke bemoedigende woorden spreekt Jehovah in Ezechiël 37:27, 28? (b) Hoe weten wij dat Jehovah’s beschermende zorg niet beperkt is tot het geestelijke Israël?
17 In Ezechiël 37 de verzen 27 en 28 lezen wij Jehovah’s bemoedigende slotwoorden tot zijn verenigde kudde:
„En mijn tabernakel zal zich werkelijk over hen bevinden en ik zal stellig hun God worden en zijzelf zullen mijn volk worden. En de natiën zullen moeten weten dat ik, Jehovah, Israël heilig wanneer mijn heiligdom tot onbepaalde tijd in hun midden komt.”
Wat zijn wij blij dat Jehovah’s bescherming als een tent over ons wordt uitgespreid! En deze liefdevolle beschermende zorg is niet beperkt tot het geestelijke Israël, want wij lezen over de „grote schare” dat „hij die op de troon is gezeten, . . . zijn tent over hen [zal] uitspreiden”. Zij worden niet langer getroffen door enige hitte van Jehovah’s misnoegen. — Openbaring 7:9-17.
18. (a) Hoe ’heiligt’ Jehovah „Israël”? (b) Hoe komt het dat ook de „grote schare” een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God inneemt?
18 Hoe blij zijn wij ook dat Jehovah te midden van het geestelijke Israël woont en zijn heiligdom „tot onbepaalde tijd” in hun midden vestigt! Evenals dit centrum van zijn aanbidding heilig is, moeten ook degenen die daar hun aanbidding komen beoefenen heilig zijn, geheiligd, afgezonderd voor de dienst van hun God. Er wordt van de gezalfde christenen gezegd dat zij ’rein gewassen en geheiligd zijn, rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God’ (1 Korinthiërs 6:11). En zoals de hierboven geciteerde schriftplaats in Openbaring 7:9-17 aantoont, hebben de leden van de „grote schare”, die een aardse hoop hebben, ook „hun lange gewaden gewassen en . . . ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”, opdat zij „dag en nacht heilige dienst voor [God] in zijn tempel” kunnen verrichten. Wat heeft die verenigde, wereldomvattende dienst een geweldig getuigenis tot resultaat!
19. (a) Hoe zullen de natiën gedwongen worden te erkennen wat in Ezechiël 38:23 staat? (b) Wat moeten wij, tot die tijd aan toe, vastbesloten blijven doen?
19 De grootste vreugde zal ons echter ten deel vallen als wij in Koninkrijkseenheid voorwaarts gaan en zo de dag van Jehovah’s rechtvaardiging bereiken. Dan zal zijn glorierijke naam geheiligd worden — gezuiverd van alle gemene smaad die erop geworpen is. De natiën zullen gedwongen worden getuige te zijn van de bevrijding van Jehovah’s naamvolk. Maar wat nog belangrijker is, zoals onze Soevereine Heer zelf verklaart: „Zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben” (Ezechiël 38:23). Laten wij aan onze Koninkrijkseenheid, die thans een realiteit is, vasthouden, totdat Jehovah’s glorierijke naam inderdaad in heel het universum wordt geheiligd!
Hoe is Ezechiël 37:15-28 in vervulling gegaan met betrekking tot:
□ Het tot „één stuk hout” maken van Jehovah’s volk?
□ Het aanstellen van ’één koning en herder’?
□ Gods „verbond des vredes” met zijn volk?
□ Gods tabernakel „over hen”?
[Illustratie op blz. 25]
Jehovah’s „verbond des vredes”, dat hij thans met zijn verenigde volk heeft gesloten, waarborgt ook op de paradijsaarde voorspoed