Het begin van het koningschap in Israël — De twee boeken Samuël
„DUS u hebt niet gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden? Hij ging het Huis van God binnen en nam het heilige brood om het op te eten en gaf het aan zijn mannen, hoewel alleen priesters ervan mogen eten, en niemand anders” (Luk. 6:3, 4, The New English Bible). Met deze woorden snoerde Jezus enige Farizeeën de mond die de beschuldiging hadden geuit dat zijn discipelen de sabbat schonden omdat zij tijdens de sabbatdag een paar graankorrels hadden geplukt om op te eten.
Daarmee gaf hij tevens blijk van nog iets anders. Het historische verslag over David en „het heilige brood” staat opgetekend in het eerste boek Samuël (1 Sam. 21:1-6, NE). Dat Jezus ernaar verwees om een bezwaar te weerleggen, laat zien dat hij het boek goed kende en duidt erop dat ook wij er verstandig aan zouden doen het goed te leren kennen. Samen met het erop aansluitende boek Twee Samuël bevat het inlichtingen die voor Jezus waardevol waren en die voor ons in deze tijd waardevol zijn. — Rom. 15:4.
Wat zijn de twee boeken Samuël? Het zijn historische boeken die in de Hebreeuwse Geschriften te vinden zijn en ze beschrijven een keerpunt in de geschiedenis van Gods volk. Voordien waren de Israëlieten door een reeks rechters geregeerd. Deze twee boeken beschrijven het einde van dat tijdperk en het begin van de heerschappij door Israëlitische koningen. Ze staan vol opwindende gebeurtenissen en beschrijvingen van boeiende mensen. Wij maken kennis met Samuël zelf, de laatste van de rechters, en met de eerste twee koningen, Saul en David. Ook maken wij kennis met een menigte andere onvergetelijke personen: de droevige figuur Eli, de wijze en tactvolle Abigaïl, de moedige maar humane Jonathan, en tevens met de broers Abisaï en Joab, sterke mannen in de strijd voor Jehovah, maar wreed in het uitvechten van hun persoonlijke vetes (Hebr. 11:32). De twee boeken leren ons beginselen die ook nu nog belangrijk zijn en beschrijven gebeurtenissen die een langdurige uitwerking hebben gehad op Gods volk, ja op de gehele mensheid.
Een koning die faalde
De eerste die door Jehovah tot koning over Israël werd gezalfd, was Saul. Hij begon goed, maar toen er later een aanval van de kant van de Filistijnen dreigde, gaf hij blijk van onvoldoende vertrouwen in Jehovah. Daarom deelde Samuël hem mee dat zijn zonen het koningschap niet zouden erven. In plaats daarvan, zo zei Samuël, „zal [Jehovah] zich stellig een man vinden aangenaam naar zijn hart; en Jehovah zal hem tot leider over zijn volk aanstellen” (1 Sam. 13:13, 14). Saul bleef echter voor de rest van zijn leven koning.
Later kreeg deze eerste koning bevel een strafexpeditie tegen de Amalekieten te houden. Saul vervulde Jehovah’s opdracht niet volledig en haalde zich daardoor nog meer misnoegen op de hals. Samuël wordt bewogen tot de uitspraak: „Heeft Jehovah evenveel behagen in brandoffers en slachtoffers als in het gehoorzamen van de stem van Jehovah? Zie! Gehoorzamen is beter dan een slachtoffer, aandacht schenken beter dan het vet van rammen” (1 Sam. 15:22). Dit is een beginsel dat nog steeds van groot belang is voor hen die in Jehovah’s dienst een leidinggevende positie bekleden. Omdat Saul niet gehoorzaam was, vervolgde de profeet Samuël: „Daar gij het woord van Jehovah hebt verworpen, verwerpt hij dienovereenkomstig u als koning” (1 Sam. 15:23). Later toonde Saul door een spiritiste te raadplegen hoe ver hij van de zuivere aanbidding was afgedwaald. — 1 Sam. 28:8-25.
Een succesvolle koning
Koning Saul werd opgevolgd door David, de zoon van Isaï. David was anders dan Saul. In zijn jeugd had hij vertrouwen in Jehovah getoond toen hij de Filistijnse reus Goliath doodde. Toen hij later wegens Sauls jaloezie moest vluchten voor zijn leven, bleef hij toch Jehovah in alles gehoorzamen. Meer dan eens had David Saul kunnen doden. Maar hij weerhield zich ervan en wachtte af totdat Jehovah’s tijd voor hem gekomen zou zijn om koning te worden. Het door Jezus ten overstaan van de Farizeeën aangehaalde voorval waarbij de priester Achimelech David het toonbrood te eten gaf, speelde zich in die moeilijke periode af.
Na verloop van tijd stierf Saul en begon David te regeren. Maar aanvankelijk aanvaardde alleen zijn eigen stam Juda hem. De andere stammen bleven Isbóseth volgen, een nog levende zoon van Saul. David toonde zich echter niet wraakzuchtig jegens zijn rivaal. Toen Isbóseth ten slotte vermoord werd, bracht David de moordenaars ter dood. En toen Abner, de grote generaal van Isbóseth, werd vermoord, gaf David bevel tot openbaar rouwbetoon (2 Sam. 3:31-34; 4:9-12). Die nederigheid en verdraagzaamheid, dat geduld en vertrouwen in Jehovah zijn noodzakelijk voor Jehovah’s dienstknechten, in welke tijd zij ook leven.
De „Zoon van David”
Toen David ten slotte koning werd over een herenigde natie, ging een van zijn eerste gedachten ernaar uit een permanent huis te bouwen voor de ark van het verbond, het symbool van Jehovah’s tegenwoordigheid in Israël. Jehovah gaf hiervoor geen toestemming, maar als blijk van erkenning voor de in het oog springende getrouwheid van David sloot hij een opmerkelijk verbond met hem: „Uw huis en uw koninkrijk zullen stellig tot onbepaalde tijd bestendig zijn voor uw aangezicht; ja, uw troon zal er een worden die tot onbepaalde tijd stevig bevestigd is.” — 2 Sam. 7:16.
Aldus werd David een schakel in de lange, ononderbroken geslachtslijn die vanaf Adam via Abraham, Isaäk, Jakob en Juda naar de beloofde Messías leidde (Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10). Wanneer de Messías ten slotte zou komen, zou hij een nakomeling van David zijn. Jezus was dat, zowel van de kant van zijn pleegvader als van zijn moeders kant (Matth. 1:1-16; Luk. 3:23-38). In de evangelieverslagen wordt hij dikwijls de „Zoon van David” genoemd. — Mark. 10:47, 48.
Als de officiële „Zoon van David” was Jezus Davids erfgenaam. Wat erfde hij? De engel Gabriël zei tot Maria: „Deze [Jezus] zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn” (Luk. 1:32, 33). Zoals in het boek Twee Samuël wordt beschreven, herenigde David heel Gods volk in één koninkrijk. Jezus erfde dus de heerschappij over heel Israël.
Nog een feit dat in het eerste boek Samuël wordt vermeld, verdient opgemerkt te worden: „David nu was de zoon van die Efrathiet uit Bethlehem van Juda wiens naam Isaï was” (1 Sam. 17:12). Deze mededeling is niet louter een interessante historische kanttekening. Ook de Messías moest, als „Zoon van David”, in Bethlehem geboren worden: „En gij, o Bethlehem Efratha, die te klein zijt om onder de duizenden van Juda gerekend te worden, uit u zal mij voortkomen degene die heerser in Israël zal worden, wiens oorsprong is uit oude tijden, uit de dagen van onbepaalde tijd” (Micha 5:2). Uiteraard voldeed Jezus aan dit vereiste voor het messíasschap. — Matth. 2:1, 5, 6.
Daden die de geschiedenis hebben gewijzigd
Veel van Davids ondernemingen hebben een duurzame uitwerking gehad. David is bijvoorbeeld op slechts enkele kilometers afstand van Jeruzalem opgegroeid. In zijn jongensjaren was de stad in handen van de Jebusieten, en David moet dikwijls bewonderend gekeken hebben naar de haast onneembare positie van de stad, boven op een zich steil verheffende rotsformatie, de berg Sion. Nu, als koning, verkeerde hij in de positie om meer te doen dan er alleen maar bewonderend naar te kijken. Het tweede boek Samuël vertelt in levendige bewoordingen hoe, in weerwil van het gehoon van de Jebusitische inwoners, „David ertoe over[ging] de vesting Sion, dat wil zeggen de stad van David, in te nemen” (2 Sam. 5:7). Zo werd Jeruzalem midden op het toneel van de wereldgeschiedenis geplaatst, waar het sedertdien — van tijd tot tijd — een voorname rol heeft gespeeld.
De stad werd Davids koninklijke hoofdstad en is eeuwenlang de hoofdstad van Gods aardse koningen gebleven. Daar predikte in de eerste eeuw Jezus, de „Zoon van David”. Jezus reed op een ezel Jeruzalem binnen om zich als Koning aan de joden aan te bieden (Matth. 21:1-11, 21:42–22:13; Joh. 7:14). En buiten de poorten van Jeruzalem offerde hij zijn leven voor de mensheid, waarna hij uit de doden werd opgewekt en naar de hemel opsteeg, ten einde daar met hetzelfde geduld dat door zijn voorganger David aan de dag was gelegd, te wachten totdat Jehovah zou zeggen wanneer hij als Koning moest gaan regeren. — Ps. 110:1; Hand. 2:23, 24, 32, 33; Hebr. 13:12.
Het feit dat David in Jeruzalem regeerde, brengt ons tevens in herinnering dat ook zijn nakomeling, Jezus, thans in een Jeruzalem regeert — het „hemelse Jeruzalem” (Hebr. 12:22). En de plaats in de hemel waar dat hemelse Jeruzalem zich bevindt, wordt „de berg Sion” genoemd, wat ons doet denken aan de rotsformatie waarop de oorspronkelijke stad lag. — Openb. 14:1.
Tegen het einde van zijn regeringsperiode hield David een onrechtmatige volkstelling. Voor straf sloeg Jehovah de natie met een pestilentie, en de engel die de pestilentie bracht, hield ten slotte op bij een dorsvloer die het eigendom was van Arauna, een Jebusiet. David kocht het stuk grond van Arauna en bouwde daar een altaar voor Jehovah (2 Sam. 24:17-25). Ook de gevolgen van deze daad werkten nog tot ver in de toekomst door. Op dat terrein kwam de tempel van Salomo te staan, en later de herbouwde tempel. Zo was het eeuwenlang het wereldcentrum van de ware aanbidding. Jezus zelf predikte in de tempel van Herodes, die eveneens gebouwd werd rond het stuk grond dat eens de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet, was geweest. — Joh. 7:14.
Ja, de twee boeken Samuël laten ons kennismaken met echte mensen en zetten belangrijke beginselen uiteen. Ze laten zien waarom Israëls eerste koning een mislukking was en de tweede koning, enige tragische misstappen ten spijt, een opvallend succes. Ze voeren ons door een belangrijk tijdsgewricht in de geschiedenis — het begin van de heerschappij door menselijke koningen over Gods volk. Wij krijgen te zien hoe Jeruzalem de hoofdstad van die koningen wordt en nemen kennis van de aankoop van het terrein waar later enige eeuwen lang het wereldcentrum van de ware aanbidding gevestigd zou zijn. En wij leren een belangrijke sleutelfactor kennen om de toekomstige Messías te helpen identificeren. Hij zou een „Zoon van David” moeten zijn.
Werkelijk, dit zijn opmerkelijke boeken. Iedere christen behoort ze voor zichzelf te lezen.
[Kader op blz. 30]
’Zich als een profeet gedragen’
Wat bedoelt de bijbel als er staat: „De geest van God kwam over [Saul], ja over hem, en al voortgaande gedroeg hij zich als een profeet”? — 1 Sam. 19:23.
Wanneer Jehovah’s profeten Gods boodschappen bekendmaakten, spraken zij onder invloed van heilige geest, waardoor zij ’vol van kracht werden’ en er ongetwijfeld toe bewogen werden met waarlijk buitengewone intensiteit en diepte van gevoel te spreken (Micha 3:8; Jer. 20:9). Waarschijnlijk maakte hun gedrag een eigenaardige — misschien zelfs irrationele — indruk op anderen. Zodra echter was komen vast te staan dat zij uit naam van Jehovah spraken, werden hun boodschappen door godvrezende mensen ernstig opgevat. — Vergelijk 2 Koningen 9:1-13.
Saul begon zich derhalve bij deze gelegenheid op een ongewone manier te gedragen, die de toeschouwers deed denken aan de gejaagde opwinding van een profeet als hij op het punt stond een boodschap van Jehovah bekend te maken. In deze situatie trok Saul zijn kleren uit en bleef de hele nacht naakt liggen (1 Sam. 19:23, 24). Dit kan geweest zijn om te kennen te geven dat hij slechts een man zonder koninklijke macht of autoriteit was toen hij zich tegen Jehovah Gods voornemens keerde. Toen Saul zich bij een vorige gelegenheid ’als een profeet had gedragen’, had hij getracht David met een speer te doden. — 1 Sam. 18:10, 11.
[Kader op blz. 31]
„Een boze geest, die van Jehovah kwam”
„En wat de geest van Jehovah betreft, die week van Saul, en een boze geest, die van Jehovah kwam, joeg hem schrik aan” (1 Sam. 16:14). Weet u wat dit betekent?
Wij hoeven hier niet uit te begrijpen dat Jehovah letterlijk een boosaardige geest zond om Saul schrik aan te jagen. Het is veeleer zo dat Saul, toen Jehovah zijn heilige geest van hem wegnam, in de greep geraakte van een boze geest, of een innerlijke drang om kwaad te doen. (Vergelijk Matthéüs 12:43-45.) Waarom wordt Jehovah genoemd als de oorsprong van deze boze geest? Omdat hij het mogelijk maakte dat Saul in de greep van verkeerde aandriften of impulsen geraakte, toen hij zijn heilige geest wegnam. Deze „boze geest” nam Sauls vrede des geestes weg en bracht hem ertoe nu en dan irrationeel te handelen.
[Illustraties op blz. 29]
GOLIATH
DAVID
SAUL
SAMUËL