Gods bedienaren bewijzen hun bekwaamheid
„En wie is voldoende bekwaam?” — 2 KORINTHIËRS 2:16.
1. Welke vraag kan in de huidige, religieus verdeelde wereld in alle oprechtheid worden gesteld?
IN DE huidige, religieus verdeelde wereld kan in alle oprechtheid de volgende vraag gesteld worden: Wie is werkelijk een bevoegde bedienaar van God? De apostel Paulus stelde een soortgelijke vraag: „Wie is voldoende bekwaam voor deze dingen?” Toen de bevoegdheid die Paulus en zijn medewerkers bezaten, werd betwist, konden zij zeggen: „Wij”! (2 Korinthiërs 2:16, 17) Maar wie hebben thans een deugdelijke basis, het recht en de moed om zo te antwoorden?
2. Wat is de hoofdgedachte van Paulus’ woorden in 2 Korinthiërs 2:14-17?
2 Laten wij, voordat wij op die vraag ingaan, de volgende woorden van Paulus aan de christenen in Korinthe eens beschouwen: „God zij gedankt, die . . . de geur van de kennis van [de Christus] door bemiddeling van ons in elke plaats waarneembaar maakt! Want voor God zijn wij een welriekende geur van Christus onder hen die gered worden en onder hen die vergaan, voor de laatsten een geur uitgaande van dood tot dood, voor de eersten een geur uitgaande van leven tot leven. En wie is voldoende bekwaam voor deze dingen? Wij, want wij zijn geen venters van het woord van God, zoals velen, maar als uit oprechtheid, ja, als van God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij.” — 2 Korinthiërs 2:14-17. Zie The Watchtower, 1 mei 1944, blz. 133, 134.
3. (a) Hoe behoren wij te reageren op de gedachte uit zelfzuchtig winstbejag te venten met Gods Woord? (b) Wat deed Paulus om geen financiële last te worden voor degenen tot wie hij predikte?
3 Uit zelfzuchtig winstbejag venten met Gods Woord — wat een weerzinwekkende gedachte! Het was er Paulus niet om begonnen munt te slaan uit de prediking van dat Woord, ten einde een gemakkelijk leventje te leiden, uiteindelijk als bedienaar met pensioen te gaan en er de rest van zijn leven zijn gemak van te nemen. Hij was bereid als bijbaantje tenten te maken om in zijn levensonderhoud te voorzien en zijn metgezellen in Jehovah’s dienst te helpen (Handelingen 18:1-4). Paulus werd geen financiële last voor degenen tot wie hij het goede nieuws predikte. Daarom kon hij de christenen in Korinthe vragen: „Heb ik een zonde begaan door mij te vernederen opdat gij verhoogd zoudt worden, omdat ik u het goede nieuws van God gaarne kosteloos heb bekendgemaakt?” (2 Korinthiërs 11:7) Die vraag moest met een krachtig neen beantwoord worden!
4. Hoe volgen Jehovah’s Getuigen Paulus’ voorbeeld op het gebied van Gods Woord na?
4 Jehovah’s Getuigen volgen het voortreffelijke voorbeeld van de apostel thans na door niet met het Woord van God, dat van onschatbare waarde is, te venten maar door het voor iedereen beschikbaar te stellen. Zij drijven geen handel met zo iets heiligs. Daarom hebben zij geen betaalde geestelijken, brengen hun openbare sprekers hun lezingen niet in rekening en gaat er op hun vergaderingen nooit een collecteschaal rond. Als iemand geld voor het werk wil bijdragen, kan hij in een bijdragenbus in de Koninkrijkszaal of elders elk willekeurig bedrag deponeren, al zou het maar neerkomen op de „twee kleine geldstukken van zeer weinig waarde” van de weduwe (Lukas 21:1-4). Dergelijke vrijwillig geschonken bijdragen worden gebruikt om de kosten te bestrijden en niet om wie dan ook te verrijken. Zelfs particuliere huizen worden gratis opengesteld voor vergaderingen van Jehovah’s Getuigen. — Filémon 1, 2.
„Voldoende bekwaam”
5. Wie heeft Jehovah’s Getuigen bekwaam gemaakt voor heilige dienst?
5 Maar wie in deze tijd heeft Jehovah’s Getuigen bekwaam gemaakt om overeenkomstig dit schriftuurlijke voorbeeld te werk te gaan, ondanks alle vervolging en tegenstand die zij voortdurend ondervinden? Dit kan aan niemand anders worden toegeschreven dan aan Degene die Paulus en zijn metgezellen voldoende bekwaam had gemaakt voor heilige dienst. Vergelijk de zuiverheid van Paulus’ beweegreden eens met die van een religieuze venter. Paulus zei: „Als uit oprechtheid, ja, als van God gezonden, onder het oog van God, in gezelschap van Christus, spreken wij” (2 Korinthiërs 2:17). Zó spreken Jehovah’s Getuigen in deze tijd. Maar bevelen wij ons als bedienaren aan? Moeten wij aanbevelingsbrieven van anderen kunnen laten zien?
6. (a) Waarom vinden de geestelijken van de christenheid dat zij „voldoende bekwaam” zijn? (b) Maar op grond waarvan is iemand voldoende bekwaam voor de ware christelijke bediening?
6 Paulus ontkende dat hij de bekwaamheid voor zijn bediening zelf had ontwikkeld. Hij zei: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt uit God voort, die ons voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn” (2 Korinthiërs 3:4-6). In tegenstelling tot Paulus beweren de geestelijken van de christenheid dat zij „voldoende bekwaam” zijn omdat zij van een theologische hogeschool zijn afgestudeerd. Daarom weigeren zij personen die geen theologische hogeschool hebben doorlopen als bekwame bedienaren met onderwijsbevoegdheid te erkennen. Maar Paulus’ speciale opleiding in het judaïsme had hem niet bekwaam gemaakt voor de christelijke bediening met betrekking tot het nieuwe verbond. Ook heeft Jezus geen theologische hogeschool gesticht die door zijn twaalf apostelen of wie maar ook bezocht kon worden. Zo is het ook thans: Jehovah, de grootste Onderwijzer, moet iemand voldoende bekwaam maken voor de ware christelijke bediening. Natuurlijk moet zo’n bedienaar onweerlegbare bewijzen kunnen overleggen.
„Wie heeft u die autoriteit gegeven?”
7. Hoe verschilden de religieuze leiders en Nikodémus in hun kijk op Jezus’ autoriteit?
7 Volgens de religieuze leiders had zelfs Gods Zoon niet het recht om het goede nieuws te prediken en wonderen te verrichten. In de tempel „kwamen de overpriesters en de oudere mannen van het volk naar hem toe terwijl hij bezig was onderwijs te geven, en zij zeiden: ’Krachtens welke autoriteit doet gij deze dingen? En wie heeft u die autoriteit gegeven?’” (Matthéüs 21:23) Zij weigerden de conclusie te trekken waartoe de joodse regeerder Nikodémus kwam toen hij tot Jezus zei: „Rabbi, wij weten dat gij van God zijt gekomen als leraar, want niemand kan die tekenen verrichten welke gij verricht, indien God niet met hem is.” — Johannes 3:1, 2.
8. Hoe reageerden de joodse leiders, nadat Jezus gedurende meer dan drie jaar zijn bediening had verricht, op bewijzen van zijn identiteit en autoriteit?
8 Jezus had tot degenen die zijn bevoegdheid aanvochten, kunnen zeggen: ’Laten mijn werken maar voor zichzelf spreken!’ Nadat Jezus gedurende meer dan drie jaar in het openbaar zijn bediening had verricht, hadden de overpriesters en oudere mannen veel tekenen gekregen op grond waarvan zij een juiste conclusie hadden kunnen trekken met betrekking tot Jezus’ identiteit en zijn recht om wonderen te verrichten en de waarheid over Gods koninkrijk te onderwijzen. Zij waren eenvoudig te halsstarrig om alle door Jehovah verschafte bewijzen te aanvaarden die bewezen dat Jezus de beloofde Messías was.
9, 10. (a) Waarom behoeft het Jehovah’s Getuigen niet te verbazen dat hun bekwaamheid als bedienaren thans in twijfel wordt getrokken? (b) Hoe pakte Jezus de religieuze leiders aan die zijn autoriteit bestreden, en welke uitwerking had dit?
9 Met het oog op wat er in Jezus’ geval gebeurde, verbaast het Jehovah’s Getuigen niet dat hun bekwaamheid als bevoegde bedienaren van Jezus’ Vader thans door de religieuze leiders in twijfel wordt getrokken. Aangezien degenen die Jezus’ autoriteit aanvochten zijn vele wonderbare werken negeerden, stelde hij een vraag die hen in het nauw dreef. En zijn hedendaagse discipelen kunnen hetzelfde doen in het geval van degenen die willens en wetens de werken van die discipelen over het hoofd zien.
10 Toen de overpriesters en oudere mannen Jezus vroegen: „Wie heeft u die autoriteit gegeven?” stelde hij geen abstracte wedervraag, maar zei: „Ik zal u ook één ding vragen. Indien gij mij dat zegt, zal ik u ook zeggen krachtens welke autoriteit ik deze dingen doe: De doop door Johannes, welke oorsprong had die? Uit de hemel of uit de mensen?” Het verslag voegt hieraan toe: „Maar zij overlegden onder elkaar en zeiden: ’Als wij zeggen: „Uit de hemel”, dan zal hij tot ons zeggen: „Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?” Zeggen wij echter: „Uit de mensen”, dan hebben wij de schare te vrezen, want zij houden allen Johannes voor een profeet.’ Zij gaven Jezus daarom ten antwoord: ’Wij weten het niet.’ Toen zei hij op zijn beurt tot hen: ’Dan zeg ik u evenmin krachtens welke autoriteit ik deze dingen doe’” (Matthéüs 21:23-27). In deze tijd kunnen Jehovah’s Getuigen de geestelijken schriftuurlijke vragen voorleggen op een wijze die een soortgelijke uitwerking heeft.a
11. Welk werk verrichtte Jehovah’s volk vóór 1914, en hoe werden hun critici tot zwijgen gebracht?
11 Van 1876 af heeft Jehovah’s volk de wereld, en vooral de christenheid, ervan in kennis gesteld dat de tijden der heidenen in het najaar van 1914 zouden eindigen (Lukas 21:24, SV). De geestelijken konden niet voorbijgaan aan dit voorbereidende werk dat ongeveer veertig jaar had geduurd — een werk dat overeenkwam met dat van Johannes de Doper. Die geestelijken waren erop gespitst de uitgever van dit tijdschrift aan de kaak te stellen als 1914 zou voorbijgaan zonder dat de gebeurtenissen die overeenkwamen met die waarvoor hij had gewaarschuwd, zich op een in het oog springende wijze zouden voordoen. Maar o, hoe werden zij tot zwijgen gebracht toen op 28 juli 1914 de vrede met geweld werd weggenomen door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog!
12. Door welke rampen werd de mensheid tijdens en na de Eerste Wereldoorlog geteisterd?
12 De door de oorlog aangerichte verwoestingen en het feit dat veel mannen het boerenbedrijf in de steek moesten laten, leidden tot voedseltekorten. Aardbevingen troffen verscheidene delen der aarde en veroorzaakten veel schade en lijden. In 1915 kwamen bij een aardbeving in Avezzano (Italië) 29.970 personen om het leven, terwijl in 1920 200.000 personen de dood vonden bij een enorme aardbeving in de Chinese provincie Kansoe. In 1923 lieten meer dan 140.000 mensen het leven bij de grote aardbeving in de Japanse Kanto-vlakte. De oorlog werd op de voet gevolgd door de Spaanse griep, die in één jaar tijd meer slachtoffers eiste dan er in vier jaren van oorlog gevallen waren. Wat ook niet over het hoofd gezien mag worden, is de vervolging waaraan Jehovah’s dienstknechten gedurende dat eerste wereldconflict hebben blootgestaan, met als hoogtepunt de onrechtvaardige negen maanden durende gevangenzetting van de president en de secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap met zes van hun medewerkers.
13. Wat hebben Jehovah’s Getuigen de geestelijken van de christenheid gevraagd, en wat zouden deze critici eerlijkheidshalve moeten toegeven?
13 Sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog hebben Jehovah’s Getuigen de geestelijken van de christenheid gevraagd: ’Vormen de catastrofale gebeurtenissen die onze aarde sinds 1914 hebben geteisterd, een vervulling van Jezus’ profetie in Matthéüs 24:3-13?’ Zouden die geestelijken eerlijk ja zeggen, dan zouden zij moeten toegeven dat Jezus Christus in 1914 in zijn hemelse koninkrijk is gekomen. Aangezien Jezus heeft gezegd dat ’de wereld hem niet meer zou aanschouwen’, en aangezien hij nu een onsterfelijk, geestelijk persoon is, is zijn „komst” of „tegenwoordigheid” natuurlijk onzichtbaar (Johannes 14:19; Matthéüs 24:3, Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap; 1 Petrus 3:18). Maar als de geestelijken dit alles zouden toegeven, zouden zij niet meer kunnen betogen dat de wereldschokkende gebeurtenissen van 1914-1918 beschouwd moeten worden als slechts een van de gewone uitbarstingen tussen natiën in de loop der geschiedenis.
14. (a) Aan welk werk zouden de geestelijken moeten deelnemen wanneer zij de feiten eerlijk zouden erkennen? (b) Welk surrogaat voor het Koninkrijk zouden zij moeten verwerpen, maar hoe handelen zij tot op de huidige dag?
14 Indien de geestelijken van de christenheid zouden toegeven dat de gebeurtenissen van 1914-1918 het begin van het einde voor het oude samenstel van dingen kenmerkten, zouden zij bovendien genoodzaakt zijn de andere onderdelen van „het teken” van Jezus’ „tegenwoordigheid” te erkennen en zouden zij moeten deelnemen aan de vervulling van zijn woorden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matthéüs 24:14). Dit zou betekenen dat zij, in plaats van het Evangelie dat zij reeds eeuwenlang hadden gepredikt, het goede nieuws zouden moeten prediken van het Koninkrijk dat aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 in de hemel was opgericht. Zij zouden de Volkenbond als „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” moeten verwerpen en deze bond, alsmede de opvolger ervan, de organisatie der Verenigde Naties, moeten bezien als ’de gruwel der verwoesting, staande in de heilige plaats’ (Matthéüs 24:15, SV). Maar tot op dit jaar 1985 weigeren de geestelijken van de christenheid de Volkenbond en de Verenigde Naties als die „gruwel” of dat „walgelijke ding” te brandmerken.
15. Welke toekomst wacht de geestelijken, maar wat doen Jehovah’s Getuigen nog steeds?
15 De geestelijken van de christenheid weigeren dus een standpunt voor Jehovah’s koninkrijk in handen van Jezus Christus in te nemen. Omdat zij in gebreke blijven dit Koninkrijk te ondersteunen, zullen zij in de zeer nabije „grote verdrukking” worden vernietigd. Maar in tegenstelling tot hen hebben Jehovah’s Getuigen Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, verlaten en prediken zij de Koninkrijksboodschap in 203 landen. Dit weergaloze werk is een in het oog springend onderdeel van „het teken” waardoor wordt aangetoond dat Jezus in 1914 als hemels Koning op de troon werd geplaatst om te midden van zijn vijanden te regeren. — Matthéüs 24:3, 14, 21; Psalm 110:1, 2; Openbaring 18:1-5.
Hebben wij een aanbeveling nodig?
16. Welke vragen rijzen er over de kwestie van aanbeveling, en wat had Paulus hierover te zeggen?
16 Bevelen wij ons zonder enige grond als Jehovah’s gezalfde getuigen aan? Of proberen wij een slinkse draai aan de dingen te geven om Jezus’ „andere schapen” zo’n aanbeveling te verschaffen? (Johannes 10:16) Dat heeft Paulus beslist niet gedaan; tot de Korinthiërs die als gevolg van zijn onvermoeide inspanningen christenen waren geworden, kon hij veeleer zeggen: „Beginnen wij ons weer aan te bevelen? Of hebben wij misschien, gelijk sommigen, aanbevelingsbrieven voor u of van u nodig? Gij zelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen. Want het is duidelijk dat gij een brief van Christus zijt, geschreven door ons als dienaren, niet met inkt geschreven, maar met geest van een levende God, niet op stenen tafelen, maar op vleselijke tafelen, op harten.” — 2 Korinthiërs 3:1-3.
17. Waarom kan er worden gezegd dat Paulus voldoende bekwaam was voor de bediening, en wat kan er in dit verband van Jehovah’s Getuigen worden gezegd?
17 Paulus heeft met de hulp van Jehovah’s geest een aantal bijbelboeken geschreven en veel mensen tot het christendom bekeerd. Hij heeft dus beslist bewezen dat hij voldoende bekwaam was voor de christelijke bediening. In een hedendaagse parallel, vooral sinds dit tijdschrift in 1879 voor het eerst werd gepubliceerd, hebben de leden van het gezalfde overblijfsel van Christus’ discipelen, hoewel zij niet zoals Paulus geïnspireerd waren, veel bijbelse lectuur geproduceerd. Sinds 1920 hebben zij miljarden boeken, brochures, tijdschriften en traktaten in veel talen gepubliceerd. Deze lectuur wordt tegen zeer lage prijs verspreid, terwijl veel ervan gratis aan de armen wordt gegeven. Het Wachttorengenootschap heeft ook regelingen getroffen voor gratis bijbellezingen en heeft zendelingen naar niet eerder met de prediking bereikte gebieden over de gehele aarde gestuurd. Tienduizenden personen hebben gunstig op de gedrukte en gesproken boodschap gereageerd en hebben hun opdracht aan Jehovah God gesymboliseerd door zich te laten dopen, vooral sinds 1935, toen voor het eerst duidelijk werd gemaakt dat een qua aantal niet bepaalde „grote schare” van Jezus’ „andere schapen” kan uitzien naar eeuwig leven in een hersteld paradijs op aarde. — Openbaring 7:9-17; Lukas 23:43.
18. Waar kunnen de leden van het gezalfde overblijfsel op wijzen wanneer van hen wordt geëist dat zij van hun bekwaamheid als bedienaren blijk geven?
18 Wat dus te antwoorden als de geestelijken eisen dat de leden van het gezalfde overblijfsel hun certificaat als doctor in de godgeleerdheid overleggen? Welnu, deze dienstknechten van Jehovah kunnen een veel welsprekender bewijs verschaffen! Zij kunnen nu wijzen op meer dan twee en een half miljoen „andere schapen” op de gehele aarde en kunnen zeggen: ’Daar is onze aanbevelingsbrief!’ Zij kunnen Paulus’ woorden aanhalen en tegenover leden van de „grote schare” verklaren: „Gij zelf zijt onze brief, geschreven op ons hart en gekend en gelezen door alle mensen” (2 Korinthiërs 3:2). De geestelijken van de christenheid zouden er goed aan doen die levende brief te lezen die bestaat uit opgedragen, gedoopte christenen die Jehovah God dag en nacht in zijn tempel dienen en die meehelpen ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele aarde te prediken tot een getuigenis voor alle natiën’ (Matthéüs 24:14). Evenals het gezalfde overblijfsel geven zij er blijk van dat zij voldoende bekwaam zijn voor de christelijke bediening.
19. Welke unieke aanbevelingsbrief zal door Har–mágedon heen bewaard blijven?
19 Deze unieke aanbevelingsbrief zal niet worden uitgewist in de naderende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op de symbolische plaats die Har–mágedon wordt genoemd (Openbaring 16:14-16). Hij zal veeleer door de Almachtige God worden behoed en bewaard om in het samenstel van dingen na Har–mágedon, onder Christus als Koning, vertoond te worden. Wat zal die „grote schare” een krachtige brief vormen voor de miljarden menselijke doden die Jehovah God, door bemiddeling van Jezus Christus, dan over de gehele aarde uit de herinneringsgraven zal opwekken! Blijf daarom schrijven, gezalfd overblijfsel! En blijf hen helpen, „grote schare” „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder!
[Voetnoten]
a Zie bijvoorbeeld de hierna volgende paragrafen 13 en 14.
Wat antwoordt u?
◻ Hoe volgen Jehovah’s Getuigen Paulus na door niet met Gods Woord te venten?
◻ Op grond waarvan is iemand voldoende bekwaam voor de ware christelijke bediening?
◻ Aan welk werk zouden de religieuze leiders moeten deelnemen als zij de feiten eerlijk zouden erkennen?
◻ Op welke unieke brief kunnen de leden van het gezalfde overblijfsel wijzen om aan te tonen dat zij voldoende bekwame bedienaren zijn?
[Illustratie op blz. 23]
Jezus leerde zijn discipelen bedienaren te zijn, maar hij stichtte geen theologische hogeschool
[Illustratie op blz. 25]
Jehovah’s Getuigen prediken als bekwame bedienaren het goede nieuws van het opgerichte Koninkrijk. U ook?