Geestelijke juweeltjes uit de christelijke Griekse Geschriften
De nieuwe Studiebijbel
IN DE Wachttoren-uitgave van 1 november 1988 werd aandacht geschonken aan de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift - met studieverwijzingen (Engels 1984; Nederlands 1988). Er werd in aangetoond dat Jehovah’s gezalfde overblijfsel, loyaal aan zijn taak de Heilige Schrift te beheren, door middel van deze publikatie in een getrouwe vertaling van de bijbel met studieverwijzingen ter ondersteuning van de weergave heeft voorzien, opdat deze uitgave in een wereldomvattend bijbels onderwijsprogramma gebruikt kan worden. In het eerste artikel werden voornamelijk de Hebreeuwse Geschriften behandeld. In dit tweede artikel wordt getoond welke geestelijke juweeltjes de Studiebijbel in de christelijke Griekse Geschriften te bieden heeft.
In de inleiding van de Studiebijbel (blz. 7, kol. 2, par. 1) wordt gezegd: „Bijzondere zorg is besteed aan het vertalen van de Hebreeuwse en Griekse werkwoorden om de eenvoud, de warmte, het karakter en de kracht van de oorspronkelijke uitdrukkingen over te dragen. Er is moeite gedaan om de sfeer van de oude Hebreeuwse en Griekse tijd — onder meer de wijze waarop de mensen dachten, redeneerden en spraken en met elkaar omgingen — te behouden en weer te geven.” Laten wij dit nu toelichten.
Werkwoorden die een voortdurende handeling aanduiden
De schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften waren zorgvuldig en precies in hun woordkeus. Dit blijkt wel uit het verslag van Jezus’ Bergrede. In de grondtekst wordt verscheidene malen een werkwoordsvorm gebruikt die een voortdurende handeling aanduidt, en dit is in de vertaling getrouw weergegeven. De Nieuwe-Wereldvertaling geeft de beginwoorden van Matthéüs 6:33 bijvoorbeeld als volgt weer: „Blijft dan eerst het koninkrijk . . . zoeken.” Een voetnoot bij dit vers biedt een alternatieve vertaalmogelijkheid: „Of: ’Zoekt . . . voortdurend . . . .’ . . .; de ww.-vorm duidt op een voortdurende handeling.”
De meeste andere bijbelvertalingen schenken geen aandacht aan het duratieve (voortdurende) aspect van dit werkwoord. In de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap luidt deze tekst bijvoorbeeld: „Zoekt eerst Zijn Koninkrijk.” Zo’n weergave geeft Jezus’ raad echter niet nauwkeurig weer. Jezus gaf niet te kennen dat wij het Koninkrijk één- of tweemaal moeten zoeken en ons dan weer met andere dingen kunnen bezighouden. Wij moeten het veeleer voortdurend zoeken. Het dient altijd de eerste plaats in ons leven in te nemen.
Alleen al in Matthéüs 7:7 maakte Jezus, uit het oogpunt van nadruk, driemaal gebruik van deze werkwoordsvorm die een voortdurende handeling aanduidt: „Blijft vragen, en het zal u gegeven worden; blijft zoeken, en gij zult vinden; blijft kloppen, en er zal u opengedaan worden.” Deze zorgvuldige weergave van de bijbeltekst biedt juweeltjes van waarheid, stralend in hun consequentie.
Een vaardig gebruik van ontkenningen
De bijbelschrijvers waren vaardig in hun gebruik van negaties of ontkenningen. Merk op hoe zorgvuldig de Nieuwe-Wereldvertaling een verdere raad die Jezus in zijn Bergrede gaf, weergeeft. Volgens Matthéüs 6:16 zei hij: „Wanneer gij vast, zet dan niet langer een bedrukt gezicht zoals de huichelaars.” De meeste andere vertalingen geven deze tekst weer door een eenvoudige ontkenning te gebruiken: „Wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars, een somber gelaat” (NBG). Deze weergave impliceert: ’Begint niet somber te kijken.’ Maar de bijbelschrijver gebruikte hier een negatief gebod (d.w.z. een gebod om iets niet te doen) in de tegenwoordige tijd (een voortdurende handeling). In het Grieks heeft dat een zeer speciale betekenis. De handeling is op het ogenblik aan de gang en moet ophouden. In de Nieuwe-Wereldvertaling wordt aandacht geschonken aan dit nuanceverschil, dat in de meeste andere vertalingen wordt verwaarloosd. Hier volgen nog enkele voorbeelden van zo’n zorgvuldige weergave: „Vergaart u niet langer schatten” (Matthéüs 6:19). „Houdt op met oordelen, opdat gij niet wordt geoordeeld.” — Matthéüs 7:1.
Met betrekking tot ontkenningen is het interessant het gebruik van negatieve geboden op te merken waarbij de bijbelschrijvers zich van de aoristus hebben bediend. In het Grieks geeft deze tijdvorm te kennen dat een handeling op geen enkel tijdstip toegestaan is. Vandaar dat Jezus tot zijn toehoorders zei: „Weest dus nooit bezorgd [d.w.z., weest niet bezorgd op welk moment maar ook] voor de volgende dag” (Matthéüs 6:34). Ook in deze tekst gebruiken de meeste vertalingen een eenvoudige ontkenningsvorm zoals: „Maakt u . . . niet bezorgd” (NBG). Zo’n weergave mist echter de volledige uitdrukkingskracht van de oorspronkelijke tekst. In de schriftplaats: „Weest . . . nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’” is de nadrukkelijke taal van de bijbel eveneens bewaard gebleven (Matthéüs 6:31). Dit zijn enkele juweeltjes van zorgvuldige vertaling.
Aan het christelijke werk deelnemen
Vaak brengen alternatieve weergaven van de werkwoorden, waarop in de voetnoten van de Studiebijbel gewezen wordt, nieuwe betekenisnuances in een bijbeltekst aan het licht. Neem bijvoorbeeld Paulus’ raad aan de Filippenzen, die in Filippenzen 1:27 wordt aangetroffen: „Alleen, gedraagt u op een wijze die het goede nieuws over de Christus waardig is.” Andere vertalingen geven deze tekst op soortgelijke wijze weer. In de Leidse Vertaling staat bijvoorbeeld: „Gedraagt u zooals betaamt bij de Christusverkondiging.” En de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap luidt: „Gedraagt u waardig het evangelie van Christus.” Een voetnoot in de Studiebijbel bij de woorden „gedraagt u” verschaft evenwel een veel dieper inzicht in wat de raad voor de Filippenzen inhield. De voetnoot biedt de volgende alternatieve weergave van de uitdrukking „gedraagt u”: „Of: ’gaat voort u te gedragen als burgers.’”
Het Griekse woord dat hier met „gedraagt u” is vertaald, is afgeleid van een woord dat „burger” betekent. De Filippenzen moesten als „burgers” aan de verkondiging van het goede nieuws deelnemen. Men moet niet vergeten dat de Romeinse burgers over het algemeen actief aan het politieke gebeuren deelnamen en dat het Romeinse burgerschap in hoog aanzien stond — vooral in buiten Italië gelegen steden waarvan de inwoners, zoals in het geval van Filippi, het Romeinse burgerschap hadden ontvangen. Zoals de voetnoot in de Studiebijbel ons helpt te begrijpen, drukt Paulus christenen hier op het hart dat zij niet inactief — louter naamchristenen — moeten zijn. Zij moeten ook aan het christelijke werk deelnemen en aldus bewijzen dat zij het goede nieuws waard zijn. Dit diepere inzicht is in harmonie met Paulus’ latere woorden aan de Filippenzen: „Wat ons betreft, ons burgerschap bestaat in de hemelen.” — Filippenzen 3:20.
Abraham „poogde” Isaäk „te offeren”
Zoals reeds is opgemerkt, is een duidelijker begrip mogelijk wanneer bijzondere zorg besteed wordt aan de vertaling van Griekse werkwoorden. Een voorbeeld is de belangrijke tekst in Hebreeën 11:17. De Statenvertaling geeft dit vers als volgt weer: „Door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd, en hij . . . heeft zijn eniggeborene geofferd.” Op grond van die weergave zou men de conclusie kunnen trekken dat de werkwoordsvorm „geofferd” in het Grieks beide keren in dezelfde tijd staat.
Dat is echter niet zo. In het eerste geval staat het werkwoord „offeren” in de voltooide tijd (afgesloten handeling), terwijl het tweede „offeren” in het Grieks in de onvoltooide tijd (voortdurende handeling in het verleden) staat. In het Grieks hebben deze tijdvormen betekenissen die nauwkeurig onderscheiden moeten worden, en de vertalers van de Nieuwe-Wereldvertaling hebben ernaar gestreefd deze betekenissen te laten uitkomen door de tekst als volgt weer te geven: „Abraham [heeft], toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij . . . poogde zijn eniggeboren zoon te offeren.” De eerste keer dat het werkwoord in dit vers voorkomt, wordt naar een voetnoot verwezen die de volgende alternatieve weergave biedt: „Of: ’toen hij op de proef werd gesteld, Isaäk (als het ware) geofferd.’” En de voetnoot bij het tweede werkwoord biedt een tweede mogelijkheid om dit werkwoord, dat hier in het Grieks in de onvoltooide tijd staat, uit te drukken: „Of: ’ging ertoe over.’” Het vers zou dus kunnen luiden: „Hij . . . ging ertoe over . . . te offeren.” Zo wordt door de tijdvorm waarin het Griekse werkwoord staat, aangeduid dat de handeling voorgenomen was of gepoogd werd maar niet volledig ten uitvoer werd gebracht. Dit stemt overeen met wat er in werkelijkheid gebeurde. — Genesis 22:9-14.
De „tussenmuur”
De voetnoten in de Studiebijbel bieden ook nuttige inlichtingen uit andere bijbelwetenschappelijke werken. Beschouw bijvoorbeeld eens de door Paulus in Efeziërs 2:14 gebruikte uitdrukking „tussenmuur”. De bij dit vers behorende voetnoot in de Studiebijbel luidt: „Een zinspeling op de muur (of het traliewerk) op het tempelterrein waardoor het de niet-geheiligde aanbidders uit de heidenen belet werd de binnenste voorhoven te betreden, die alleen toegankelijk waren voor de geheiligde joodse aanbidders. Volgens de misjna werd deze afscheiding ’de Soreg’ genoemd. Ze was naar verluidt 1,30 m hoog. Zie App. 9F.”
In de context van Efeziërs 2:14 zet Paulus schitterend uiteen dat deze „tussenmuur”, de Soreg in de Herodiaanse tempel ten tijde van Jezus, een afbeelding vormde van de vroegere wettelijke scheiding die ten gevolge van het via Mozes gesloten Wetsverbond tussen joden en heidenen bestond. Maar door Christus’ offer, dat wegens de heiligende kracht die het bezit zelfs heidenen kon reinigen, is deze scheiding veroorzakende muur, het Wetsverbond, nu verwijderd (Kolossenzen 2:13-15). Sedert 36 G.T., toen gelovige heidenen werden toegevoegd aan de gemeente van jodenchristenen, werden deze heidenen als leden van het geestelijke „Israël Gods” gezalfd en geheiligd (Galaten 6:16). Deze heidenen, die nu gereinigd waren, behoorden eveneens tot de hemelse heiligdomklasse, afgebeeld door degenen die de binnenste voorhoven van de tempel mochten betreden. Doordat de christenen uit de heidenen nu niet meer beperkt waren tot het buitenste voorhof, dat bekendstond als het voorhof der heidenen, waren zij niet langer belemmerd in hun verhouding tot Jehovah.
Het goede nieuws „van huis tot huis” verkondigen
Velen bekritiseren Jehovah’s Getuigen omdat zij in de gehele wereld op doeltreffende wijze van huis tot huis prediken. Maar de apostelen en de andere eerste christenen hebben in dit opzicht een duidelijk voorbeeld gegeven. In Handelingen 5:42 lezen wij over hun activiteit: „Zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws . . . bekendmaken.”
Een voetnoot in de Studiebijbel biedt een verklaring voor de uitdrukking „van huis tot huis”. Deze luidt: „Lett.: ’per (volgens) huis.’ Gr[ieks]: katʼ oiʹkon. Hier wordt kaʹta met de accusatief enk[elvoud] in distributieve zin gebruikt. R. C. H. Lenski merkte in zijn werk The Interpretation of The Acts of the Apostles, Minneapolis (VS) 1961, over Han 5:42 op: ’Geen moment hielden de apostelen op met hun gezegende werk. „Elke dag” gingen zij door, en dit openlijk „in de tempel”, waar het Sanhedrin en de tempelpolitie hen konden zien en horen, en natuurlijk ook [katʼ oiʹkon], wat distributief is, „van huis tot huis”, en niet slechts bijwoordelijk, „in huis”.’”
Nuttige verwijsteksten
Bij het bijbellezen komt men vaak teksten tegen waarin de bijbelschrijver uit een ander bijbelboek citeert of naar een andere bijbelpassage verwijst. In zulke gevallen kan de Studiebijbel van groot nut zijn. De verwijsteksten vestigen de aandacht van de lezer op teksten waar verdere inlichtingen gegeven worden.
Beschouw bijvoorbeeld eens Jezus’ ontmoeting met zijn Tegenstander, Satan, waarover wij in Matthéüs 4:3-11 lezen. Volgens 4 vers 4 reageerde Jezus op Satans eerste verzoeking met de woorden: „Er staat geschreven: ’De mens moet niet van brood alleen leven, doch van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond voortkomt.’” Wanneer wij de verwijsteksten opzoeken, dan blijkt dat Jezus hier een tekst citeerde die in onze bijbels in Deuteronomium 8:3 staat. Satan confronteerde Jezus met een tweede verzoeking en trachtte die te rechtvaardigen door te verklaren: „Er staat geschreven: ’Hij zal zijn engelen aangaande u opdracht geven, en zij zullen u op hun handen dragen, opdat gij uw voet nimmer aan een steen stoot.’” Waar had Satan die woorden aangetroffen? De verwijsteksten maken de lezer opmerkzaam op Psalm 91:11, 12. Ja, Satan citeerde een bijbelpassage en deed zich hierdoor voor als „een engel des lichts” (2 Korinthiërs 11:14). Jezus antwoordde: „Wederom staat er geschreven: ’Gij moogt Jehovah, uw God, niet op de proef stellen.’” Dit was ook een aanhaling uit de bijbel, maar dan juist toegepast. Waaruit waren deze woorden aangehaald? De verwijsteksten vestigen onze aandacht op Deuteronomium 6:16. Bij de derde verzoeking deed Jezus opnieuw een aanhaling uit de bijbel. Welke tekst haalde hij aan? Volgens de verwijstekst was dit Deuteronomium 6:13. De meer dan 125.000 verwijsteksten in de Studiebijbel verlenen de lezer nog vele andere even nuttige diensten.
Deze voorbeelden tonen aan dat de Studiebijbel de Nieuwe-Wereldvertaling nog kostbaarder maakt door de aandacht te vestigen op de vele hierin voorkomende nauwkeurige weergaven van goddelijke waarheden.