Gunstig reageren op de oproep uit Micronesië
NAMEN als Truk, Yap, Ponape, Guam en Saipan klinken u misschien enigszins bekend in de oren. Maar hoe staat het met Belau, Rota, Kosrae, Nauru of Kiribati? Deze en andere eilanden maken alle deel uit van de meer dan 2000 eilanden en atollen die in het westen van Oceanië over een gebied van ruim zeven en een half miljoen vierkante kilometer verspreid liggen en collectief bekendstaan als Micronesië, of kleine eilanden.
In dit uitgestrekte gebied, ongeveer zo groot als Australië of het vasteland van de Verenigde Staten, maken Jehovah’s Getuigen ijverig het goede nieuws van het Koninkrijk bekend (Markus 13:10). Op het ogenblik wordt dit werk verricht door ongeveer 740 Koninkrijksverkondigers die verbonden zijn met dertien gemeenten. Er bestaat inderdaad een grote behoefte aan meer werkers voor het binnenhalen van de oogst op deze verafgelegen oceaaneilanden. — Vergelijk Jeremia 31:10.
In de afgelopen twintig jaar of zo hebben personen uit Hawaii, de Filippijnen, Canada, de Verenigde Staten en Australië gunstig op de oproep gereageerd door in Micronesië zendingsdienst te gaan verrichten. Toen de eersten van hen in 1965 arriveerden, waren er in dit gehele uitgestrekte gebied slechts 76 Koninkrijksverkondigers. Maar in 1987 bezochten in totaal 4510 personen de Gedachtenisviering ter herdenking van de dood van Jezus Christus. Het is duidelijk dat het christelijke liefdewerk in de loop der jaren rijkelijk is gezegend.
Op het ogenblik zijn er in Micronesië 49 zendelingen, die onder het toezicht van het bijkantoor van het Wachttorengenootschap op Guam vanuit veertien over de eilanden verspreide zendelingenhuizen dienst verrichten. Hun liefde voor Jehovah en hun Micronesische naasten heeft hen ertoe gebracht gunstig te reageren op de oproep om zendelingen. Welke ervaringen hebben zij gehad tijdens hun werk op deze verafgelegen eilanden? Aan welke uitdagingen op het gebied van nieuwe talen en gewoonten hebben zij het hoofd moeten bieden? En wat heeft hen geholpen in hun toewijzing te blijven? Laten wij luisteren naar wat sommigen van hen over hun werk op deze eilanden te vertellen hebben.
De uitdaging van nieuwe talen
Er zijn acht of negen hoofdtalen in Micronesië. Maar omdat ze niet als geschreven talen worden beschouwd, is het voor nieuwe zendelingen moeilijk taalleerboeken te vinden. Toch werken zij er hard aan. Eén doeltreffende methode, zo werd hun verteld, was te proberen datgene wat zij hadden geleerd onmiddellijk in het predikingswerk te gebruiken. Welnu, zij herinneren zich nog steeds de vele grappige — en gênante — situaties die zich voordeden toen zij dit uitprobeerden.
Roger, oorspronkelijk van Hawaii afkomstig, kan zich één zo’n situatie herinneren toen hij dertien jaar geleden net op Belau was aangekomen. „Toen een huisbewoonster zei: ’Ik ben katholiek’, was het enige Palauaanse woord dat ik als antwoord wist te geven: ’Waarom?’” De huisbewoonster begon dit toen uitvoerig uit te leggen. „Ik verstond geen woord van wat ze zei. Toen zij klaar was, zei ik het enige andere woord dat ik kende: ’Dank u’, en ging weg!”
Salvador, die tien jaar geleden met zijn vrouw Helen naar Truk was gekomen, herinnert zich dat hij een Trukse dame wilde vragen of zij graag gelukkig (pwapwa) wilde zijn. In plaats daarvan vroeg hij of zij graag zwanger (pwopwo) wilde zijn. En Zenette, die met haar man, David, uit Canada afkomstig is, herinnert zich de tijd dat zij „Dank u” (kilisou) probeerde te zeggen maar uiteindelijk „paardevlieg” (kiliso) zei. Onnodig te zeggen dat zij die woorden nu goed kennen.
Toen James, na vier jaar op Ponape gediend te hebben, naar het eiland Kosrae werd overgeplaatst, moest hij weer van voren af aan beginnen. Hij kan zich nog goed herinneren dat hij iets vriendelijks wilde zeggen tegen een huisbewoner. Maar in plaats van te vragen: „Hoe maakt u het?” zei hij: „U bent een monster”! Nu, tien jaar later, geeft hij toe: „In het begin was het moeilijk enkele van de Kosraeaanse woorden uit te spreken, omdat ze zo veel op Engelse vloeken lijken.”
Zulke ervaringen ontmoedigen deze zendelingen echter nooit om met hun taalstudie voort te gaan. „Men kan de mensen maar weinig hulp bieden als men de taal niet leert”, zei één zendeling. „Dit vormt een werkelijke aansporing om ijverig te studeren.”
Gewoonten en bijgelovigheden
Veel plaatselijke gewoonten maakten op de pas aangekomenen een grappige indruk. David ontmoette bijvoorbeeld een man die zijn drie zoons Sardien, Tonijn en Ham had genoemd. Later werd hij aan drie mannen voorgesteld die Begeerte, Zonde en Berouw heetten. Zenette vond het vreemd dat de mensen hun grootouders Papa en Mama noemden en hun ouders bij hun voornaam aanspraken. Toen Sheri voor het eerst uit Hawaii kwam, vond zij het heel amusant de mensen hun neus te zien gebruiken om richtingen aan te geven. En het kostte haar enige tijd om aan de volgende gewoonte te wennen: Als een vrouw een openbare vergaderplaats binnenkomt, „loopt” zij op haar knieën naar haar „zitplaats” op de vloer om respect voor de mannen te tonen.
Ook bestaan er veel bijgelovige ideeën. Wanneer op de Marshall Eilanden bijvoorbeeld iemand sterft, legt de familie voedsel, sigaretten en bloemen voor de overledene op het graf. Of als men het gezang van een vogel om het huis hoort, wordt dit opgevat als een teken van gevaar en van de naderende dood voor iemand in de familie.
Sommigen op de eilanden zijn ook diep in het spiritisme verwikkeld. Jon behoorde tot hen. Toen hij ouderling in een protestantse kerk was, kon hij door middel van gebeden en met gebruikmaking van een uit kokosolie bereid geneesmiddel demonen uitwerpen.
„Op zekere dag verscheen er een lelijk gezicht van een demon zo breed als een deur aan de ingang van mijn kamer”, vertelde Jon. Aanvankelijk dacht Jon dat hij droomde, maar hij besefte al gauw dat hij klaar wakker was.
„De demon vertelde me dat hij de bron van mijn magische krachten was. Dit schokte me en ik begon me af te vragen waarom de demonen gebruik maakten van mij, een ouderling in de kerk, en waarom de predikant zelf van mijn demonische diensten gebruik maakte.” Jon kreeg spoedig daarna contact met de zendelingen van de Getuigen en begon de bijbel te bestuderen.
„Het schonk me veel vreugde de waarheid over de demonen te vernemen en te leren hoe ik de ware religie kon identificeren”, herinnerde Jon zich. Hij verliet zijn kerk en hield ermee op demonisme te beoefenen. Thans waarschuwt hij anderen alle demonische praktijken te mijden. — Deuteronomium 18:9-13; Openbaring 21:8.
De kleinere eilanden bereiken
Het is een ware uitdaging om mensen op de kleinere eilanden met het goede nieuws te bereiken. Vaak kan dit alleen maar door passage te boeken op een kopraschip. Wanneer het schip enkele uren of dagen bij elk eilandje stopt om vracht op te halen, houden de zendelingen en de andere Koninkrijksverkondigers zich er druk mee bezig getuigenis te geven aan de eilandbewoners. Wekelijkse radiouitzendingen zijn nog een manier om hun het goede nieuws te brengen.
De bewoners van de kleinere eilanden reizen vaak naar centra op het hoofdeiland voor voedsel, medische zorg en onderwijs. Wanneer zij daar zijn, bestaat de mogelijkheid dat Jehovah’s Getuigen met hen in contact komen en zij in het bezit komen van bijbelse lectuur. Nazorg voor personen die belangstelling hebben getoond, geschiedt per post of als verkondigers hun eiland bezoeken. Eén echtpaar kwam tijdens hun verblijf op Majuro, een van de Marshall Eilanden, op deze wijze met de Getuigen in contact en keerde vervolgens naar hun eiland Ailuk, zo’n 400 kilometer verder, terug. Zij begonnen de bijbel beter te begrijpen. Al gauw verbraken zij de banden met hun kerk, lieten hun huwelijk wettelijk registreren en werden gedoopt. Nu prediken beiden ijverig op hun geïsoleerde eiland, terwijl zij vaak als hulppioniers dienst verrichten.
Zendelingen op Ponape, Truk en Belau gebruiken hun eigen boten om op de eilanden getuigenis te geven. Aangezien er op de meeste plaatsen geen havenfaciliteiten zijn, moeten zij vaak tot hun knieën in de modder waden om aan land te komen. De meeste bewoners zijn vriendelijk en verwelkomen de bezoekers door geweven vloermatten voor hen uit te spreiden en hun koele kokosmelk aan te bieden. De hele familie wordt bijeengeroepen en allen luisteren aandachtig. Omdat velen geen geld hebben, is het niet ongewoon verkondigers na twee of drie dagen terug te zien komen met hun boot volgeladen met vruchten die zij in ruil voor bijbelse lectuur hebben ontvangen.
Offers en beloningen
Voor de zendelingen is het leven op de eilanden niet wat zij thuis gewend waren. Zij moeten wennen aan het veelvuldig uitvallen van de stroom en aan watertekorten, zodat zij voor hun watervoorraad op regenwater zijn aangewezen. Sommige eilanden bezitten geen elektriciteits- en watervoorziening, geen riolering en geen verharde wegen en er zijn geen auto’s. Maar de zendelingen hebben geleerd zich aan te passen. „Als ik zie dat de plaatselijke broeders en zusters in huizen wonen die van afgedankt hout en vloermateriaal zijn gebouwd, voelen wij empathie voor hen, en dit houdt ons evenwichtig, zodat wij niet te veeleisend zijn”, merkt Julian op, die al zeventien jaar getrouw op Guam en de Marshall Eilanden dienst verricht.
Rodney en Sheri kwamen van Hawaii naar Truk. Hij geeft toe: „Eerlijk, het was een cultuurschok voor mij.” Nu, tien jaar later, schrijft hij: „Wij hebben hier een bijzonder voldoening schenkend werk te doen. Wij hebben onze ups en downs; soms voelen wij ons ontmoedigd en eenzaam. Maar wij willen ons levensdoel in het zendingswerk hier blijven nastreven.” En Sheri voegt er blijmoedig aan toe: „Zelfopofferingsgezinde mensen zijn gelukkige mensen.”
Hun offers worden inderdaad rijkelijk beloond. Clemente en zijn vrouw, Eunice, die tien jaar geleden naar de Marshall Eilanden kwamen, leiden nu wekelijks 34 huisbijbelstudies. „Veertien van de leerlingen hebben hun opdracht aan Jehovah door de waterdoop gesymboliseerd”, bericht hij, „en anderen maken vorderingen in de richting van de doop. Wij vinden dit levenschenkende werk bijzonder waardevol.” James, die al meer dan tien jaar zendeling is, zegt: „Jaar in jaar uit de volharding van onze Kosraeaanse broeders te zien, is een ware zegen.” Roger, die op Belau dient, merkt op: „Wij zijn gezegend met een nieuwe Koninkrijkszaal en een loyale groep verkondigers.” En als Placido op de voorbijgegane jaren terugkijkt, zegt hij: „In ons leven hebben wij duidelijk Jehovah’s leiding en de kracht van zijn heilige geest gevoeld. Dit heeft ons geholpen een hechte band met hem te smeden.”
Zulke ervaringen hebben de zendelingen aangemoedigd in hun toewijzing te blijven. Als zij terugkijken, kunnen velen van hen zich herinneren dat in hun gebied de eerste gemeente werd opgericht. Evenals de apostel Paulus smaken zij de unieke vreugde ’niet op het fundament van een ander te bouwen’ (Romeinen 15:20). Hun gevoelens worden goed vertolkt door het volgende commentaar: „Er moet nog veel werk gedaan worden. Ik geloof dat Jehovah nog veel gelegenheden zal openen om op de eilanden nog meer met schapen te vergelijken personen bijeen te vergaderen, en wij hebben het voorrecht een aandeel aan dit werk te hebben.”
„De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij”, zegt de bijbel in Spreuken 10:22. Degenen die gunstig op de Micronesische oproep om zendelingen hebben gereageerd, hebben deze zegen werkelijk ervaren, te zamen met de vreugde en voldoening die uit het dienen van Jehovah voortspruiten.