Hebben wij de originele geschriften echt nodig?
ONGEVEER 3500 jaar geleden stelde een oude man in het Midden-Oosten een geschiedenis samen over de wereld tot op zijn tijd. Het moet een enorm werk zijn geweest dat geschrift, dat vijf uitvoerige boekdelen zou beslaan, te vervaardigen. De man was ruim tachtig jaar oud toen hij aan zijn verslag begon. Hij noch zijn natie hadden een vaste verblijfplaats. maar zij trokken van plaats tot plaats in de Sinaïwoestijn. Uiteindelijk evenwel ging datgene wat die oude man schreef, deel uitmaken van de belangrijkste literaire produktie die de wereld ooit heeft gekend.
Die man was Mozes, die van God het voorrecht had ontvangen de oude natie Israël uit de slavernij in het land Egypte te voeren. De vijf boeken die hij schreef, zijn thans bekend als de Pentateuch, het eerste deel van de bijbel. Mozes werd door Gods heilige geest of werkzame kracht geleid. Dus zelfs nu kan het lezen van zijn geschriften veel nut voor ons afwerpen. Maar soms vragen mensen: ’Kunnen wij werkelijk vertrouwen stellen in de woorden van Mozes en de andere bijbelschrijvers? Bezitten wij hun oorspronkelijke handschriften? Zo niet, wat is er dan mee gebeurd? En hoe kunnen wij er zeker van zijn dat wat in de bijbel staat, werkelijk datgene is wat de schrijvers ervan oorspronkelijk hebben geschreven?’
De materialen
Er zijn veel redenen waarom wij het vertrouwen kunnen hebben dat de bijbel niet wezenlijk is veranderd sinds hij aanvankelijk werd geschreven. Het is waar dat wij niet over de oorspronkelijke handschriften van de bijbelschrijvers beschikken. Maar dat dienen wij feitelijk niet te verwachten. Waarom niet? Wegens de materialen waarop zij schreven, een bepaalde oude joodse gewoonte en de geschiedkundige ontwikkelingen sinds het schrijven.
Beschouw eerst eens de materialen. Sommige dingen die werden geschreven toen de bijbel werd samengesteld, bestaan nog steeds. Maar de meeste hiervan werden geschreven op steen of klei, materialen die zeer duurzaam zijn. Oorspronkelijk schijnt de bijbel echter op een vergankelijker materiaal geschreven te zijn. Sommige geschriften van de bijbelschrijver Jeremia werden bijvoorbeeld door koning Jojakim verbrand (Jeremia 36:21-31). Stenen tabletten of kleitabletten zouden niet gemakkelijk op die wijze vernietigd zijn.
Welk schrijfmateriaal hebben de bijbelschrijvers derhalve gebruikt? Welnu, „Mozes [werd] in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht”, en het meest algemeen gebruikte schrijfmateriaal in Egypte was papyrus (Handelingen 7:22). Vermoedelijk heeft Mozes op dit vergankelijke materiaal geschreven. Nog een algemeen gebruikt schrijfmateriaal in het Midden-Oosten was dierehuid — leer of velijn. Misschien schreef Jeremia op leer. Zowel leer als papyrus zou vlam gevat hebben toen koning Jojakim Jeremia’s rol in het vuur wierp.
Het is waar dat in het warme, droge klimaat van Egypte veel papyrushandschriften duizenden jaren bewaard zijn gebleven. Maar dat is uitzonderlijk. Gewoonlijk vergaat zowel papyrus als leer snel. De geleerde Oscar Paret zegt: „Beide schrijfmaterialen worden in dezelfde sterke mate bedreigd door vochtigheid, schimmel en diverse maden. Wij weten uit de praktijk hoe gemakkelijk papier, en zelfs sterk leer, in de open lucht of in een vochtige ruimte vergaat.”
In het Israël uit de oudheid, waar de meeste bijbelboeken werden vervaardigd, was het klimaat niet bevorderlijk voor het bewaren van handschriften. Vandaar dat de meeste oorspronkelijke bijbelhandschriften waarschijnlijk lang geleden zijn vergaan. Zelfs als dit niet het geval was, is er een oude joodse gewoonte die het onwaarschijnlijk maakt dat ze tot op onze tijd zijn blijven bestaan. Welke gewoonte is dat?
Het begraven van handschriften
In 1896 ontdekte een geleerde die een geniza in Caïro doorzocht, 90.000 oude handschriften, welke vondst een revolutie teweegbracht in de studie van de geschiedenis van het Midden-Oosten. Wat is een geniza? En wat heeft die te maken met de oorspronkelijke handschriften van de bijbel?
Een geniza is een ruimte waar de joden in vroeger tijd handschriften bewaarden die niet meer werden gebruikt. De geleerde Paul E. Kahle schrijft: „De joden deponeerden allerlei geschreven en gedrukt materiaal in dergelijke ruimten, die zich in of nabij hun synagogen bevonden; de geschriften werden niet bewaard om als archief dienst te doen, maar moesten daar een tijdlang ongestoord blijven liggen. De joden waren bang dat geschriften die mogelijkerwijs de naam van God bevatten, door misbruik ontheiligd zouden worden. Vandaar dat zulk geschreven — en in later tijd ook gedrukt — materiaal van tijd tot tijd naar gewijde grond werd gebracht en werd begraven; aldus verteerde het. Doordat de geniza van Caïro toevallig werd vergeten, ontkwam de inhoud ervan aan het lot van de andere geniza’s. — The Cairo Geniza, blz. 4.
En als een oorspronkelijk bijbelhandschrift nu eens was blijven bestaan tot de tijd waarin deze gewoonte zich ontwikkelde? Het handschrift was dan ongetwijfeld door veelvuldig gebruik versleten en men zou het hebben begraven.
Geschiedkundige ontwikkelingen
Bij een beschouwing van wat er met de oorspronkelijke bijbelhandschriften gebeurd kan zijn, is een laatste factor die in gedachte gehouden moet worden, de tumultueuze geschiedenis van bijbelse landen. Beschouw bijvoorbeeld eens wat er gebeurde met de boeken die door de ouder wordende man Mozes werden geschreven. Wij lezen: „Nu geschiedde het dat zodra Mozes ermee gereed was de woorden van deze wet tot het einde toe in een boek te schrijven, Mozes de levieten, de dragers van de ark van Jehovah’s verbond, ging gebieden en zei: ’Wanneer gij dit wetboek neemt, moet gij het naast de ark van het verbond van Jehovah, uw God, leggen.’” — Deuteronomium 31:24-26.
De ark van het verbond was een heilige kist die Gods tegenwoordigheid onder de Israëlieten symboliseerde. Ze werd (te zamen met Mozes’ handschriften) het Beloofde Land binnengedragen, waar ze op verscheidene plaatsen werd ondergebracht. Een tijdlang hadden de Filistijnen haar in bezit. Later bracht Israëls koning David de Ark Jeruzalem binnen en uiteindelijk kreeg ze een plaats in de tempel die koning Salomo daar had gebouwd. Maar koning Achaz bouwde een heidens altaar in de tempel en sloot de tempeldeuren uiteindelijk. Koning Manasse gebruikte de tempel voor heidense aanbidding.
Wat gebeurde er intussen met de ark van het verbond en met Mozes’ geschriften? Wij weten het niet, maar op zijn minst enkele ervan zijn verloren gegaan. In de tijd van koning Josia vonden werkers aan de tempel onverwachts „het wetboek”, misschien het werkelijke document dat door Mozes was geschreven (2 Koningen 22:8). Veel van de inhoud ervan was de koning onbekend, en het lezen ervan gaf de aanzet tot een grote geestelijke opleving. — 2 Koningen 22:11–23:3.
Na Josia’s dood werden de bewoners van Juda opnieuw ontrouw en uiteindelijk werden zij naar Babylon gedeporteerd. De tempel werd verwoest en alles wat daarin van waarde was, werd naar Babylon weggevoerd. Er is geen verslag voorhanden van wat er toen is gebeurd met de Ark of met het waardevolle document dat in Josia’s tijd werd gevonden. Jaren later evenwel, toen veel joden die naar hun vaderland waren teruggekeerd, ertoe werden aangemoedigd Jeruzalem te herbouwen en de zuivere aanbidding te herstellen, lazen de priester Ezra en anderen in het openbaar uit „het boek van de Mozaïsche wet” voor (Nehemia 8:1-8). Er waren dus afschriften van de oorspronkelijke geschriften. Waar hadden deze hun oorsprong gevonden?
Gods Woord afschrijven
Mozes voorzei de tijd dat Israël door een koning geregeerd zou worden en tekende het volgende speciale gebod op: „Wanneer hij zijn plaats inneemt op de troon van zijn koninkrijk, [moet] hij voor zich in een boek een afschrift . . . maken van deze wet, van die welke aan de zorg van de priesters, de levieten, is toevertrouwd” (Deuteronomium 17:18). Er moesten dus enkele afschriften van de Schrift worden gemaakt.
Het afschrijven van de Schrift werd uiteindelijk een beroep in Israël. In Psalm 45:1 staat dan ook: „Moge mijn tong de stift zijn van een vaardig afschrijver.” Afschrijvers als Safan en Zadok werden bij name genoemd. Maar de meest bekende afschrijver uit de oudheid was Ezra, die ook als schrijver zelf een bijdrage heeft geleverd aan de bijbel (Ezra 7:6; Nehemia 13:13; Jeremia 36:10). Hoewel er later nog bijbelgedeelten werden geschreven, werden de toen voltooide boeken al afgeschreven en verspreid.
Toen Jezus Christus op aarde was, waren afschriften van de Hebreeuwse Geschriften (Genesis tot Maleachi) niet alleen beschikbaar in Jeruzalem, maar kennelijk ook in de synagogen van Galilea (Lukas 4:16, 17). Ja, in het verre Berea in Macedonië waren joden die ’edel van geest’ waren, in staat ’dagelijks de Schriften te onderzoeken’! (Handelingen 17:11) Er bestaan thans ongeveer 1700 met de hand geschreven afschriften van bijbelboeken die vóór Jezus’ geboorte werden geschreven, en ongeveer 4600 van die welke door zijn discipelen werden samengesteld (Mattheüs tot Openbaring).
Waren de afschriften nauwkeurig? Ja, zelfs zeer nauwkeurig. De professionele afschrijvers van de Hebreeuwse Geschriften (soferim genaamd) zagen er nauwlettend op toe geen fouten te maken. Zij controleerden hun werk door de woorden en zelfs de letters te tellen van elk handschrift dat door hen werd afgeschreven. Daarom twijfelden Jezus, de apostel Paulus en anderen die vaak de oude bijbelschrijvers citeerden, niet aan de nauwkeurigheid van de exemplaren die zij gebruikten. — Lukas 4:16-21; Handelingen 17:1-3.
De joodse afschrijvers en de latere christelijke kopiisten waren natuurlijk niet onfeilbaar. Er slopen fouten in hun werk, maar de vele afschriften die nog steeds voorhanden zijn, helpen ons deze fouten te achterhalen. Hoe? Welnu, verschillende afschrijvers hebben verschillende fouten gemaakt. Door dus het werk van verschillende afschrijvers met elkaar te vergelijken, kunnen wij vele van hun fouten identificeren.
Waarom wij vertrouwen kunnen hebben
In 1947 werden er in grotten bij de Dode Zee onverwachts enkele oude rollen ontdekt. Deze rollen toonden aan hoe nauwkeurig de Schrift is afgeschreven. Onder de rollen bevond zich een exemplaar van het bijbelboek Jesaja dat ongeveer duizend jaar ouder was dan enig vroeger bestaand handschrift. Toch bracht een vergelijking aan het licht dat de enige verschillen tussen het Dode-Zeehandschrift en latere exemplaren kwesties als zinsbouw en spelling betroffen. De betekenis van de tekst was na duizend jaar van afschrijven onveranderd gebleven! De geleerde William Henry Green kon daarom over de tekst van de Hebreeuwse Geschriften zeggen: „Er kan veilig worden gezegd dat geen enkel ander oud werk zo nauwkeurig is overgeleverd.” Soortgelijke opmerkingen zijn gemaakt over de nauwkeurige overlevering van de christelijke Griekse Geschriften.
Het zou inderdaad opwindend zijn wanneer het originele document werd gevonden dat door Mozes of Jesaja is geschreven. Maar wij hebben de oorspronkelijke geschriften niet echt nodig. Niet het document is belangrijk, maar de inhoud. En het is verbazingwekkend dat wij ondanks het verstrijken van vele turbulente eeuwen en herhaaldelijk afschrijven en opnieuw afschrijven, het vertrouwen kunnen hebben dat de bijbel nog steeds de inlichtingen bevat welke in die oude oorspronkelijke handschriften stonden. De volgende schriftuurlijke verklaring is derhalve waar gebleken: „Alle vlees is als gras, en al zijn heerlijkheid is als een bloesem van het gras; het gras verdort, en de bloem valt af, maar wat Jehovah zegt, blijft in eeuwigheid.” — 1 Petrus 1:24, 25.