De christelijke kijk op de superieure autoriteiten
„Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst.” — ROMEINEN 13:1.
1, 2. (a) Waarom was Paulus een gevangene in Rome? (b) Welke vragen rijzen naar aanleiding van Paulus’ beroep op caesar?
DE bovenstaande woorden werden omstreeks 56 G.T. door de apostel Paulus aan de Romeinen geschreven. Enkele jaren later bevond hij zich als gevangene in Rome. Waarom? Hij was in Jeruzalem door het gepeupel aangevallen en door Romeinse soldaten ontzet. Nadat hij naar Cesarea was gebracht, werd hij met valse beschuldigingen geconfronteerd, maar hij verdedigde zich bekwaam ten overstaan van de Romeinse stadhouder Felix. In de hoop steekpenningen te krijgen, hield Felix hem twee jaar in de gevangenis. Ten slotte eiste Paulus van de volgende stadhouder, Festus, dat zijn zaak door caesar zou worden gehoord. — Handelingen 21:27-32; 24:1–25:12.
2 Daartoe had hij als Romeins burger het recht. Maar was het wel consequent van Paulus zich op die keizerlijke autoriteit te beroepen, terwijl Jezus Satan had aangeduid als de werkelijke „heerser van de wereld” en Paulus zelf Satan „de god van dit samenstel van dingen” had genoemd? (Johannes 14:30; 2 Korinthiërs 4:4) Of nam de Romeinse autoriteit de een of andere ’relatieve positie’ in, waardoor het passend was dat Paulus zich tot die autoriteit wendde om bescherming van zijn rechten? Ja, staan de eerdere woorden van de apostelen: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen”, een christen toe menselijke heersers te gehoorzamen in alle gevallen waarbij geen ongehoorzaamheid aan God betrokken is? — Handelingen 5:29.
3. Welke rijpe zienswijze onthult Paulus, en welke rol speelt het geweten?
3 Paulus helpt ons deze vragen te beantwoorden in zijn brief aan de Romeinen, waarin hij een rijpe zienswijze met betrekking tot menselijke heerschappij onthult. In Romeinen 13:1-7 maakt Paulus duidelijk welke rol het geweten van een christen moet spelen om volledige gehoorzaamheid aan de Opperste Autoriteit, Jehovah God, in evenwicht te brengen met relatieve gehoorzaamheid aan „de superieure autoriteiten”.
De superieure autoriteiten identificeren
4. Welke verandering in zienswijze werd in 1962 aangebracht, en welke vragen worden daardoor opgeworpen?
4 Gedurende een aantal jaren, tot 1962, waren Jehovah’s Getuigen de mening toegedaan dat Jehovah God en Christus Jezus de superieure autoriteiten waren. Maar in overeenstemming met Spreuken 4:18 werd het licht helderder en werd deze zienswijze veranderd, waardoor er bij sommigen vragen zouden kunnen rijzen. Hebben wij het nu bij het rechte eind als wij zeggen dat deze autoriteiten de koningen, presidenten, eerste ministers, burgemeesters, magistraten en anderen zijn die wereldlijke, politieke macht uitoefenen, en dat wij hun relatieve onderworpenheid verschuldigd zijn?
5. Op welke wijze helpt de context van Romeinen 13:1 ons de superieure autoriteiten te identificeren, en hoe ondersteunen diverse bijbelvertalingen deze identificatie?
5 Irenaeus, een schrijver uit de tweede eeuw G.T., zei dat volgens sommigen in zijn tijd Paulus in Romeinen 13:1 sprak „over engelenmachten [of] over onzichtbare heersers”. Irenaeus zelf echter bezag de superieure autoriteiten als „de bestaande menselijke autoriteiten”. De context van Paulus’ woorden toont aan dat Irenaeus het bij het rechte eind had. In de slotverzen van Romeinen hoofdstuk 12 zet Paulus uiteen hoe christenen zich tegenover „alle mensen” dienen te gedragen en zelfs ’vijanden’ met liefde en consideratie moeten bejegenen (Romeinen 12:17-21). Het is duidelijk dat de uitdrukking „alle mensen” betrekking heeft op mensen buiten de christelijke gemeente. „De superieure autoriteiten”, waarover Paulus vervolgens spreekt, moeten zich dus eveneens buiten de christelijke gemeente bevinden. Merk eens op hoe verschillende vertalingen het eerste gedeelte van Romeinen 13:1 in overeenstemming hiermee weergeven: „Iedereen moet zich aan de overheid onderwerpen” (Groot Nieuws Bijbel); „ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagdragers die boven hem staan” (Willibrordvertaling); „iedereen moet de staatsautoriteiten gehoorzamen” (Today’s English Version); „iedereen behoort de burgerlijke autoriteiten te gehoorzamen.” — Phillips’ New Testament in Modern English.
6. Hoe maken Paulus’ woorden over het betalen van belastingen en schatting duidelijk dat de superieure autoriteiten wereldlijke autoriteiten moeten zijn?
6 Vervolgens zegt Paulus dat deze autoriteiten om belastingen en schatting vragen (Romeinen 13:6, 7). De christelijke gemeente vraagt niet om belastingen of schatting; evenmin doen Jehovah of Jezus of andere „onzichtbare heersers” dat (2 Korinthiërs 9:7). Belastingen worden alleen maar aan wereldlijke autoriteiten betaald. In overeenstemming hiermee hebben de Griekse woorden voor „belasting” en „schatting” die door Paulus in Romeinen 13:7 worden gebruikt, specifiek betrekking op geld dat aan de staat wordt betaald.a
7, 8. (a) Hoe stemmen diverse schriftplaatsen overeen met de zienswijze dat christenen onderworpen dienen te zijn aan de politieke autoriteiten van deze wereld? (b) Alleen wanneer zou een christen geen gehoor geven aan de bevelen van de „autoriteit”?
7 Verder is Paulus’ vermaning om aan de superieure autoriteiten onderworpen te zijn, in harmonie met Jezus’ gebod om ’caesar terug te betalen wat van caesar is’, aangezien „caesar” hier de wereldlijke autoriteit vertegenwoordigt (Mattheüs 22:21). Het is ook in overeenstemming met de woorden die Paulus later tot Titus richtte: „Blijf hen eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot ieder goed werk” (Titus 3:1). Vandaar dat christenen, wanneer hun door regeringen wordt bevolen een aandeel te hebben in werken ten dienste van de gemeenschap, daaraan zeer terecht gehoor geven zolang die werken niet neerkomen op een compromis doordat ze een vervanging vormen van een onschriftuurlijke dienst of anderszins indruisen tegen schriftuurlijke beginselen, zoals het beginsel uit Jesaja 2:4.
8 Ook Petrus bevestigde dat wij aan de wereldlijke autoriteiten onderworpen dienen te zijn, toen hij zei: „Onderwerpt u ter wille van de Heer aan iedere menselijke schepping: hetzij aan een koning, als degene die superieur is, of aan stadhouders, als degenen die door hem gezonden zijn om boosdoeners straf toe te dienen maar hen die het goede doen te loven” (1 Petrus 2:13, 14). In overeenstemming hiermee zullen christenen ook acht slaan op Paulus’ tot Timotheüs gerichte aansporing: „Allereerst vermaan ik daarom dat er smekingen, gebeden, voorbeden, dankzeggingen worden gedaan betreffende alle soorten van mensen, betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden, opdat wij een kalm en rustig leven mogen blijven leiden.”b — 1 Timotheüs 2:1, 2.
9. Waarom wordt er geen afbreuk aan Jehovah’s heerlijkheid gedaan door menselijke autoriteiten als ’superieur’ aan te duiden?
9 Doen wij, door de wereldlijke autoriteiten ’superieur’ te noemen, op de een of andere wijze afbreuk aan de eer die Jehovah toekomt? Nee, want Jehovah is veel meer dan alleen maar superieur. Hij is „de Soevereine Heer”, „het Opperwezen” (Psalm 73:28; Daniël 7:18, 22, 25, 27; Openbaring 4:11; 6:10). Op geen enkele wijze wordt door een gepaste onderworpenheid aan menselijke autoriteiten onze aanbidding van de Opperste Autoriteit, de Soevereine Heer Jehovah, te kort gedaan. In hoeverre zijn die autoriteiten dan superieur? Louter met betrekking tot andere mensen en binnen het raamwerk van hun eigen activiteiten. Ze hebben de verantwoordelijkheid menselijke gemeenschappen te regeren en te beschermen, en met dat doel vaardigen ze voorschriften uit inzake de te volgen gedragslijn in openbare aangelegenheden.
„Door God in hun relatieve posities geplaatst”
10. (a) Wat wordt met betrekking tot Jehovah’s eigen autoriteit bewezen door Paulus’ uitspraak dat de superieure autoriteiten in hun positie „geplaatst” zijn? (b) Wat heeft Jehovah toegelaten met betrekking tot het in hun positie ’plaatsen’ van bepaalde heersers, en hoe worden zijn dienstknechten aldus beproefd?
10 De oppermacht van Jehovah God over zelfs de wereldlijke autoriteiten blijkt uit het feit dat deze autoriteiten „door God in hun relatieve posities geplaatst” zijn. Deze uitspraak doet echter een vraag rijzen. Enkele jaren nadat Paulus die woorden schreef, ontketende de Romeinse keizer Nero een boosaardige vervolgingscampagne tegen de christenen. Had God persoonlijk Nero in zijn positie geplaatst? Verre van dat! Het is niet zo dat iedere afzonderlijke heerser door God wordt uitgekozen en ’bij de gratie Gods’ in zijn positie wordt geplaatst. Het is veeleer zo dat Satan soms meedogenloze personen in een heerserspositie weet te manoeuvreren, en Jehovah laat dit toe, te zamen met de beproevingen die zulke heersers over zijn rechtschapenheid bewarende dienstknechten brengen. — Vergelijk Job 2:2-10.
11, 12. Welke gevallen zijn er opgetekend waarin Jehovah persoonlijk het zo manoeuvreerde dat wereldlijke autoriteiten aan de macht kwamen of hun macht kwijtraakten?
11 In het belang van zijn verheven voornemen heeft Jehovah echter in het geval van bepaalde heersers of regeringen wel degelijk ingegrepen. In Abrahams tijd bijvoorbeeld mochten de Kanaänieten in het land Kanaän blijven wonen. Maar later roeide Jehovah hen uit en gaf hij het land aan Abrahams zaad. Gedurende het verblijf van de Israëlieten in de wildernis stond Jehovah hun niet toe Ammon, Moab en de bewoners van het gebergte Seïr onder de voet te lopen. Maar hij gaf hun wel bevel de koninkrijken van Sihon en Og te vernietigen. — Genesis 15:18-21; 24:37; Exodus 34:11; Deuteronomium 2:4, 5, 9, 19, 24; 3:1, 2.
12 Nadat Israël zich in Kanaän gevestigd had, bleef Jehovah zich rechtstreeks interesseren voor de autoriteiten waarmee zijn volk te maken kreeg. Soms, als Israël zondigde, liet Jehovah toe dat zij onder een heidense autoriteit kwamen. Wanneer zij berouw hadden, verwijderde hij die autoriteit uit het land (Rechters 2:11-23). Uiteindelijk liet hij toe dat Juda, samen met vele andere natiën, onder de heerschappij van Babylon kwam (Jesaja 14:28–19:17; 23:1-12; 39:5-7). Nadat Israël in ballingschap naar Babylon was gegaan, voorzei Jehovah de opkomst en ondergang van wereldmachten waarmee zijn volk vanaf de tijd van Babylon tot in onze dagen te maken zou krijgen. — Daniël, hfdst. 2, 7, 8 en 11.
13. (a) Waarom verordende Jehovah, blijkens het lied van Mozes, de grenzen der volken? (b) Waarom bracht God de Israëlieten later in hun land terug?
13 Mozes zong betreffende Jehovah: „Toen de Allerhoogste de natiën een erfdeel gaf, toen hij de zonen van Adam van elkaar scheidde, stelde hij voorts de grenzen der volken vast, rekening houdend met het aantal der zonen van Israël. Want Jehovah’s deel is zijn volk; Jakob is het hem toegemeten erfdeel” (Deuteronomium 32:8, 9; vergelijk Handelingen 17:26). Ja, teneinde zijn voornemens te verwezenlijken, verordende Jehovah daar welke autoriteiten zouden blijven bestaan en welke vernietigd zouden worden. Zo wees hij Abrahams nageslacht een land als erfdeel toe en bracht hij hen later in dat land terug, zodat het beloofde Zaad daar uiteindelijk, zoals was voorzegd, kon verschijnen. — Daniël 9:25, 26; Micha 5:2.
14. In welke zin plaatst Jehovah in de meeste gevallen de menselijke autoriteiten in hun relatieve posities?
14 In de meeste gevallen echter plaatst Jehovah heersers in hun relatieve posities in die zin dat hij mensen toestaat ten opzichte van elkaar posities van autoriteit in te nemen, die echter altijd inferieur zijn aan zijn eigen positie. Daarom zei Jezus toen hij voor Pontius Pilatus stond tot die heerser: „Gij zoudt in het geheel geen autoriteit over mij hebben als die u niet van boven verleend was” (Johannes 19:11). Dit betekende niet dat Pilatus persoonlijk door God in zijn positie was geplaatst, maar het betekende dat hij zijn autoriteit over leven en dood in het geval van Jezus slechts krachtens Gods toelating bezat.
„De god van dit samenstel van dingen”
15. Op welke wijze oefent Satan in deze wereld autoriteit uit?
15 Maar wat valt er te zeggen over de uitspraak in de bijbel dat Satan de god of heerser van deze wereld is? (Johannes 12:31; 2 Korinthiërs 4:4) Ja, wat valt er te zeggen over Satans gepoch tegenover Jezus toen hij Jezus alle koninkrijken van de wereld liet zien en zei: „Al deze autoriteit . . . is mij overgegeven, en ik geef ze aan wie ik ook wens”? (Lukas 4:6) Jezus sprak Satans pochende uitlating niet tegen. En Satans woorden zijn in overeenstemming met wat Paulus later aan de Efeziërs schreef: „Onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Efeziërs 6:12). Bovendien beeldt het boek Openbaring Satan af als een grote draak die aan een beest als symbool van het wereldomvattende politieke stelsel „zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit” geeft. — Openbaring 13:2.
16. (a) Waaruit blijkt dat Satans autoriteit beperkt is? (b) Waarom staat Jehovah Satan toe autoriteit te hebben onder de mensheid?
16 Merk echter op dat uit de woorden die Satan tot Jezus sprak, namelijk: „Al deze autoriteit . . . is mij overgegeven”, blijkt dat ook hij alleen maar autoriteit uitoefent omdat hem dit is toegestaan. Waarom verleent God deze toestemming? Satans loopbaan als wereldheerser begon destijds in Eden, toen hij God in het openbaar van leugens en onrechtmatige uitoefening van Zijn soevereiniteit beschuldigde (Genesis 3:1-6). Adam en Eva volgden Satan en werden Jehovah God ongehoorzaam. Op dat tijdstip had Jehovah, die daartoe volkomen gerechtvaardigd was, Satan en zijn twee nieuwe volgelingen kunnen terechtstellen (Genesis 2:16, 17). Maar Satans woorden waren in werkelijkheid een persoonlijke uitdaging aan het adres van Jehovah. Daarom liet God in zijn wijsheid Satan nog een tijd in leven, en werd het Adam en Eva vergund zich voordat zij stierven te vermenigvuldigen en kinderen voort te brengen. Op deze wijze verschafte God de tijd en de gelegenheid om te laten zien dat Satans uitdaging vals was. — Genesis 3:15-19.
17, 18. (a) Waarom kunnen wij zeggen dat Satan de god van deze wereld is? (b) Hoe is er „geen autoriteit” in deze wereld „dan door God”?
17 De gebeurtenissen sinds Eden hebben getoond dat Satans beschuldigingen regelrechte leugens waren. Adams nakomelingen hebben noch onder Satans heerschappij noch onder menselijke heerschappij geluk gevonden (Prediker 8:9). Daarentegen hebben Gods bemoeienissen met zijn eigen volk de superioriteit van goddelijke heerschappij aangetoond (Jesaja 33:22). Maar aangezien de meeste nakomelingen van Adam Jehovah’s soevereiniteit niet aanvaarden, dienen zij, bewust of onbewust, Satan als hun god. — Psalm 14:1; 1 Johannes 5:19.
18 Weldra zullen de in Eden opgeworpen strijdpunten worden beslecht. Gods koninkrijk zal het bestuur over de aangelegenheden van de mensheid volledig overnemen en Satan zal in de afgrond worden opgesloten (Jesaja 11:1-5; Openbaring 20:1-6). Intussen echter is er onder de mensheid de een of andere regeling of structuur noodzakelijk geweest om een geordend leven mogelijk te maken. Jehovah is „geen God van wanorde, maar van vrede” (1 Korinthiërs 14:33). Vandaar dat hij autoriteitsstructuren tot bestaan heeft laten komen in de gemeenschappen die zich buiten Eden ontwikkelden, en hij heeft mensen toegestaan binnen deze regeling autoriteit uit te oefenen. Aldus is er „geen autoriteit dan door God”.
Billijke autoriteiten
19. Is iedere menselijke heerser rechtstreeks aan Satans overheersing onderworpen?
19 Sinds Eden heeft Satan in hoge mate de vrije hand gehad onder de mensheid, en hij heeft die vrijheid gebruikt om gebeurtenissen op aarde te manoeuvreren, in overeenstemming met zijn pochende uitlating tegenover Jezus (Job 1:7; Mattheüs 4:1-10). Dit betekent echter niet dat iedere heerser in deze wereld zich rechtstreeks aan Satans overheersing onderwerpt. Sommigen — zoals Nero in de eerste eeuw en Adolf Hitler in de onze — hebben een waarlijk satanische geest aan de dag gelegd. Maar anderen niet. Sergius Paulus, de proconsul van Cyprus, was „een intelligent man” die ’ernaar zocht het woord van God te horen’ (Handelingen 13:7). Gallio, de proconsul van Achaje, weigerde zich door de joodse beschuldigers van Paulus onder druk te laten zetten (Handelingen 18:12-17). Veel andere heersers hebben naar eer en geweten en op loffelijke wijze hun autoriteit uitgeoefend. — Vergelijk Romeinen 2:15.
20, 21. Welke gebeurtenissen in de twintigste eeuw laten zien dat menselijke heersers niet altijd Satans wil doen?
20 Het boek Openbaring voorzei dat Jehovah gedurende „de dag des Heren”, die in 1914 begon, menselijke autoriteiten zelfs zo zou manoeuvreren dat zij Satans voornemens zouden dwarsbomen. Openbaring beschrijft een door Satan tegen gezalfde christenen ontketende vloedgolf van vervolging die door „de aarde” zou worden verzwolgen (Openbaring 1:10; 12:16). Elementen binnen „de aarde”, de menselijke samenleving die thans op aarde bestaat, zouden Jehovah’s volk tegen Satans vervolging beschermen.
21 Is dit inderdaad gebeurd? Ja. In de jaren dertig en veertig bijvoorbeeld stonden Jehovah’s Getuigen in de Verenigde Staten onder grote druk en hadden zij te lijden onder aanvallen door het gepeupel en veelvuldige onrechtvaardige arrestaties. Hun situatie verbeterde toen het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten een aantal beslissingen uitvaardigde waarin de wettigheid van hun werk werd erkend. Ook op andere plaatsen zijn de autoriteiten Gods volk te hulp gekomen. Zo’n veertig jaar geleden werden in Ierland twee Getuigen in de stad Cork door een rooms-katholiek gepeupel aangevallen. Een plaatselijke politieagent kwam de Getuigen te hulp en een rechtbank bestrafte de aanvallers. Verleden jaar nog heeft op Fiji een bijeenkomst van vooraanstaande hoofdmannen een voorstel aangehoord om de activiteiten van Jehovah’s Getuigen te verbieden. Een van de hoofdmannen nam het vrijmoedig voor de Getuigen op en het voorstel werd zonder meer verworpen.
22. Welke vragen zullen hierna worden besproken?
22 Nee, wereldlijke autoriteiten dienen niet altijd Satans doeleinden. Christenen kunnen aan de superieure autoriteiten onderworpen zijn zonder aan Satan zelf onderworpen te zijn. Ja, zij zullen aan deze autoriteiten onderworpen zijn zolang God de autoriteiten laat bestaan. Maar wat houdt die onderworpenheid in? En wat mogen christenen als tegenprestatie van de superieure autoriteiten verwachten? Deze vragen zullen worden besproken in de studieartikelen die op bladzijde 18 en 23 van dit tijdschrift beginnen.
[Voetnoten]
a Zie bijvoorbeeld het gebruik van het woord „belasting” (foʹros) in Lukas 20:22. Zie ook het gebruik van het Griekse woord teʹlos, hier met „schatting” vertaald, in Mattheüs 17:25, waar het met „rechten” is vertaald.
b Het Griekse zelfstandig naamwoord dat is vertaald met „hoge positie”, hu·per·oʹche, is verwant aan het werkwoord hu·per·eʹcho. Het woord „superieure” in „superieure autoriteiten” is van ditzelfde Griekse werkwoord afgeleid, een bewijs te meer dat de superieure autoriteiten de wereldlijke autoriteiten zijn. De weergave van Romeinen 13:1 in The New English Bible: „Een ieder moet zich onderwerpen aan de hoogste autoriteiten”, is niet correct. Mensen „in een hoge positie” zijn niet het hoogst, hoewel zij wellicht superieur zijn aan andere mensen.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wie zijn de superieure autoriteiten?
◻ Hoe kunnen wij zeggen dat er „geen autoriteit [is] dan door God”?
◻ Waarom laat Jehovah toe dat de wereld onder Satans autoriteit staat?
◻ In welk opzicht plaatst God menselijke autoriteiten „in hun relatieve posities”?
[Illustratie op blz. 13]
Na de brand van Rome spreidde Nero een waarlijk satanische geest tentoon
[Illustratie op blz. 15]
Sergius Paulus, de proconsul van Cyprus, zocht ernaar het woord van God te horen