Koninkrijksverkondigers brengen verslag uit
Nigeriaanse schoolkinderen gezegend wegens getrouwheid
DE apostel Paulus schreef: „Zijt indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vredelievend jegens alle mensen” (Romeinen 12:18). Schoolkinderen van Jehovah’s Getuigen in Nigeria passen deze raad toe, zelfs als zij vervolgd worden. Als gevolg daarvan zegent Jehovah hen.
◻ Een onderwijzer had een enorme hekel aan Jehovah’s Getuigen. Tijdens een ochtendbijeenkomst riep hij al de Getuigen naar voren en gaf hun de opdracht het volkslied te zingen. Zij weigerden en verklaarden dat zij exclusieve toewijding aan God wilden schenken. Daarop nam de onderwijzer hen allemaal mee naar buiten en zei hun dat zij het gras moesten maaien. Ondertussen gingen de andere leerlingen verder met hun lessen.
Een volwassen Getuige nam de brochure Jehovah’s Getuigen en de school en gaf die aan de onderwijzer, waarbij hij het neutrale standpunt van Jehovah’s Getuigen uitlegde. Maar de onderwijzer weigerde de zaak te bespreken of de brochure aan te nemen. Bovendien verzwaarde hij onmiddellijk de straf van de kinderen.
De jonge Getuigen bleven deze straf verduren en maaiden zelfs het gras als de onderwijzer er niet was. Op een dag verborg de onderwijzer zich en keek onopgemerkt toe terwijl zij doorgingen met werken en het zingen van Koninkrijksliederen. Hij was zo onder de indruk dat hij hen naar de klas terugstuurde en zijn verbazing uitte over hun houding. Wat was het resultaat? De onderwijzer bestudeert nu de bijbel met Jehovah’s Getuigen!
Deze schoolkinderen werden beslist gezegend wegens hun getrouwheid aan Jehovah en zijn beginselen. — Spreuken 10:22.
◻ Ook Ruth en haar vriendinnen werden gezegend wegens hun getrouwheid aan Jehovah’s vereiste om „geen deel van de wereld” te zijn (Johannes 17:16). Ruth, die nu achttien is, begon te pionieren toen zij twaalf was. Zij en andere Getuigen kregen tegenstand te verduren van leden van het schoolpersoneel omdat zij weigerden het volkslied te zingen. Een onderwijzeres vroeg om een gesprek met de ouders van de meisjes. Nadat zij uitleg had gekregen aan de hand van de School-brochure, was zij tevredengesteld en maakte het de leerlingen niet langer moeilijk.
Maar op een dag beledigde en strafte een onderwijzeres uit India een van de meisjes voor de klas toen het meisje het volkslied niet wilde zingen. Het meisje verdedigde moedig haar geloof en de onderwijzeres nam haar mee naar de schooldirectrice. Toen zij daar kwamen, zag de jonge Getuige dat de onderdirectrice er ook was. Tot haar grote verbazing begonnen de directrice en de onderdirectrice te lachen. Zich richtend tot de onderwijzeres, zei de directrice: „Mevrouw, maakt u zich maar niet druk over deze meisjes. Zelfs al zou u hen vermoorden, dan zouden ze nog liever sterven dan het volkslied zingen. Hebt u nog nooit van hen gehoord?” Daarna spraken zij en haar assistente over het geloof en de moed van Jehovah’s Getuigen. De directrice zei tegen het meisje dat het haar speet dat zij in verlegenheid was gebracht. Zij voegde er vervolgens aan toe: „Ga door met je daden van geloof. Ik bewonder je religie en je moedige standpunt zowel buiten als binnen de school.” Later bood de onderwijzeres die vijandig was geweest de Getuige haar verontschuldigingen aan en zei dat zij nu het neutrale standpunt van de Getuigen begreep.
Deze kinderen volgden het voorbeeld van de drie Hebreeën die hun rechtschapenheid jegens God niet wilden verbreken door voor een beeld te buigen, en ook dat van Daniël, die weigerde te stoppen met bidden tot Jehovah. Deze mannen werden door Jehovah gezegend omdat zij getrouw waren aan Gods rechtvaardige wetten. — Daniël hfdst. 3 en 6.