Heeft de vroege kerk onderwezen dat God een Drieëenheid is?
Deel 4 — Wanneer en hoe heeft de Drieëenheidsleer zich ontwikkeld?
In de eerste drie artikelen van deze serie is aangetoond dat de Drieëenheidsleer niet door Jezus en zijn discipelen en evenmin door de vroege kerkvaders werd onderwezen (De Wachttoren van 1 november 1991, 1 februari 1992 en 1 april 1992). In dit laatste artikel zal besproken worden hoe het dogma van de Drieëenheid zich heeft ontwikkeld en welke rol het concilie van Nicea in 325 G.T. daarbij heeft gespeeld.
IN 325 G.T. riep de Romeinse keizer Constantijn in de stad Nicea in Klein-Azië een concilie van bisschoppen bijeen. Zijn opzet was, de voortdurende religieuze geschillen over de verhouding tussen de Zoon van God en de Almachtige God te beslechten. Over de resultaten van dat concilie zegt de Encyclopædia Britannica:
„Constantijn zelf trad als voorzitter op, leidde actief de discussies en stelde . . . de doorslaggevende formule voor die in de door het concilie afgekondigde geloofsbelijdenis werd opgenomen en waarin de verhouding tussen Christus en God, namelijk dat Christus ’van hetzelfde wezen [ho·mo·ouʹsi·os] met de Vader’ was, tot uitdrukking werd gebracht. . . . Geïntimideerd door de keizer ondertekenden de bisschoppen op slechts twee na de geloofsbelijdenis, velen van hen zeer tegen hun zin.”1
Kwam deze heidense heerser tussenbeide op grond van zijn bijbelse overtuiging? Nee. In A Short History of Christian Doctrine wordt gezegd: „Constantijn had in de grond der zaak hoegenaamd geen begrip van de vraagstukken die in de Griekse theologie aan de orde waren.”2 Wat hij wel begreep, was dat religieuze geschillen een bedreiging voor de eenheid van zijn rijk vormden, en hij wilde dat ze werden beslecht.
Heeft het concilie de Drieëenheidsleer bevestigd?
Heeft het concilie van Nicea de Drieëenheid als een leerstuk van de christenheid bevestigd of bekrachtigd? Velen nemen aan dat dit het geval was. Maar de feiten tonen het tegendeel aan.
De op dat concilie afgekondigde geloofsbelijdenis bevatte verklaringen omtrent de Zoon van God op grond waarvan diverse geestelijken hem in een bepaald opzicht als gelijk aan God de Vader zouden kunnen beschouwen. Toch is het verhelderend te zien wat de Niceaanse geloofsbelijdenis niet zei. De volledige geloofsbelijdenis, zoals die oorspronkelijk werd gepubliceerd, luidde als volgt:
„Wij geloven in één God, de almachtige Vader, schepper van alle zienlijke en onzienlijke dingen;
En in één Heer Jezus Christus, de Zoon van God, geboren uit de Vader, dat is uit het wezen van de Vader, als eniggeborene, God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren en niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door Wie alle dingen tot bestaan zijn gekomen, de dingen in de hemel en de dingen op de aarde, Die om ons mensen en om onze zaligheid uit de hemel is nedergedaald en vlees heeft aangenomen, mens geworden is, geleden heeft en op de derde dag weer verrezen is, ten hemel opgevaren is en zal komen om de levenden en doden te oordelen;
En in de Heilige Geest.”3
Zegt deze geloofsbelijdenis dat de Vader, de Zoon en de heilige geest drie personen in één God zijn? Zegt ze dat de drie aan elkaar gelijk zijn in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid? Nee. Er is hoegenaamd niets wat duidt op een formule van drie-in-één. De oorspronkelijke Niceaanse geloofsbelijdenis vormde geen bevestiging of bekrachtiging van de Drieëenheid.
Die geloofsbelijdenis stelt de Zoon hoogstens gelijk met de Vader in de zin dat zij „van hetzelfde wezen” zijn. Maar over de heilige geest wordt iets dergelijks niet gezegd. Het enige wat wordt gezegd is: „Wij geloven . . . in de Heilige Geest.” Dat is niet de Drieëenheidsleer van de christenheid.
Zelfs de sleutelwoorden „van hetzelfde wezen” (ho·mo·ouʹsi·os) hielden niet noodzakelijkerwijs in dat het concilie geloofde in een numerieke gelijkheid van Vader en Zoon. De New Catholic Encyclopedia zegt:
„Of het Concilie beoogde de numerieke identiteit van het wezen van Vader en Zoon te bekrachtigen, is twijfelachtig.”4
Indien het concilie had bedoeld dat de Zoon en de Vader numeriek één waren, dan zou er nog steeds geen Drieëenheid zijn. Er zou alleen maar sprake zijn van een twee-in-één God, niet drie-in-één, zoals voor de Drieëenheidsleer het geval zou moeten zijn.
„De opvatting van een minderheid”
Geloofden de bisschoppen in Nicea over het algemeen dat de Zoon gelijk was aan God? Nee, er waren tegenstrijdige opvattingen. Eén opvatting werd bijvoorbeeld vertegenwoordigd door Arius, die leerde dat de Zoon qua tijd een eindig begin had en daarom niet aan God gelijk, maar in alle opzichten ondergeschikt was. Athanasius daarentegen geloofde dat de Zoon in een bepaald opzicht aan God gelijk was. En er waren andere opvattingen.
Betreffende de beslissing van het concilie om de Zoon te beschouwen als van hetzelfde wezen (wezenseen) met God, zegt Martin Marty: „Nicea vertegenwoordigde in feite de opvatting van een minderheid; het akkoord werd moeizaam bereikt en was voor velen die de Ariaanse zienswijze niet deelden, onaanvaardbaar.”5 Insgelijks merkt het boek A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers of the Christian Church op dat „een duidelijk geformuleerd leerstellig standpunt dat tegengesteld was aan het arianisme, slechts door een minderheid werd ingenomen, hoewel deze minderheid zegevierde”.6 En in A Short History of Christian Doctrine wordt opgemerkt:
„Waar veel bisschoppen en theologen van het Oosten vooral bezwaar tegen schenen te hebben, was het door Constantijn zelf in de geloofsbelijdenis opgenomen denkbeeld van de homoousios [„van hetzelfde wezen”], dat in het latere conflict tussen de orthodoxie en de ketterij de twistappel werd.”7
Na het concilie werden de disputen nog tientallen jaren voortgezet. De voorstanders van het denkbeeld dat de Zoon aan de Almachtige God gelijk was, geraakten zelfs een tijdlang uit de gunst. Zo zegt Martin Marty betreffende Athanasius: „Zijn populariteit steeg en daalde, en hij werd zo vaak verbannen [in de jaren na het concilie] dat hij vrijwel een pendelaar werd.”8 Athanasius bracht jaren in ballingschap door omdat politieke en kerkelijke autoriteiten zich verzetten tegen zijn opvattingen dat de Zoon gelijk was aan God.
De bewering dat het concilie van Nicea in 325 G.T. de leerstelling van de Drieëenheid heeft bevestigd of bekrachtigd, is dus niet waar. Wat later de Drieëenheidsleer werd, bestond destijds nog niet. Het denkbeeld dat de Vader, de Zoon en de heilige geest elk de ware God alsook gelijk in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid waren, en toch maar één God — een drie-in-één God — is niet door dat concilie noch door vroegere kerkvaders ontwikkeld. In The Church of the First Three Centuries wordt gezegd:
„De huidige populaire leerstelling der Drieëenheid . . . vindt geen ondersteuning in de taal van Justinus [Martyr]: en deze waarneming kan bij uitbreiding gelden voor alle ante-Niceense Vaders; dat wil zeggen, voor alle christelijke schrijvers gedurende drie eeuwen na de geboorte van Christus. Zij spreken weliswaar over de Vader, de Zoon en de profetische of heilige Geest, maar in geen enkel opzicht zoals dat thans door Trinitariërs wordt aanvaard; niet als aan elkaar gelijk, niet als één numeriek wezen, niet als Drie in Eén. Juist het tegenovergestelde is het geval. De leerstelling der Drieëenheid zoals ze door deze Vaders werd verklaard, verschilde essentieel van de huidige leerstelling. Dit stellen wij als een feit dat even afdoend bewezen kan worden als elk feit in de geschiedenis van menselijke opvattingen.
Wij dagen iedereen uit om één enkele schrijver van enige vermaardheid gedurende de eerste drie eeuwen te noemen die deze leerstelling [van de Drieëenheid] in de moderne versie geloofde.”9
Nicea vertegenwoordigt echter een keerpunt. Het opende de deur tot de officiële aanvaarding van de leer dat de Zoon gelijk is aan de Vader, en dat baande de weg voor het latere denkbeeld van de Drieëenheid. Het boek Second Century Orthodoxy, door J. A. Buckley, merkt op:
„Tot ten minste het einde van de tweede eeuw bleef de universele Kerk in één fundamenteel opzicht verenigd; allen aanvaardden het oppergezag van de Vader. Allen beschouwden God, de Almachtige Vader, als alleen oppermachtig, onveranderlijk, onuitsprekelijk en zonder begin. . . .
Na de dood van die tweede-eeuwse schrijvers en voorgangers bleek dat de Kerk zelf . . . langzaam maar onverbiddelijk afgleed naar dat punt . . . waar op het concilie van Nicea de climax van heel deze geleidelijke ondermijning van het oorspronkelijke geloof werd bereikt. Daar drong een kleine explosieve minderheid haar ketterij aan een inschikkelijke meerderheid op, en met de steun van de politieke autoriteiten dwong, vleide en intimideerde ze degenen die zich beijverden om de oorspronkelijke zuiverheid van hun geloof onbevlekt te bewaren.”10
Het concilie van Constantinopel
In 381 G.T. werd op het concilie van Constantinopel de Niceaanse geloofsbelijdenis bekrachtigd. En het voegde daar nog iets anders aan toe: de heilige geest werd „Heer” en „levengever” genoemd. De uitgebreidere geloofsbelijdenis van 381 G.T. (die thans in hoofdzaak in de kerken wordt gebruikt en „de Niceaanse geloofsbelijdenis” wordt genoemd) toont aan dat de christenheid op het punt stond een volslagen trinitarisch dogma te formuleren. Maar zelfs op dit concilie werd dat dogma nog niet afgesloten. De New Catholic Encyclopedia erkent:
„Het is interessant dat het concilie van Constantinopel I (381 G.T.), dat 60 jaar na Nicea I werd gehouden, de term homoousios in zijn definitie van de goddelijkheid van de Heilige Geest vermeed.”11
„Geleerden hebben zich verbaasd over de ogenschijnlijk gematigde wijze waarop deze geloofsbelijdenis was geformuleerd; het verzuim bijvoorbeeld om het woord homoousios voor de Heilige Geest te gebruiken teneinde de wezenseenheid met de Vader en de Zoon aan te duiden.”12
Diezelfde encyclopedie erkent: „Homoousios komt in de Schrift niet voor.”13 Nee, de bijbel gebruikt dat woord noch voor de heilige geest noch voor de Zoon om de wezenseenheid met God aan te duiden. Het was een onbijbelse uitdrukking die tot de ontwikkeling van de onbijbelse, ja, antibijbelse leerstelling van de Drieëenheid bijdroeg.
Zelfs na het concilie van Constantinopel duurde het eeuwen voordat de Drieëenheidsleer in heel de christenheid werd aanvaard. De New Catholic Encyclopedia zegt: „In het Westen . . . schijnt men met betrekking tot Constantinopel I en de daar afgekondigde geloofsbelijdenis in het algemeen het stilzwijgen te hebben bewaard.”14 Deze bron toont aan dat de op het concilie afgekondigde geloofsbelijdenis tot de zevende of de achtste eeuw in het Westen niet in brede kringen werd erkend.
Bijbelgeleerden erkennen ook dat de Athanasiaanse geloofsbelijdenis, vaak aangehaald als een standaarddefinitie en ondersteuning van de Drieëenheid, niet door Athanasius geschreven werd, maar veel later door een onbekende schrijver werd opgesteld. The New Encyclopædia Britannica merkt op:
„Tot aan de 12de eeuw kende de Oosterse Kerk deze geloofsbelijdenis niet. Sinds de 17de eeuw zijn bijbelgeleerden het er algemeen over eens dat de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis niet door Athanasius (die in 373 stierf) geschreven werd, maar waarschijnlijk in de 5de eeuw in Zuid-Frankrijk werd opgesteld. . . . De geloofsbelijdenis schijnt in de 6de en 7de eeuw voornamelijk invloed te hebben gehad in het zuiden van Frankrijk en Spanje. Ze werd in de 9de eeuw gebruikt in de liturgie van de kerk in Duitsland en enige tijd later in Rome.”15
Hoe de leer zich heeft ontwikkeld
De Drieëenheidsleer heeft in de loop der eeuwen een langzame ontwikkeling doorgemaakt. De trinitarische denkbeelden van Griekse filosofen zoals Plato, die enkele eeuwen vóór Christus leefde, zijn geleidelijk de leringen van de kerk binnengeslopen. In The Church of the First Three Centuries wordt gezegd:
„Wij betogen dat de leerstelling van de Drieëenheid geleidelijk en betrekkelijk laat is ontstaan; dat ze haar oorsprong vond in een bron die geheel vreemd is aan die van de joodse en christelijke Geschriften; dat ze zich ontwikkelde en in het christendom werd geënt door toedoen van de Vaderen, die het christendom een platonisch karakter gaven; dat in de tijd van Justinus, en lange tijd daarna, de onderscheiden natuur en de ondergeschiktheid van de Zoon algemeen onderwezen werden; en dat toen slechts de eerste vage contouren van de Drieëenheid zichtbaar waren geworden.”16
Vóór Plato waren in Babylon en Egypte triaden of drieëenheden in zwang. En de pogingen van geestelijken om ongelovigen uit de Romeinse wereld aan te trekken, hadden tot gevolg dat sommige van deze denkbeelden geleidelijk in het christendom werden opgenomen. Dit leidde ten slotte tot de aanvaarding van het geloof dat de Zoon en de heilige geest gelijk waren aan de Vader.a
Zelfs het woord „Drieëenheid” werd slechts geleidelijk aanvaard. In de tweede helft van de tweede eeuw schreef Theophilus, bisschop van Antiochië in Syrië, in het Grieks en introduceerde het woord triʹas, wat „triade” of „drieëenheid” betekent. Vervolgens introduceerde Tertullianus, de Latijnse schrijver uit Carthago (Noord-Afrika), in zijn geschriften het woord trinitas, dat „drieëenheid” betekent.b Maar het woord triʹas komt in de geïnspireerde christelijke Griekse Geschriften niet voor, en het woord trinitas wordt in de Latijnse vertaling van de bijbel, de Vulgaat genoemd, niet aangetroffen. Geen van beide uitdrukkingen was bijbels. Maar het op heidense denkbeelden gestoelde woord „Drieëenheid” sloop de literatuur van de kerken binnen en werd na de vierde eeuw een deel van hun dogma.
Het was dus niet zo dat geleerden de bijbel grondig onderzochten om te zien of daarin zo’n leerstelling werd onderwezen. In plaats daarvan werd de aanvaarding van de leerstelling grotendeels bepaald door wereldlijke en kerkelijke diplomatie. In het boek The Christian Tradition vestigt de schrijver Jaroslav Pelikan de aandacht op „de niet-theologische factoren in het debat, waarvan er vele steeds opnieuw bijna de doorslag schenen te geven, slechts om tenietgedaan te worden door andere, soortgelijke argumenten. De leerstelling scheen vaak het slachtoffer — of het produkt — te zijn van kerkelijke diplomatie en van persoonlijkheidsconflicten.”17 Professor E. Washburn Hopkins van de Yale University bracht het als volgt onder woorden: „De uiteindelijke orthodoxe definitie van de drieëenheid was grotendeels een kwestie van kerkelijke diplomatie.”18
Hoe onredelijk is de leerstelling van de Drieëenheid vergeleken met de eenvoudige bijbelse leer dat God oppermachtig is en geen gelijke heeft! Zoals God zegt: „Met wie wilt gijlieden mij vergelijken of gelijkstellen of mij doen overeenkomen, dat wij op elkaar zouden lijken?” — Jesaja 46:5.
Wat erdoor te kennen werd gegeven
Wat werd door de geleidelijke ontwikkeling van het denkbeeld van de Drieëenheid te kennen gegeven? Het vormde een deel van de door Jezus voorzegde afval van het ware christendom (Mattheüs 13:24-43). Ook de apostel Paulus had de komende afval voorzegd:
„Want er komt een tijd dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen. Zij zullen zich een menigte leraars aanschaffen naar eigen smaak, die hun naar de mond praten. En zij zullen hun oren sluiten voor de waarheid om te luisteren naar allerlei mythen.” — 2 Timotheüs 4:3, 4, katholieke Willibrordvertaling.
Een van deze mythen was de Drieëenheidsleer. Enkele andere mythen die strijdig zijn met het christendom en die zich eveneens geleidelijk ontwikkelden, waren: de inherente onsterfelijkheid van de menselijke ziel, het vagevuur, het voorgeborchte en de eeuwige pijniging in het hellevuur.
Wat is de Drieëenheidsleer dus? Het is in feite een heidense leer die ervoor doorgaat christelijk te zijn. Ze werd door Satan gestimuleerd om mensen te misleiden, om God verwarrend en mysterieus voor hen te maken. Dit heeft tot gevolg dat zij ook meer bereid zijn om andere vals-religieuze denkbeelden en verkeerde praktijken te aanvaarden.
„Aan hun vruchten”
In Mattheüs 7:15-19 zei Jezus hoe men valse religie van ware religie kon onderscheiden:
„Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zult gij hen herkennen. Plukt men soms ooit druiven van dorens of vijgen van distels? Evenzo brengt elke goede boom voortreffelijke vruchten voort, maar elke rotte boom brengt waardeloze vruchten voort . . . Elke boom die geen voortreffelijke vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.”
Beschouw eens één voorbeeld. In Johannes 13:35 zei Jezus: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” Ook in 1 Johannes 4:20 en 21 verklaart Gods geïnspireerde Woord:
„Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief’ en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.”
Pas het grondbeginsel dat ware christenen liefde onder elkaar moeten hebben, eens toe op wat er gebeurd is in de twee wereldoorlogen van deze eeuw alsook in andere conflicten. Mensen die tot dezelfde religies van de christenheid behoorden, zijn naar het slagveld getrokken en hebben elkaar wegens nationalistische geschillen afgeslacht. Beide partijen beweerden christelijk te zijn en beide partijen werden gesteund door hun geestelijken, die beweerden dat God aan hun kant stond. Dit afslachten van de ene „christen” door de andere „christen” is een rotte vrucht. Het is een overtreding van christelijke liefde, een ontkenning van Gods wetten. — Zie ook 1 Johannes 3:10-12.
Een dag van afrekening
De afval van het christendom leidde dus niet alleen tot goddeloze geloofsovertuigingen, zoals de Drieëenheidsleer, maar ook tot goddeloze praktijken. Toch zal er een dag van afrekening aanbreken, want Jezus zei: „Elke boom die geen voortreffelijke vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.” Daarom bevat Gods Woord de aansporing:
„Gaat uit van haar [valse religie], mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden te binnen gebracht.” — Openbaring 18:4, 5.
Binnenkort zal God het de politieke autoriteiten ’in het hart geven’ zich tegen de valse religie te keren. Ze zullen „haar woest . . . maken, en ze zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden” (Openbaring 17:16, 17). De valse religie met haar heidense filosofieën over God zal voor altijd vernietigd worden. In feite zal God tot de beoefenaars van valse religie hetzelfde zeggen wat Jezus in zijn tijd zei: „Uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” — Mattheüs 23:38.
De ware religie zal Gods oordelen overleven, zodat ten slotte alle eer en heerlijkheid gegeven zal worden aan Degene over wie Jezus zei dat hij „de enige ware God” is. Hij is Degene die door de psalmist werd geïdentificeerd toen deze verklaarde: „Gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen [zijt] de Allerhoogste . . . over heel de aarde.” — Johannes 17:3; Psalm 83:18.
Bronvermeldingen:
1. Encyclopædia Britannica, 1971, Deel 6, blz. 386.
2. A Short History of Christian Doctrine, door Bernhard Lohse, 1963, blz. 51.
3. Ibid., blz. 52, 53.
4. New Catholic Encyclopedia, 1967, Deel VII, blz. 115.
5. A Short History of Christianity, door Martin E. Marty, 1959, blz. 91.
6. A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers of the Christian Church, door Philip Schaff en Henry Wace, 1892, Deel IV, blz. xvii.
7. A Short History of Christian Doctrine, blz. 53.
8. Ibid., blz. 91.
9. The Church of the First Three Centuries, door Alvan Lamson, 1869, blz. 75, 76, 341.
10. Second Century Orthodoxy, door J. A. Buckley, 1978, blz. 114, 115.
11. New Catholic Encyclopedia, 1967, Deel VII, blz. 115.
12. Ibid., Deel IV, blz. 436.
13. Ibid., blz. 251.
14. Ibid., blz. 436.
15. The New Encyclopædia Britannica, 1985, 15de druk, Micropædia, Deel 1, blz. 665.
16. The Church of the First Three Centuries, blz. 52.
17. The Christian Tradition, door Jaroslav Pelikan, 1971, blz. 173.
18. Origin and Evolution of Religion, door E. Washburn Hopkins, 1923, blz. 339.
[Voetnoten]
a Zie voor verdere informatie de brochure Moet u geloof stellen in de Drieëenheid?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b Zoals in voorgaande artikelen in deze serie is aangetoond, doelden Theophilus en Tertullianus, hoewel zij deze woorden gebruikten, daarmee niet op de Drieëenheid waarin de christenheid heden ten dage gelooft.
[Illustratie op blz. 22]
God zal bewerken dat politieke autoriteiten zich tegen de valse religie keren
[Illustratie op blz. 24]
De ware religie zal Gods oordelen overleven