Dankbaar voor Jehovah’s onophoudelijke steun
ZOALS VERTELD DOOR SHARON GASKINS
EEN paradijs op aarde! Ik zag mijzelf al in de wei dartelen, vlinders achternarennen en met leeuwewelpen spelen. Het klonk zo goed! Maar er waren twijfels. Mijn hoop was al zo vaak in wanhoop veranderd!
Zo lang ik mij kan herinneren, is de rolstoel mijn vaste metgezel. Vanaf mijn geboorte werd ik door spastische verlamming van kinderpleziertjes beroofd. Andere kinderen maakten pret op rolschaatsen en fietsen, maar ik zat alleen, en kon zelfs niet lopen. Dus toen Moeder mij van de ene gebedsgenezer naar de andere bracht, hoopten wij vurig op een wonder. Maar keer op keer duwde zij mij gewoon in de rolstoel weer naar huis. Teleurstellend voor mij, maar hoe hartverscheurend voor haar!
In haar verlangen naar een ware hoop begon mijn moeder begin 1964 met Jehovah’s Getuigen de bijbel te bestuderen. Ik was toen ongeveer zes en een half jaar.
Het was schitterend te leren dat er eens een prachtig paradijs op deze aarde was geweest. Jammer genoeg had de eerste mens, Adam, dit allemaal verspeeld, maar ik verlangde ernaar dezelfde hechte band met God te hebben die hij eens had genoten. Hoe zou het geweest zijn om in een verhouding tot God te staan? Of te leven toen zijn eigen Zoon op aarde rondwandelde? Mijn dagdromen brachten mij ook naar het komende Paradijs. Zelfs op die jonge leeftijd was het voor mij duidelijk dat wij de waarheid hadden gevonden.
Moeder begon het gezin mee te nemen naar de Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen. Hun vergaderingen waren heel anders dan wat wij in de kerken hadden gezien! De mensen en de sfeer maakten diepe indruk op mij.
Het was voor mijn moeder een beproeving ons naar de Koninkrijkszaal te krijgen. Behalve ik waren er nog drie jongere kinderen, en wij hadden geen auto. Als zij het zich kon veroorloven, gingen wij met een taxi. Ik herinner mij nog goed hoe moeilijk zij het op een zondag had. Er was geen taxi te zien. Toen kwam er zo maar ineens een man in zijn vrachtwagen voorrijden en gaf ons een lift. Wij kwamen te laat op de vergadering, maar wij waren er. Wat waren wij Jehovah dankbaar!
Al gauw namen onze lieve geestelijke broeders en zusters die een auto hadden ons om beurten mee. Moeders aanmoediging om nooit een vergadering te missen tenzij wij echt ziek waren, doordrong mijn jonge geest ervan hoe belangrijk het ’onderling vergaderen’ is (Hebreeën 10:24, 25). Hiertoe bewogen door wat zij had geleerd, droeg mijn moeder haar leven aan Jehovah op en werd in 1965 gedoopt.
Tegen die tijd was ik oud genoeg om de vergaderingen beter te begrijpen. In de gemeente Cypress Hills in Brooklyn (New York) beoefenden Europeanen, zwarten, Spanjaarden en anderen zij aan zij hun aanbidding. Ik vond dat godvrezende mensen in zo’n ware broederschap behoorden te leven. — Psalm 133:1.
Mijn moeder leerde mij hoe ik mij op vergaderingen moest voorbereiden. Dit was geestelijk geen probleem, maar lichamelijk wel. Spastische verlamming maakt van eenvoudige karweitjes een zware onderneming. Het was, en is nog steeds, voor mij onmogelijk een rechte streep te trekken om antwoorden in onze bijbelse lectuur aan te geven. Maar door oefening verbeterde mijn onderstrepen.
Mijn geest zat boordevol dingen die ik wilde zeggen. Maar de woorden werden op weg naar mijn mond door elkaar gegooid. Het was heel belangrijk mij te ontspannen zodat mijn spieren niet zouden verkrampen. Ik moest mij er ook op concentreren elk woord zo duidelijk mogelijk uit te spreken. Ik voelde de frustratie in mij opwellen als het commentaar er niet uitkwam zoals het moest, of als ik wist dat men mijn woorden niet verstond. Maar toen de broeders en zusters in de gemeente mij eenmaal leerden kennen, konden zij mij beter verstaan. Ik heb met dit probleem echter nog steeds mijn ups en downs.
Zes ellendige maanden
Toen ik acht was, maakte ik een periode van zes maanden door die mij tot op deze dag heeft beïnvloed. Ondanks alle fysiotherapie, bezigheidstherapie en spraaklessen die ik al had gekregen, stuurden de artsen mij naar een revalidatiecentrum in West Haverstraw (New York). Mijn moeder en ik waren diepbedroefd. Jaren daarvoor, toen artsen ten onrechte de diagnose stelden dat ik geestelijk gehandicapt was, had zij tegen hen gezegd dat zij mij nooit uit huis zou doen. Dus zelfs een tijdelijke scheiding was moeilijk voor haar. Maar zij besefte dat ik, om onafhankelijk van haar en mijn vader een produktief leven te kunnen leiden, lichamelijk zo goed mogelijk voor mijzelf moest kunnen zorgen.
De voorzieningen waren goed, maar ik voelde mij in de steek gelaten. Huilbuien en woedeuitbarstingen maakten duidelijk hoe ik over die plaats dacht. Mijn ouders konden zelden de drie uur durende busreis maken om mij te bezoeken, vooral omdat mijn moeder van haar vijfde kind in verwachting was. Als zij weer weg moesten, was ik zo van streek dat de dokter zei dat de bezoekjes minder vaak dienden plaats te vinden. Ik mocht maar twee keer naar huis.
Therapeuten leerden mij hoe ik met behulp van beugels en met lood verzwaarde krukken moest lopen. Ze leken wel een ton te wegen. Maar het gewicht hielp mij mijn evenwicht te bewaren en voorkwam dat ik omviel. Dit was de eerste stap naar zelfstandig lopen zonder beugels.
Voedsel in stukjes snijden, knopen vastmaken — elk karweitje waar iemand zijn vingers voor nodig heeft — was moeilijk, zo niet onmogelijk, voor mij geweest. Maar tot op zekere hoogte leerde ik zelf te eten en mijzelf aan te kleden. Dit was later een hulp in mijn dienst voor God.
Toen mijn opleiding was afgelopen, ging ik weer naar huis. Moeder liet mij werkjes doen waarbij ik mijn nieuwe vaardigheden moest gebruiken. Dit leverde een emotionele strijd op, want hoewel ik dingen graag zelf wilde doen, was het frustrerend, tijdrovend en afmattend om het voor elkaar te krijgen. Mijzelf aankleden voor de vergaderingen was zelfs een karwei van twee uur!
Toen wij precies tegenover de Koninkrijkszaal gingen wonen, liep ik zowaar het stukje alleen. Dat was geen geringe overwinning!
De gelukkigste dag van mijn leven
Mijn moeder zorgde ervoor dat het gezin een evenwichtig geestelijk voedingspatroon volgde. Zij studeerde met mij en verwachtte dat ik elke uitgave van onze tijdschriften, De Wachttoren en Ontwaakt!, las. Dan waren er de vergaderingen waarop wij ons moesten voorbereiden en die wij moesten bijwonen. Hoewel mijn verstand en mijn hart deze kennis gretig opzogen, dacht ik er niet echt serieus over na mijn leven aan Jehovah op te dragen en dit door de waterdoop te symboliseren. Moeder hielp mij in te zien dat ik, ondanks mijn handicap, in Gods ogen in geestelijk opzicht zelf verantwoordelijkheid droeg. Ik kon niet verwachten de nieuwe wereld op haar verdienste binnen te gaan, er aan haar leiband binnengebracht te worden.
Ik had God lief, maar door mijn ziekte was ik anders dan anderen — een pijnlijk besef voor een tiener. Het was moeilijk om mijn beperkingen te accepteren. Vaak werd ik door woede overvallen, en dit moest ik onder controle kunnen houden voordat ik werd gedoopt (Galaten 5:19, 20). En wat als ik mijn opdracht aan Jehovah niet kon waarmaken?
Op verzoek van mijn moeder sprak een gemeenteouderling met mij. Hij haalde de vraag aan die de profeet Elia aan de Israëlieten stelde: „Hoe lang zult gij nog op twee verschillende gedachten hinken?” (1 Koningen 18:21) Het was duidelijk dat Jehovah niet ingenomen was met mijn besluiteloosheid.
Ik werd geestelijk wakker geschud en bad vurig of Jehovah mij wilde helpen en mij het vaste voornemen wilde geven mijn leven aan hem op te dragen. Een zuster uit de gemeente studeerde met mij. Zij was jonger dan ik en had op jonge leeftijd haar moeder verloren. Maar toch had zij zich aan God opgedragen terwijl zij nog vrij jong was.
Toen ik zeventien was, had ik mijn besluit genomen. Ik wilde Jehovah zo goed als ik kon dienen. De 9de augustus 1974 — de dag waarop ik werd gedoopt — was de gelukkigste dag van mijn leven.
Vreugde in de bediening
De deelname aan de bediening leverde enkele met bergen te vergelijken hindernissen op. De grootste uitdaging was, mij verstaanbaar te maken. Ik sprak altijd zo duidelijk mogelijk. Dan herhaalde mijn partner in de velddienst zo nodig mijn woorden voor de huisbewoner. Sommigen reageerden negatief, en bezagen mij als een slachtoffer dat door de Getuigen werd gebruikt. Maar ik heb het recht en het oprechte verlangen om te prediken.
Het kan mij volledig uitputten om zelfs maar één blok van huis tot huis te lopen. Veel huizen in ons getuigenisgebied hebben een trap, waardoor ik ze niet kan bereiken. In de winter wordt het van-huis-tot-huiswerk door gladde straten praktisch onmogelijk voor mij (Handelingen 20:20). Maar geestelijke broeders en zusters hebben mij geweldig geholpen, en Jehovah heeft mij nu gezegend met een gemotoriseerde rolstoel, waardoor de dienst veel gemakkelijker wordt.
Na verloop van tijd begon ik per brief getuigenis te geven. Met de hand brieven schrijven zou geen nut hebben omdat mijn handschrift voor de meeste mensen onleesbaar is. Dus schreef de elektrische schrijfmachine voor mij. Ik typ erg langzaam omdat de coördinatie van mijn handen te wensen overlaat. Ongeveer de helft van de keren dat ik op een letter mik, raak ik een andere. Het kost soms wel een uur of meer om slechts één bladzijde te typen.
Ondanks een gebrek aan uithoudingsvermogen dien ik van tijd tot tijd als hulppionierster, door in een maand zestig uur of meer aan de dienst te besteden. Dit vereist een goed schema, extra inspanningen en de steun van medegelovigen. Hun pioniersgeest moedigt mij aan. Ook Moeder heeft een goed voorbeeld gegeven door als gewone pionierster of als hulppionierster te dienen terwijl zij het hoofd moest bieden aan moeilijkheden, een slechte gezondheid en de uitdaging om zeven kinderen op te voeden in een religieus verdeeld gezin.
Op mijzelf
Toen ik 24 was, besloot ik op mijzelf te gaan wonen. Mijn verhuizing naar de wijk Bensonhurst in Brooklyn bleek een zegen te zijn. De gemeente Marlboro was als een hecht gezin. Wat was het geloofversterkend om bij hen te zijn! Ook al waren er maar twee of drie auto’s in de gemeente, geestelijke broeders en zusters namen mij naar alle vergaderingen mee. Maar ik bleef daar niet lang wonen.
Terwijl ik mij een volslagen mislukkeling voelde, keerde ik naar mijn familie terug en belandde ik in een drie jaar durende periode van diepe depressiviteit. Ik kreeg weer woedeaanvallen. Toen kwamen er gedachten aan zelfmoord en volgden er verscheidene pogingen die uit te voeren. De dood hing als een donkere wolk boven mijn hoofd. Maar ik steunde op God en beloofde waardering te tonen voor zijn gave van het leven. Ik kreeg troost en raad van de ouderlingen. Dit, samen met gebed, persoonlijke studie, geduld van de zijde van mijn familie en wat professionele hulp, bracht mijn denken weer in het rechte spoor.
Door middel van De Wachttoren heeft Jehovah op liefdevolle wijze inzicht verschaft in ernstige depressiviteit. Ja, hij zorgt werkelijk voor zijn volk en begrijpt onze gevoelens (1 Petrus 5:6, 7). Na verloop van tijd nam de diepe depressiviteit af. Tien jaar later helpt Jehovah mij nog steeds het hoofd te bieden aan frustratie en depressiviteit. Soms word ik bijna door gevoelens van waardeloosheid overweldigd. Maar gebed, bijbelstudie en mijn geestelijke familie zijn geweldige hulpmiddelen om te overleven.
Na tevergeefs naar een andere flat te hebben gezocht, had ik met tegenzin besloten de rest van mijn leven bij mijn familie te blijven wonen. Toen beantwoordde Jehovah mijn gebeden. Er kwam een woning beschikbaar in de wijk Bedford-Stuyvesant in Brooklyn. In de late zomer van 1984 verhuisde ik daarheen, en ik woon daar nu nog steeds.
Leden van de zeer liefdevolle gemeente Lafayette waren zo vriendelijk mij naar de vergaderingen te brengen. De eerste gemeenteboekstudie die ik bijwoonde, ligt nog vers in mijn geheugen. Die werd op de vierde verdieping gehouden — en er was geen lift! Slechts met Jehovah’s hulp lukte het mij die trappen op en af te komen. Na een tijdje werd er een plaats gevonden die gemakkelijker te bereiken was. En nu heeft Jehovah mij gezegend met het voorrecht een gemeenteboekstudie bij mij thuis te hebben.
Er heerst in deze gemeente een geweldige pioniersgeest. Toen ik kwam, waren er ongeveer dertig pioniers, en sommige namen mij onder hun hoede. De ijverige sfeer bewoog mij ertoe vaker in de hulppioniersdienst te staan.
In april 1990 bouwden de gemeenten Lafayette en Pratt precies in de straat waar mijn flat staat, een nieuwe Koninkrijkszaal. Dat was ook net op tijd, want door verdere lichamelijke achteruitgang is lopen opnieuw een probleem geworden. Maar met mijn scooter en mijn geestelijke broeders en zusters aan mijn zijde, zijn de tochtjes van en naar de vergaderingen heerlijk. Wat heb ik een diepe waardering voor die liefdevolle steun!
Dankbaar voor Gods steun
Hoewel mijn benen wankel zijn, is mijn hart standvastig. Een goede opleiding heeft mijn leven wat eenvoudiger gemaakt, maar God heeft mij ondersteund. Soms wist ik niet waar de volgende maaltijd vandaan zou komen, maar Jehovah heeft in mijn behoeften voorzien en is een getrouwe Verzorger geweest. De woorden van David zijn mij heel dierbaar: „Eens was ik een jonge man, ook ben ik oud geworden, en toch heb ik geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood.” — Psalm 37:23-25.
Jehovah heeft mij verscheidene keren in staat gesteld een schriftuurlijk standpunt in te nemen door mij te helpen om bij een operatie bloed te weigeren (Handelingen 15:28, 29). Onlangs is mijn vader overleden. Het was echt een harde klap om iemand te verliezen die mij zo na stond. Alleen kracht van Jehovah heeft mij door deze en andere beproevingen heen geholpen.
Mijn gezondheid blijft misschien achteruitgaan, maar door mijn vertrouwen in God en mijn verhouding tot hem kan ik volharden. Wat ben ik gelukkig dat ik tot Jehovah’s volk behoor en zijn onophoudelijke steun geniet!