De harmonie bewaren tussen ouderlingen en dienaren in de bediening
KORT na Pinksteren 33 G.T. rees er in de pasgevormde christelijke gemeente een noodsituatie. Er was een regeling getroffen om voor behoeftige weduwen te zorgen. Maar na een tijdje „begonnen de Griekssprekende joden tegen de Hebreeuwssprekende joden te murmureren, omdat hun weduwen bij de dagelijkse voedselverdeling over het hoofd werden gezien”. — Handelingen 6:1.
Deze klachten kwamen de apostelen ter ore. „De twaalf riepen daarom de menigte der discipelen bij zich en zeiden: ’Wij trekken ons niet graag van het woord Gods terug ten einde voedsel over tafels te verdelen. Ziet daarom voor uzelf uit, broeders, naar zeven goed bekendstaande mannen uit uw midden, vol van geest en wijsheid, opdat wij hen over deze noodzakelijke aangelegenheid kunnen aanstellen.’” — Handelingen 6:2, 3.
Dit illustreert een belangrijk beginsel in verband met organisatie binnen de christelijke gemeente. Sommige verantwoordelijke mannen worden gebruikt om zorg te dragen voor routinezaken, terwijl andere voor de gewichtiger geestelijke belangen zorgen. Dit heeft een precedent. In het Israël in de oudheid werden Aäron en zijn nakomelingen als priesters aangesteld om slachtoffers aan God te brengen. Jehovah bepaalde echter dat de levieten hen zouden assisteren door ’zorg te dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst’ (Numeri 3:5-10). Zo worden ook opzieners in deze tijd geassisteerd door dienaren in de bediening.
De rol van ouderlingen en dienaren in de bediening
De Schrift zet hoge vereisten uiteen voor zowel ouderlingen als dienaren in de bediening (1 Timotheüs 3:1-10, 12, 13; Titus 1:6-9). Zij zijn geen concurrenten maar werken voor hetzelfde doel — de opbouw van de gemeente. (Vergelijk Efeziërs 4:11-13.) Toch zijn er enkele verschillen in het werk dat zij in de gemeente doen. In 1 Petrus 5:2 wordt tot opzieners gezegd: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig.” Zij zijn God rekenschap verschuldigd voor de wijze waarop zij zich van deze heilige opdracht kwijten. — Hebreeën 13:17.
Hoe staat het met dienaren in de bediening? Er wordt in de Schrift niet vereist dat zij even bekwaam zijn om te onderwijzen. Hun taken verschillen enigszins van die van ouderlingen. In de eerste eeuw G.T. waren er ongetwijfeld vele dingen die aandacht vroegen, maar die meer van materiële aard waren en steeds terugkeerden of routinematig afgehandeld konden worden. Daartoe kan misschien ook de aanschaf van materiaal voor het afschrijven van de bijbelboeken of zelfs het afschrijven zelf behoord hebben.
In deze tijd vervullen dienaren in de bediening nog steeds allerlei belangrijke taken binnen de gemeente, zoals de zorg voor de gemeenteboekhouding en de gebieden, het afgeven van tijdschriften en boeken, en het onderhoud van de Koninkrijkszaal. Sommige dienaren in de bediening die daartoe de bekwaamheid bezitten, kunnen zelfs voor het geven van onderwijs worden gebruikt, zoals het leiden van een gemeenteboekstudie, het behartigen van aandelen op de dienstvergadering, en het houden van openbare lezingen.
Wanneer ouderlingen en dienaren in de bediening eensgezind samenwerken, wordt er op evenwichtige wijze zorg gedragen voor zowel de geestelijke als de organisatorische behoeften van de gemeente. De gemeenteleden zijn dan vreugdevol, sterk, en geestelijk produktief. Bedenk wat Paulus aan gezalfden in Efeze schreef: „Doordat het [lichaam] harmonisch is samengevoegd en zo gemaakt dat het samenwerkt door middel van elk gewricht dat geeft wat nodig is, [bevordert het] naargelang elk respectief lid in de juiste mate werkzaam is, de groei van het lichaam tot opbouw van zichzelf in liefde.” — Efeziërs 4:16.
Ouderlingen en dienaren in de bediening moeten ernaar streven net zo’n harmonie, dat wil zeggen, net zo’n overeenstemming, eensgezindheid, samenwerking en eenheid, te ontwikkelen. Maar die harmonie ontstaat niet automatisch. Ze moet aangekweekt en zorgvuldig beschermd worden.
Wat ouderlingen kunnen doen
Een belangrijke stap is te erkennen dat de verhouding van een ouderling tot een dienaar in de bediening niet die van een meester tot een slaaf of van een werkgever tot een werknemer is. Daar waar werkelijke harmonie bestaat, bezien ouderlingen dienaren in de bediening als dienaren van God, net als zijzelf. (Vergelijk 1 Korinthiërs 3:6-9.) „Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar”, zegt Romeinen 12:10. Ouderlingen zullen het dus vermijden dienaren in de bediening te behandelen op een manier die neerbuigend of vernederend zou kunnen lijken. Zij zullen goede initiatieven aanmoedigen in plaats van de kop indrukken. Wanneer dienaren in de bediening met respect worden behandeld, brengt dit het beste in hen boven en zullen zij hun werk in de gemeente met vreugde doen.
Ouderlingen moeten tevens in gedachte houden dat hun opdracht om de kudde Gods te weiden die hun is toevertrouwd, ook de broeders omvat die als dienaren in de bediening werkzaam zijn. Het is waar dat van deze verantwoordelijke mannen verwacht wordt dat zij rijpe christenen zijn. Toch hebben zij van tijd tot tijd, net als de rest van de kudde, persoonlijke aandacht nodig. Ouderlingen dienen intense belangstelling voor hun geestelijke ontwikkeling te hebben.
Toen de apostel Paulus bijvoorbeeld de jongeman Timotheüs ontmoette, zag hij onmiddellijk welke mogelijkheden Timotheüs bezat en „bracht de wens tot uitdrukking dat deze met hem zou uittrekken” (Handelingen 16:3). Timotheüs was Paulus’ reisgezel en ontving daardoor een bijzonder waardevolle opleiding. Jaren later kon Paulus zelfs aan christenen in Korinthe schrijven: „Ik [zend] Timotheüs naar u toe, daar hij mijn geliefd en trouw kind is in de Heer, en hij zal u mijn methoden in verband met Christus Jezus in herinnering brengen”! — 1 Korinthiërs 4:17.
Ouderlingen, hebt u de dienaren in de bediening in uw gemeente reeds ten volle ingeschakeld? Helpt u hen vorderingen te maken door hun een persoonlijke opleiding te geven in het spreken in het openbaar en het verrichten van nazoekwerk in de bijbel? Hebt u dienaren die daarvoor in aanmerking komen, uitgenodigd u te vergezellen bij herderlijke bezoeken? Werkt u met hen samen in de velddienst? In Jezus’ gelijkenis van de talenten zei de meester tot zijn getrouwe slaven: „Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf!” (Mattheüs 25:23) Bent u net zo edelmoedig met lovende en prijzende woorden tegenover dienaren in de bediening die zich bescheiden op voortreffelijke wijze van hun toewijzingen kwijten? (Vergelijk Spreuken 3:27.) Zo niet, zullen zij dan het gevoel hebben dat hun werk niet wordt gewaardeerd?
Ook communicatie is van wezenlijk belang voor een harmonieuze werkverhouding. (Vergelijk Spreuken 15:22.) Taken dienen niet op willekeurige wijze of lukraak te worden toegewezen of afgenomen. De ouderlingen dienen onder gebed te bespreken hoe de bekwaamheden van een broeder het best in de gemeente aangewend kunnen worden. (Vergelijk Mattheüs 25:15.) Wanneer er een toewijzing wordt gegeven, dient de betreffende broeder duidelijk geïnstrueerd te worden omtrent datgene wat er precies van hem wordt verlangd. „Wanneer er geen bekwaam beleid is,” waarschuwt Spreuken 11:14, „komt het volk ten val.”
Het is niet goed om een broeder alleen maar te zeggen dat hij de zorg voor de boekhouding, de tijdschriften of de lectuur van een andere dienaar moet overnemen. Soms erft een dienaar die een nieuwe toewijzing ontvangt, een stapel onnauwkeurige of onvolledige gegevens. Wat ontmoedigend! „Laat alle dingen betamelijk en volgens regeling geschieden”, luidt de richtlijn in 1 Korinthiërs 14:40. Ouderlingen dienen het initiatief te nemen om broeders op te leiden, door hen vertrouwd te maken met de gemeentelijke procedures en zelf het voorbeeld te geven in het volgen van die procedures. Ouderlingen zullen er bijvoorbeeld regelingen voor treffen dat elke drie maanden de gemeenteboekhouding wordt gecontroleerd. Het veronachtzamen van zo’n belangrijke regeling kan tot problemen leiden en het respect van dienaren in de bediening voor organisatorische instructies ondermijnen.
Maar als een broeder nu eens nalatig schijnt te zijn in het behartigen van een bepaalde toewijzing? In plaats van hem zonder meer zijn toewijzing af te nemen, dienen de ouderlingen de kwestie met hem te bespreken. Misschien is de broeder niet goed opgeleid. Als hij er moeite mee blijft hebben zijn toewijzing goed te behartigen, zal hij het er misschien in een andere toewijzing beter afbrengen.
Ouderlingen kunnen ook de harmonie bevorderen door nederigheid aan de dag te leggen. In Filippenzen 2:3 worden christenen aangemoedigd ’niets te doen uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf te achten’. Een ouderling zal dus proberen mee te werken wanneer een zaalwachter hem vraagt op een bepaalde plaats in de zaal te gaan zitten, en niet redeneren dat hij niet hoeft te gehoorzamen omdat hij ouderling is. Misschien gaat de zaaldienaar slechts volgens de suggestie te werk om op verschillende plaatsen in de zaal te gaan zitten, hoewel hij in gedachte moet houden dat er geen regel bestaat dat iedereen dat moet doen.a Een ouderling zal het vermijden onnodig in te gaan tegen beslissingen in aangelegenheden die aan een dienaar in de bediening zijn toegewezen.
Dienaren in de bediening die de harmonie bevorderen
„Dienaren in de bediening moeten insgelijks ernstig zijn”, merkte de apostel Paulus op (1 Timotheüs 3:8). Wanneer zij toewijzingen ernstig opvatten — als onderdeel van hun heilige dienst — draagt dit er veel toe bij te voorkomen dat er spanningen ontstaan. Als u een dienaar in de bediening bent, verricht u uw taken dan met enthousiasme? (Romeinen 12:7, 8) Hebt u zich erop toegelegd bekwaam te worden in het behartigen van uw taken? Bent u betrouwbaar en kan men op u bouwen? Geeft u blijk van een bereidwillige geest wat toewijzingen betreft? Een dienaar in de bediening in een Afrikaans land behartigt drie verschillende toewijzingen in de gemeente. Zijn houding? „Wel, het betekent gewoon harder werken,” zegt hij, „en van hard werken ga je niet dood.” Ja, degenen die zichzelf geven, zijn het gelukkigst. — Handelingen 20:35.
U kunt ook veel doen om de harmonie te bevorderen door volledig met de ouderlingen samen te werken. „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig,” zegt Hebreeën 13:17, „want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor u schadelijk zijn.” Toegegeven, de ouderlingen zijn onvolmaakte mannen, en men zou gemakkelijk aanmerkingen op hen kunnen maken. Maar een kritische houding wakkert wantrouwen aan. Het kan uw vreugde bederven en een nadelige uitwerking op anderen in de gemeente hebben. Daarom gaf de apostel Petrus de volgende raad: „Gij jongere mannen, weest onderworpen aan de oudere mannen. Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar . . . Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen.” — 1 Petrus 5:5, 6.
Dergelijke raad is vooral toepasselijk als u het gevoel hebt dat u in verband met dienstvoorrechten over het hoofd wordt gezien. Misschien hebt u ’getracht een opzienersambt te verkrijgen’, maar hebt u geen aanstelling ontvangen (1 Timotheüs 3:1). Nederigheid kan u helpen „een wachtende houding” te bewaren (Klaagliederen 3:24). In plaats van wrokgevoelens ten opzichte van de ouderlingen te koesteren — wat uw werkverhouding zeker zal ondermijnen — kunt u hun vragen of er terreinen zijn waarop u vorderingen zou kunnen maken. Uw oprechte bereidheid om raad te aanvaarden en toe te passen, zal ongetwijfeld als een bewijs van geestelijke groei worden bezien.
Godvruchtige nederigheid en bescheidenheid kunnen een dienaar in de bediening helpen zijn evenwicht te bewaren indien hij uitzonderlijke bekwaamheden bezit of qua opleiding en maatschappelijke positie in het voordeel is. Wat zou het voor hem verleidelijk kunnen zijn te trachten de ouderlingen te overtroeven of de aandacht op zijn eigen bekwaamheden te vestigen! In Spreuken 11:2 worden wij eraan herinnerd dat ’wijsheid bij de bescheidenen is’. Een bescheiden broeder is zich bewust van zijn beperkingen. Hij is bereid rustig op de achtergrond te werken en zijn bekwaamheden te gebruiken om de ouderlingen te ondersteunen. Bescheidenheid kan hem ook helpen te beseffen dat hoewel hij in werelds opzicht misschien veel kennis bezit, hij toch te kort kan schieten op het belangrijke gebied van geestelijke wijsheid en geestelijk onderscheidingsvermogen — eigenschappen waarin de ouderlingen wellicht uitblinken. — 1 Korinthiërs 1:26–2:13; Filippenzen 1:9.
Het is duidelijk dat ouderlingen en dienaren in de bediening een bijzonder belangrijke rol spelen. Samen kunnen zij veel doen om iedereen in de gemeente op te bouwen. Maar hiertoe moeten zij in harmonie samenwerken, „met volledige ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend, er ernstig naar strevend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van vrede”. — Efeziërs 4:2, 3.
[Voetnoten]
[Illustraties op blz. 27]
Ouderlingen bezien dienaren in de bediening niet als ondergeschikten maar als dienaren van God, net als zijzelf