„Het Israël Gods” en de „grote schare”
„Ik [zag], en zie! een grote schare, die niemand tellen kon.” — OPENBARING 7:9.
1-3. (a) Welke glorierijke hemelse vooruitzichten hebben gezalfde christenen? (b) Hoe probeerde Satan de eerste-eeuwse gemeente te vernietigen? (c) Wat gebeurde er in 1919 waaruit bleek dat Satans pogingen om de gezalfde christelijke gemeente te verderven, hadden gefaald?
DE GRONDVESTING van „het Israël Gods” in 33 G.T. was een belangrijke stap in de verwezenlijking van Jehovah’s voornemens (Galaten 6:16). De gezalfde leden ervan hebben de hoop onsterfelijke geestelijke schepselen te zijn en met Christus in Gods hemelse koninkrijk te regeren (1 Korinthiërs 15:50, 53, 54). In die positie hebben zij een belangrijk aandeel aan het heiligen van Jehovah’s naam en het verbrijzelen van de kop van de grote Tegenstander, Satan de Duivel (Genesis 3:15; Romeinen 16:20). Geen wonder dat Satan al het mogelijke deed om deze nieuwe gemeente te vernietigen, zowel door haar te vervolgen als door te proberen haar te verderven! — 2 Timotheüs 2:18; Judas 4; Openbaring 2:10.
2 Terwijl de apostelen nog in leven waren, kon Satan dit niet bewerkstelligen. Na hun dood verbreidde de afval zich echter onbelemmerd. Ten slotte scheen, van menselijk standpunt uit beschouwd, de zuivere christelijke gemeente die door Jezus was gegrondvest, verdorven te zijn toen Satan de afvallige religieuze karikatuur voortbracht die in deze tijd als de christenheid bekendstaat (2 Thessalonicenzen 2:3-8). Niettemin bleef het ware christendom bestaan. — Mattheüs 28:20.
3 In zijn illustratie van de tarwe en het onkruid voorzei Jezus dat ware christenen een tijdlang samen met „onkruid”, of valse christenen, zouden opgroeien; en zo gebeurde het. Maar hij zei ook dat in de laatste dagen „de zonen van het koninkrijk” weer duidelijk als een van „het onkruid” afgescheiden groep zichtbaar zouden zijn (Mattheüs 13:36-43). Ook dit bleek zo te zijn. In 1919 kwamen de ware gezalfde christenen uit Babylonische gevangenschap. Zij werden van Godswege erkend als „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, en zij namen moedig de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk ter hand (Mattheüs 24:14, 45-47; Openbaring 18:4). Het waren bijna allemaal heidenen; maar omdat zij het geloof van Abraham bezaten, waren zij in werkelijkheid ’Abrahams nageslacht’. Zij waren leden van „het Israël Gods”. — Galaten 3:7, 26-29.
De „grote schare”
4. Welke groep christenen werd vooral in de jaren dertig waarneembaar?
4 In het begin werden degenen die gunstig op de prediking van deze gezalfde christenen reageerden, ook geestelijke Israëlieten, de overgeblevenen van de 144.000, die een hemelse hoop hebben (Openbaring 12:17). Maar vooral in de jaren dertig werd een andere groep waarneembaar. Deze personen werden geïdentificeerd met de „andere schapen” uit de illustratie van de schaapskooien (Johannes 10:16). Zij waren discipelen van Christus die de hoop koesterden eeuwig leven op een paradijsaarde te ontvangen. Zij waren als het ware het geestelijke nageslacht van de gezalfde christenen (Jesaja 59:21; 66:22; vergelijk 1 Korinthiërs 4:15, 16). Zij erkenden de gezalfde christelijke gemeente als de getrouwe en beleidvolle slaaf, en evenals hun gezalfde broeders hadden zij diepe liefde voor Jehovah, geloof in Jezus’ slachtoffer, ijver voor het loven van God en een bereidheid om ter wille van de rechtvaardigheid lijden te ondergaan.
5. Hoe is de positie die de andere schapen innemen, geleidelijk aan beter begrepen?
5 Eerst werd niet goed begrepen welke positie deze andere schapen innamen, maar met het verstrijken van de tijd werden dingen duidelijker. In 1932 werden gezalfde christenen aangemoedigd om andere schapen ertoe aan te sporen een aandeel aan het predikingswerk te hebben — iets wat vele andere schapen reeds deden. In 1934 werden andere schapen ertoe aangemoedigd zich aan de waterdoop te onderwerpen. In 1935 werden zij geïdentificeerd met de „grote schare” uit Openbaring hoofdstuk 7. In 1938 werden zij uitgenodigd als waarnemers aanwezig te zijn op de Gedachtenisviering van de dood van Jezus Christus. In 1950 werd onderscheiden dat rijpe mannen uit hun midden tot de „vorsten” behoren die dienen als „een wijkplaats voor de wind . . . en een schuilplaats voor de slagregen” (Psalm 45:16; Jesaja 32:1, 2). In 1953 werd ingezien dat Gods aardse organisatie — waarvan het grootste gedeelte tegen die tijd uit andere schapen bestond — de kern zou zijn van de aardse maatschappij die in de nieuwe wereld zou bestaan. In 1985 werd begrepen dat andere schapen op basis van Jezus’ loskoopoffer rechtvaardig verklaard worden als vrienden van God die de hoop hebben Armageddon te overleven.
6. Welke positie nemen de andere schapen in deze tijd met betrekking tot de gezalfden in, en tot welke vragen leidt dit?
6 Op dit ogenblik, in dit laatste gedeelte van „de laatste dagen”, zijn de meesten van de 144.000 gestorven en hebben hun hemelse beloning ontvangen (2 Timotheüs 3:1; Openbaring 6:9-11; 14:13). Christenen met een aardse hoop verrichten nu het leeuwedeel van de prediking van het goede nieuws, en zij beschouwen het als een voorrecht Jezus’ gezalfde broeders hierin te ondersteunen (Mattheüs 25:40). Deze gezalfden vormen echter de getrouwe en beleidvolle slaaf, door middel van wie gedurende deze laatste dagen geestelijk voedsel wordt verschaft. Wat zal de situatie van de andere schapen zijn wanneer alle gezalfden hun hemelse beloning hebben ontvangen? Welke voorzieningen zullen dan voor de andere schapen getroffen worden? Een kort overzicht van de geschiedenis van het oude Israël zal ons helpen deze vragen te beantwoorden.
Een typologisch „koninkrijk van priesters”
7, 8. In welke mate was het oude Israël onder het Wetsverbond een koninkrijk van priesters en een heilige natie?
7 Toen Jehovah Israël als zijn speciale natie uitkoos, sloot hij een verbond met hen en zei: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig uit alle andere volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe. En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden” (Exodus 19:5, 6). Israël was Jehovah’s speciale volk op basis van het Wetsverbond. Hoe zou echter de belofte waarbij een koninkrijk van priesters en een heilige natie betrokken was, vervuld worden?
8 Wanneer Israël getrouw was, erkende de natie Jehovah’s soevereiniteit en aanvaardde hem als hun Koning (Jesaja 33:22). Zij waren dus een koninkrijk. Maar zoals later werd onthuld, zou de belofte omtrent „een koninkrijk” zelfs meer dan dat betekenen. Bovendien waren zij, wanneer zij Jehovah’s wet gehoorzaamden, rein, afgescheiden van de natiën rondom hen. Zij waren een heilige natie (Deuteronomium 7:5, 6). Waren zij een koninkrijk van priesters? Welnu, in Israël werd de stam Levi apart gezet voor tempeldienst, en binnen die stam was de levitische priesterschap. Toen de Mozaïsche wet werd ingewijd, werden er levieten van het mannelijk geslacht genomen in ruil voor de eerstgeborene van elke niet-levitische familie (Exodus 22:29; Numeri 3:11-16, 40-51).a Aldus was elke familie in Israël als het ware in de tempeldienst vertegenwoordigd. Tot een nauwere overeenkomst met een priesterschap kon de natie niet geraken. Niettemin vertegenwoordigde ze Jehovah voor de natiën. Iedere buitenlander die de ware God wilde aanbidden, moest dit doen in verbondenheid met Israël. — 2 Kronieken 6:32, 33; Jesaja 60:10.
9. Wat bracht Jehovah ertoe het noordelijke koninkrijk Israël te verwerpen, ’zodat het hem niet meer als priester diende’?
9 Na de dood van Salomo viel Gods volk uiteen in de noordelijke natie Israël onder koning Jerobeam en de zuidelijke natie Juda onder koning Rehabeam. Daar de tempel, het centrum van de zuivere aanbidding, zich in het gebied van Juda bevond, stelde Jerobeam een onwettige vorm van aanbidding in door in zijn eigen nationale gebied beelden van kalveren op te richten. Verder „maakte hij een huis der hoge plaatsen en maakte priesters uit het volk in het algemeen, die niet tot de zonen van Levi behoorden” (1 Koningen 12:31). De noordelijke natie zonk nog dieper weg in valse aanbidding toen koning Achab zijn buitenlandse vrouw, Izebel, toestond de Baälaanbidding in het land in te stellen. Ten slotte sprak Jehovah het oordeel uit over het opstandige koninkrijk. Bij monde van Hosea zei hij: „Mijn volk zal stellig tot zwijgen worden gebracht, omdat er geen kennis is. Omdat gijzelf de kènnis hebt verworpen, zal ik ook u verwerpen, zodat gij mij niet als priester dient” (Hosea 4:6). Spoedig daarna vernietigden de Assyriërs het noordelijke koninkrijk Israël.
10. Hoe vertegenwoordigde het zuidelijke koninkrijk Juda, wanneer het getrouw was, Jehovah voor de natiën?
10 Hoe stond het met de zuidelijke natie, Juda? In de dagen van Hizkia zei Jehovah bij monde van Jesaja tot hen: „Gij zijt mijn getuigen, . . . ja, mijn knecht die ik verkozen heb, . . . het volk dat ik mij heb geformeerd, opdat zij mijn lof zouden verhalen” (Jesaja 43:10, 21; 44:21). Wanneer het zuidelijke koninkrijk getrouw was, deed het dienst om aan de natiën Jehovah’s heerlijkheid bekend te maken en rechtgeaarde mensen ertoe te brengen hem in zijn tempel te aanbidden en de voordelen te ontvangen van de door de wettige levitische priesterschap verrichte diensten.
Buitenlanders in Israël
11, 12. Noem enkele buitenlanders die Jehovah in verbondenheid met Israël gingen dienen.
11 Wat de buitenlanders betreft die gunstig op dit door de natie gegeven getuigenis reageerden, in de door bemiddeling van Mozes — wiens vrouw, Zippora, een Midianitische was — gegeven Wet werden er voorzieningen voor hen getroffen. „Een groot gemengd gezelschap” van niet-Israëlieten trok met Israël uit Egypte en was aanwezig toen de Wet werd gegeven (Exodus 2:16-22; 12:38; Numeri 11:4). Rachab en haar familie werden uit Jericho bevrijd en later in de joodse gemeente opgenomen (Jozua 6:23-25). Kort daarna sloten de Gibeonieten vrede met Israël en kregen zij taken in verband met de tabernakel toegewezen. — Jozua 9:3-27; zie ook 1 Koningen 8:41-43; Esther 8:17.
12 Ten slotte bekleedden buitenlanders hoge posities. De Hethiet Uria, de man van Bathseba, werd onder „de sterke mannen” van David gerekend, evenals de Ammoniet Zelek (1 Kronieken 11:26, 39, 41; 2 Samuël 11:3, 4). Ebed-Melech, een Ethiopiër, diende in het paleis en had toegang tot de koning (Jeremia 38:7-9). Nadat Israël uit de ballingschap in Babylon was teruggekeerd, kregen niet-Israëlitische Nethinim toegenomen verantwoordelijkheid in verband met het assisteren van de priesters (Ezra 7:24). Aangezien een aantal van deze getrouwe buitenlanders, of inwonende vreemdelingen, wordt beschouwd als een voorafschaduwing van de grote schare in deze tijd, is hun situatie van belang voor ons.
13, 14. (a) Wat waren de voorrechten en verantwoordelijkheden van proselieten in Israël? (b) Hoe moesten de Israëlieten getrouwe proselieten beschouwen?
13 Zulke personen waren proselieten, opgedragen aanbidders van Jehovah onder de Mozaïsche wet die samen met de Israëlieten afgescheiden waren van de natiën (Leviticus 24:22). Net als de Israëlieten brachten zij slachtoffers, hielden zich vrij van valse aanbidding en onthielden zich van bloed (Leviticus 17:10-14; 20:2). Zij hielpen mee aan de bouw van Salomo’s tempel en hadden een aandeel aan het herstel van de ware aanbidding onder koning Asa en koning Hizkia (1 Kronieken 22:2; 2 Kronieken 15:8-14; 30:25). Toen Petrus met Pinksteren 33 G.T. de eerste sleutel van het Koninkrijk gebruikte, werden zijn woorden gehoord door „zowel joden als [niet-joodse] proselieten”. Mogelijk waren sommigen van de 3000 die op die dag werden gedoopt, proselieten (Handelingen 2:10, 41). Kort daarna en voordat Petrus de laatste sleutel van het Koninkrijk in verband met Cornelius en zijn gezin gebruikte, werd een Ethiopische proseliet door Filippus gedoopt (Mattheüs 16:19; Handelingen 8:26-40; 10:30-48). Het is duidelijk dat proselieten niet als heidenen werden beschouwd.
14 Niettemin namen de proselieten in het land niet dezelfde positie in als de geboren Israëlieten. Proselieten dienden niet als priesters, en hun eerstgeborenen waren niet in de levitische priesterschap vertegenwoordigd.b Ook hadden proselieten geen landerfdeel in Israël. Toch werd de Israëlieten geboden getrouwe proselieten consideratie te betonen en hen als broeders te beschouwen. — Leviticus 19:33, 34.
De geestelijke natie
15. Wat was het gevolg toen het natuurlijke Israël weigerde de Messias te aanvaarden?
15 De bedoeling van de Wet was Israël rein te houden, afgescheiden van de natiën rondom hen. Maar ze diende nog een doel. De apostel Paulus schreef: „De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden” (Galaten 3:24). Jammer genoeg lieten de meeste Israëlieten zich niet door de Wet tot Christus leiden (Mattheüs 23:15; Johannes 1:11). Daarom verwierp Jehovah God die natie en bewerkte hij dat „het Israël Gods” geboren werd. Bovendien deed hij niet-joden de uitnodiging toekomen volwaardige burgers in dit nieuwe Israël te worden (Galaten 3:28; 6:16). In deze nieuwe natie vindt Jehovah’s in Exodus 19:5, 6 gedane belofte omtrent een koninklijke priesterschap haar schitterende, laatste vervulling. Hoe dan wel?
16, 17. In welke zin zijn gezalfde christenen op aarde ’koninklijk’, en hoe vormen zij een „priesterschap”?
16 Petrus haalde Exodus 19:6 aan toen hij aan gezalfde christenen in zijn tijd schreef: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit’” (1 Petrus 2:9). Wat betekent dit? Zijn gezalfde christenen op aarde koningen? Nee, hun koningschap is nog toekomstig (1 Korinthiërs 4:8). Niettemin zijn zij ’koninklijk’ in die zin dat zij voor toekomstige koninklijke voorrechten zijn bestemd. Nu reeds zijn zij een natie onder een koning, Jezus, die door de Grote Soeverein, Jehovah God, is aangesteld. Paulus schreef: „[Jehovah] heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde.” — Kolossenzen 1:13.
17 Vormen gezalfde christenen op aarde een priesterschap? In zekere zin is dit zo. Als gemeente dienen zij onbetwistbaar in een priesterlijke functie. Petrus legde dit uit toen hij zei: „Gijzelf [wordt] . . . opgebouwd tot een geestelijk huis om een heilige priesterschap te vormen” (1 Petrus 2:5; 1 Korinthiërs 3:16). In deze tijd vormt het overblijfsel van gezalfde christenen als lichaam „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, het kanaal voor het uitdelen van geestelijk voedsel (Mattheüs 24:45-47). Net als in het oude Israël het geval was, moet een ieder die de wens heeft Jehovah te aanbidden, dit doen in verbondenheid met deze gezalfde christenen.
18. Welke voornaamste priesterlijke verantwoordelijkheid heeft de gezalfde christelijke gemeente op aarde?
18 Bovendien hebben gezalfde christenen de plaats van Israël ingenomen doordat zij het voorrecht hebben onder de natiën van Jehovah’s grootheid te getuigen. De context laat zien dat toen Petrus gezalfde christenen een koninklijke priesterschap noemde, hij het predikingswerk in gedachten had. Ja, in één aanhaling combineerde hij Jehovah’s belofte uit Exodus 19:6 met Zijn tot Israël gerichte woorden in Jesaja 43:21 toen hij zei: „Gij zijt . . . ’een koninklijke priesterschap, . . . opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). In overeenstemming hiermee sprak Paulus over het bekendmaken van Jehovah’s voortreffelijkheden als een tempeloffer. Hij schreef: „Laten wij door bemiddeling van [Jezus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” — Hebreeën 13:15.
Een hemelse vervulling
19. Wat is de uiteindelijke, grootse vervulling van de belofte dat Israël een koninkrijk van priesters zou zijn?
19 Exodus 19:5, 6 heeft uiteindelijk echter een nog veel luisterrijker vervulling. In het boek Openbaring hoort de apostel Johannes hoe hemelse schepselen deze schriftplaats toepassen wanneer zij de uit de dood opgewekte Jezus loven: „Gij werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren” (Openbaring 5:9, 10). In zijn uiteindelijke betekenis is de koninklijke priesterschap Gods hemelse koninkrijk, de regeringsmacht waar Jezus ons om leerde bidden (Lukas 11:2). Alle 144.000 gezalfde christenen die getrouw tot de dood volharden, zullen in die Koninkrijksregeling delen (Openbaring 20:4, 6). Wat een grandioze vervulling van de belofte die zo lang geleden bij monde van Mozes werd gedaan!
20. Welke vraag moet nog beantwoord worden?
20 Hoe houdt dit alles verband met de situatie van de grote schare en hun toekomst wanneer alle gezalfden hun schitterende erfenis hebben ontvangen? Dit zal in het laatste artikel van deze reeks duidelijk worden.
[Voetnoten]
a Toen Israëls priesterschap werd ingewijd, werden de eerstgeboren zonen van de niet-levitische stammen van Israël en de mannelijke leden van de stam Levi geteld. Het aantal eerstgeborenen bedroeg 273 meer dan levitische manspersonen. Derhalve gaf Jehovah het bevel dat voor elk van de 273 die er meer waren, vijf sikkelen als losprijs werden betaald.
b De grote gemengde schare van niet-Israëlieten was aanwezig toen in 1513 v.G.T. de Wet werd ingewijd, maar hun eerstgeborenen werden niet meegerekend toen de levieten in ruil voor de eerstgeborenen van Israël werden genomen. (Zie par. 8.) Derhalve werden de levieten niet in ruil voor de eerstgeborenen van deze niet-Israëlieten genomen.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Hoe is de positie die de andere schapen innemen, geleidelijk aan beter begrepen?
◻ Waarom verwierp Jehovah het noordelijke koninkrijk Israël, zodat het hem niet meer als priester diende?
◻ Welke positie nam Juda, wanneer de natie getrouw was, voor de natiën in?
◻ Welke positie namen getrouwe proselieten in Israël in?
◻ Hoe dient de gezalfde gemeente als een koninkrijk van priesters?
[Illustratie op blz. 16]
Als een koninklijke priesterschap maken gezalfde christenen Jehovah’s heerlijkheid op aarde bekend
[Illustratie op blz. 18]
De uiteindelijke vervulling van Exodus 19:6 is het Koninkrijk