„Ofschoon gij hem nimmer hebt gezien, hebt gij hem lief”
„Ofschoon gij hem nimmer hebt gezien, hebt gij hem lief. Ofschoon gij hem op het ogenblik niet aanschouwt, oefent gij toch geloof in hem en verheugt gij u zeer.” — 1 PETRUS 1:8.
1. Hoe trachten sommige religieuze mensen van toewijding jegens Jezus blijk te geven, hoewel niemand die thans op aarde is hem heeft gezien?
NIEMAND die thans op aarde leeft, heeft ooit Jezus Christus gezien. Toch beweren miljoenen mensen dat zij hem liefhebben. Elk jaar wordt op 9 januari in Manila op de Filippijnen een levensgroot beeld van Jezus Christus, die een kruis draagt, door de straten getrokken in wat beschreven is als de meest massale, de meest spectaculaire manifestatie van volksreligie in het land. De opgewonden menigte duwt en dringt; mensen klimmen zelfs over elkaar heen in een koortsachtige poging om het beeld aan te raken. Velen die gekomen zijn om dit alles te zien, worden voornamelijk getrokken door de feestelijke processie. Toch zijn sommigen van hen ongetwijfeld mensen die zich oprecht tot Jezus aangetrokken voelen. Als bewijs daarvan dragen zij misschien een kruis om hun hals of gaan zij misschien geregeld naar de kerk. Maar kan zo’n beeldenverering als ware aanbidding worden beschouwd?
2, 3. (a) Wie onder Jezus’ volgelingen hebben hem werkelijk gezien en gehoord? (b) Wie nog meer in de eerste eeuw hadden Jezus lief en stelden geloof in hem, hoewel zij hem persoonlijk nooit hadden gezien?
2 In de eerste eeuw waren er in de Romeinse provincies Judea, Samaria, Perea en Galilea vele duizenden die Jezus Christus persoonlijk wel zagen en hoorden. Zij luisterden wanneer hij hartverwarmende waarheden over het koninkrijk Gods uitlegde. Zij waren ooggetuigen van de wonderen die hij verrichtte. Sommigen van hen werden zijn toegewijde discipelen, die ervan overtuigd waren dat hij „de Christus [was], de Zoon van de levende God” (Mattheüs 16:16). Maar degenen aan wie de apostel Petrus zijn eerste geïnspireerde brief schreef, behoorden niet tot die ooggetuigen.
3 Degenen tot wie Petrus zich richtte, woonden in de Romeinse provincies Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië — allemaal gelegen in het gebied van het huidige Turkije. Aan hen schreef Petrus: „Ofschoon gij hem nimmer hebt gezien, hebt gij hem lief. Ofschoon gij hem op het ogenblik niet aanschouwt, oefent gij toch geloof in hem en verheugt gij u zeer met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde” (1 Petrus 1:1, 8). Hoe hadden zij Jezus Christus in die mate leren kennen dat zij hem liefhadden en geloof in hem oefenden?
4, 5. Hoe waren deze mensen die Jezus nog nooit hadden gezien, voldoende over hem te weten gekomen om hem lief te hebben en geloof in hem te stellen?
4 Kennelijk bevonden sommigen zich in Jeruzalem toen de apostel Petrus getuigenis gaf aan de schare die in 33 G.T. het pinksterfeest bijwoonde. Na het feest bleven veel discipelen in Jeruzalem om verder onderricht van de apostelen te ontvangen (Handelingen 2:9, 41, 42; vergelijk 1 Petrus 1:1). Op diverse zendingsreizen predikte de apostel Paulus ook ijverig onder de mensen die in het gebied woonden waarnaar Petrus later de eerste geïnspireerde brief zond die zijn naam draagt. — Handelingen 18:23; 19:10; Galaten 1:1, 2.
5 Waarom voelden deze mensen die Jezus nog nooit hadden gezien, zich zo sterk tot hem aangetrokken? Waarom koesteren in onze tijd nog miljoenen meer over de hele aarde diepe liefde voor hem?
De dingen die zij hoorden
6. (a) Wat zou u te weten zijn gekomen als u met Pinksteren 33 G.T. Petrus over Jezus had horen getuigen? (b) Welke uitwerking had dit op zo’n drieduizend aanwezigen?
6 Als u in Jeruzalem was geweest toen Petrus in 33 G.T. de schare op dat feest toesprak, wat zou u dan over Jezus hebben geleerd? De wonderen die hij verrichtte, toonden ontwijfelbaar dat hij door God gezonden was. U zou te weten zijn gekomen dat Jezus, hoewel zondige mensen hem ter dood hadden gebracht, zich niet langer in het graf bevond maar dat hij opgewekt en vervolgens tot Gods rechterhand in de hemel verhoogd was. Dat Jezus inderdaad de Christus was, de Messias over wie de profeten hadden geschreven. Dat er door tussenkomst van Jezus Christus heilige geest op zijn volgelingen was uitgestort, zodat zij onmiddellijk aan mensen uit vele natiën getuigenis konden geven omtrent de grote daden die God door bemiddeling van zijn Zoon verrichtte. Velen die Petrus bij die gelegenheid hoorden, werden diep in hun hart getroffen, en zo’n drieduizend personen werden als christelijke discipelen gedoopt (Handelingen 2:14-42). Als u daar was geweest, zou u dan zo resoluut hebben gehandeld?
7. (a) Wat zou u wellicht geleerd hebben als u in Antiochië was geweest toen de apostel Paulus daar predikte? (b) Waarom werden sommigen in de schare gelovigen en deelden zij het goede nieuws met anderen?
7 Als u zich onder de aanwezigen had bevonden toen de apostel Paulus in Antiochië in de Romeinse provincie Galatië onderwijs gaf, wat zou u dan nog meer over Jezus hebben geleerd? U zou Paulus hebben horen uitleggen dat de profeten hadden voorzegd dat Jezus door de regeerders in Jeruzalem ter dood veroordeeld zou worden. U zou ook gehoord hebben dat Jezus’ opstanding door ooggetuigen bevestigd was. U zou beslist onder de indruk zijn geraakt van Paulus’ uiteenzetting dat Jehovah door Jezus uit de doden op te wekken, bevestigde dat deze inderdaad de Zoon van God was. En zou het niet hartverwarmend voor u geweest zijn te vernemen dat de vergeving van zonden die door geloof in Jezus mogelijk werd gemaakt, tot eeuwig leven kon leiden? (Handelingen 13:16-41, 46, 47; Romeinen 1:4) Toen sommigen in Antiochië de betekenis begrepen van wat zij hoorden, werden zij discipelen en deelden het goede nieuws actief met anderen, zelfs al betekende dit dat zij hevige vervolging te verduren zouden krijgen. — Handelingen 13:42, 43, 48-52; 14:1-7, 21-23.
8. Wat zou u hebben kunnen leren als u aanwezig was geweest op de vergadering van de gemeente in Efeze toen zij Paulus’ brief ontvingen?
8 Stel dat u verbonden was geweest met de christelijke gemeente in Efeze, in de Romeinse provincie Asia, toen de discipelen aldaar Paulus’ aan hen gerichte geïnspireerde brief ontvingen. Wat zou u daaruit hebben kunnen leren omtrent de rol die Jezus in Gods voornemen vervult? In die brief legde Paulus uit dat door tussenkomst van Christus alle dingen in de hemel en op aarde weer in harmonie met God gebracht zouden worden, dat Gods gave door bemiddeling van Christus voor mensen uit alle natiën gold, dat personen die wegens hun overtredingen dood waren geweest in Gods ogen, door geloof in Christus levend werden gemaakt en dat als gevolg van deze voorziening mensen weer geliefde zonen van God konden worden. — Efeziërs 1:1, 5-10; 2:4, 5, 11-13.
9. (a) Wat kan u helpen te onderscheiden of u persoonlijk de betekenis begrijpt van wat Paulus aan de Efeziërs schreef? (b) Welke invloed oefende datgene wat de broeders en zusters in de door Petrus genoemde Romeinse provincies omtrent Jezus leerden, op hen uit?
9 Zou waardering voor dit alles uw liefde voor Gods Zoon verdiept hebben? Zou u zich in uw dagelijks leven door die liefde hebben laten leiden, iets waartoe de apostel Paulus in Efeziërs hoofdstuk 4 tot en met 6 aanmoedigde? Zou zo’n waardering u ertoe hebben bewogen uw prioriteiten in het leven aan een zorgvuldig onderzoek te onderwerpen? Zou u uit liefde voor God en uit dankbaarheid jegens zijn Zoon de nodige veranderingen hebben aangebracht, zodat het doen van Gods wil werkelijk centraal stond in uw leven? (Efeziërs 5:15-17) Over de manier waarop christenen in Asia, Galatië en andere Romeinse provincies beïnvloed werden door hetgeen zij leerden, schreef de apostel Petrus aan hen: ’Ofschoon gij Jezus Christus nimmer hebt gezien, hebt gij hem lief. Gij oefent geloof in hem en verheugt u zeer met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.’ — 1 Petrus 1:8.
10. (a) Wat droeg ongetwijfeld bij tot de liefde die de vroege christenen voor Jezus hadden? (b) Hoe kunnen ook wij daar profijt van trekken?
10 Er was nog iets dat ongetwijfeld bijdroeg tot de liefde die deze vroege christenen tot wie Petrus zich richtte, voor Gods Zoon koesterden. Wat dan wel? Tegen de tijd dat Petrus zijn eerste brief schreef, waren ten minste twee evangeliën — Mattheüs en Lukas — reeds in omloop. Eerste-eeuwse christenen die Jezus nog nooit hadden gezien, konden deze evangelieverslagen lezen. Wij kunnen dat ook. De Evangeliën zijn geen fantasierijke verhalen; ze bezitten alle kenmerken van de meest betrouwbare geschiedenis. In die geïnspireerde verslagen vinden wij veel waardoor onze liefde voor Gods Zoon wordt verdiept.
De geest die hij aan de dag legde
11, 12. Welke dingen in verband met de geest die Jezus ten aanzien van andere mensen aan de dag legde, maken dat u hem liefhebt?
11 In dat opgetekende verslag van Jezus’ leven vernemen wij hoe hij met andere mensen omging. De geest die hij aan de dag legde, raakt zelfs nu, meer dan 1960 jaar na zijn dood, het hart van mensen. Ieder die leeft, gaat gebukt onder de gevolgen van de zonde. Vele miljoenen zijn het slachtoffer van ongerechtigheid, hebben te kampen met ziekte of voelen zich om andere redenen diep teleurgesteld. Tot al zulke mensen zegt Jezus: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Mattheüs 11:28-30.
12 Jezus toonde een fijngevoelige bezorgdheid voor de armen, de hongerigen en degenen die bedroefd waren. Toen de omstandigheden het noodzakelijk maakten, spijzigde hij door een wonder zelfs grote scharen (Lukas 9:12-17). Hij bevrijdde hen van in slavernij brengende overleveringen. Hij bouwde ook hun geloof op in Gods voorziening om een eind te maken aan politieke en economische onderdrukking. Jezus verbrijzelde niet de geest van degenen die reeds onderdrukt werden. Met tederheid en liefde richtte hij de zachtmoedigen op bekwame wijze op. Hij verkwikte degenen die als een beschadigd riet waren dat geknakt was en degenen die als een smeulende vlaspit waren die op het punt stond uitgeblust te worden. Tot op de dag van vandaag boezemt zijn naam hoop in, zelfs in het hart van degenen die hem nog nooit hebben gezien. — Mattheüs 12:15-21; 15:3-10.
13. Waarom trekt de manier waarop Jezus met zondaars omging, mensen aan?
13 Hoewel Jezus kwaaddoen niet goedkeurde, toonde hij begrip jegens mensen die in het leven fouten hadden gemaakt, maar die blijk gaven van berouw en zich om hulp tot hem wendden (Lukas 7:36-50). Hij at met mensen die in de gemeenschap veracht werden als hij meende dat dit hem de gelegenheid zou bieden om hen geestelijk te helpen (Mattheüs 9:9-13). Als gevolg van de geest die hij aan de dag legde, zijn miljoenen in soortgelijke omstandigheden verkerende mensen die Jezus nog nooit hebben gezien, ertoe gebracht hem te leren kennen en hebben geloof in hem gesteld.
14. Wat spreekt u aan in de manier waarop Jezus mensen hielp die ziek, gehandicapt of diepbedroefd waren?
14 Uit de wijze waarop Jezus met mensen omging die ziek of gehandicapt waren, blijkt niet alleen zijn warme liefde en mededogen, maar ook zijn vermogen om hun verlichting te schenken. Toen een zieke man die overdekt was met melaatsheid hem dus benaderde en om hulp smeekte, deinsde Jezus bij die aanblik niet terug. En ook zei hij niet tegen de man dat, hoewel hij medelijden met hem had, de ziekte in een te vergevorderd stadium was en er niets meer voor hem gedaan kon worden. De man smeekte: „Heer, als u het alleen maar wilt, kunt u mij rein maken.” Onverwijld strekte Jezus zijn hand uit, raakte de melaatse aan en zei: „Ik wil het. Word rein” (Mattheüs 8:2, 3). Bij een andere gelegenheid zocht een vrouw genezing door onopvallend de franje van zijn kleed aan te raken. Jezus bejegende haar op een vriendelijke en geruststellende wijze (Lukas 8:43-48). En toen hij een begrafenisstoet tegenkwam, werd hij met medelijden bewogen jegens de treurende weduwe, wier enige zoon was gestorven. Hoewel Jezus zijn door God geschonken kracht niet had willen gebruiken om door een wonder zichzelf van voedsel te voorzien, maakte hij er vrijelijk gebruik van om die dode man op te wekken en hem aan zijn moeder terug te geven. — Lukas 4:2-4; 7:11-16.
15. Welke uitwerking heeft het op u wanneer u de verslagen over Jezus leest en erover mediteert?
15 Wanneer wij deze verslagen lezen en mediteren over de geest die Jezus aan de dag legde, verdiept onze liefde zich voor hem, degene die zijn menselijke leven heeft afgelegd opdat wij voor eeuwig zouden kunnen leven. Ofschoon wij hem nimmer hebben gezien, voelen wij ons tot hem aangetrokken en willen wij in zijn voetstappen treden. — 1 Petrus 2:21.
Zijn nederige vertrouwen op God
16. Op wie vestigde Jezus vooral de aandacht, en waartoe moedigde hij ons aan?
16 Bovenal vestigde Jezus zijn aandacht en die van ons op zijn hemelse Vader, Jehovah God. Hij gaf te kennen wat het grootste gebod in de Wet was door te zeggen: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand” (Mattheüs 22:36, 37). Hij gaf zijn discipelen de vermaning: „Hebt geloof in God” (Markus 11:22). Toen zij met een ernstige beproeving op hun geloof werden geconfronteerd, spoorde hij hen aan: „Bidt voortdurend.” — Mattheüs 26:41.
17, 18. (a) Hoe toonde Jezus dat hij nederig op zijn Vader vertrouwde? (b) Waarom is datgene wat hij deed zo belangrijk voor ons?
17 Jezus zelf gaf het voorbeeld. Gebed vormde een belangrijk onderdeel van zijn leven (Mattheüs 14:23; Lukas 9:28; 18:1). Toen de tijd kwam om zijn apostelen uit te kiezen, verliet Jezus zich niet louter op zijn eigen oordeel, hoewel voordien alle engelen in de hemel onder zijn supervisie hadden gestaan. Nederig bracht hij een hele nacht in gebed tot zijn Vader door (Lukas 6:12, 13). Toen hij met arrestatie en een pijnlijke dood geconfronteerd werd, wendde Jezus zich wederom tot zijn Vader en bad ernstig. Hij ging er niet van uit dat hij Satan terdege kende en gemakkelijk opgewassen zou zijn tegen alles wat die goddeloze zou kunnen bedenken. Jezus besefte hoe belangrijk het was om niet te falen. Wat een smaad zou Jezus’ falen over zijn hemelse Vader brengen! En wat een verlies voor de mensheid, wier levensvooruitzichten afhingen van het offer dat Jezus zou brengen!
18 Jezus bad herhaaldelijk — toen hij met zijn apostelen in een bovenkamer in Jeruzalem was en zelfs nog vuriger in de hof van Gethsemane (Mattheüs 26:36-44; Johannes 17:1-26; Hebreeën 5:7). Toen hij aan de martelpaal lijden onderging, beschimpte hij degenen die hem hoonden niet. In plaats daarvan bad hij ten behoeve van degenen die in onwetendheid handelden: „Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23:34). Hij hield zijn geest op zijn Vader gericht en ’vertrouwde zich toe aan degene die rechtvaardig oordeelt’. De laatste woorden die hij aan de martelpaal uitte, waren een gebed tot zijn Vader (1 Petrus 2:23; Lukas 23:46). Wat zijn wij dankbaar dat Jezus, met volledig vertrouwen op Jehovah, getrouw de taak volbracht die zijn Vader hem had toevertrouwd! Hoewel wij Jezus Christus nimmer hebben gezien, hebben wij hem innig lief voor wat hij heeft gedaan!
Onze liefde voor hem tot uitdrukking brengen
19. Welke praktijken zullen wij, wanneer wij liefde voor Jezus tot uitdrukking brengen, als hoogst ongepast willen vermijden?
19 Hoe kunnen wij er blijk van geven dat de liefde die wij beweren te bezitten, meer is dan louter woorden? Aangezien Jezus’ Vader — van wie Jezus veel hield — verbood beelden te maken en die vervolgens als voorwerpen van verering te beschouwen, zouden wij Jezus beslist niet eren door zo’n beeltenis aan een kettinkje om onze hals te hangen of door een beeld van hem door de straten te dragen (Exodus 20:4, 5; Johannes 4:24). Wij zouden Jezus niet eren door religieuze diensten bij te wonen, zelfs al zouden wij dat verschillende keren per week doen, als wij de rest van de week niet in overeenstemming met zijn leringen zouden leven. Jezus zei: „Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, die is het die mij liefheeft. En wie mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden.” — Johannes 14:21, 23; 15:10.
20. Wat zijn enkele dingen waaruit zal blijken of wij Jezus werkelijk liefhebben?
20 Welke geboden heeft hij ons gegeven? Allereerst moeten wij de ware God, Jehovah, en hem alleen, aanbidden (Mattheüs 4:10; Johannes 17:3). Jezus leerde ook dat wij, wegens zijn rol in Gods voornemen, geloof in hem als Gods Zoon moeten oefenen en dat wij daar blijk van moeten geven door goddeloze werken te vermijden en door in het licht te wandelen (Johannes 3:16-21). Hij gaf ons de raad eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid te zoeken en deze dingen nog vóór de zorg in verband met fysieke behoeften te stellen (Mattheüs 6:31-33). Hij gebood dat wij elkaar moeten liefhebben zoals hij ons heeft liefgehad (Johannes 13:34; 1 Petrus 1:22). En hij gaf ons de opdracht om evenals hij getuigenis af te leggen van Gods voornemen (Mattheüs 24:14; 28:19, 20; Openbaring 3:14). Hoewel de ongeveer vijf miljoen getuigen van Jehovah die er thans zijn Jezus nimmer hebben gezien, worden zij er door oprechte liefde voor hem toe bewogen die geboden te onderhouden. Dat zij persoonlijk Jezus niet hebben gezien, verzwakt geenszins hun vastbeslotenheid om gehoorzaam te zijn. Zij roepen zich te binnen wat hun Heer tot de apostel Thomas zei: „Omdat gij mij hebt gezien, hebt gij geloofd? Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.” — Johannes 20:29.
21. Hoe trekken wij profijt van het bijwonen van de Gedachtenisviering van Christus’ dood, die dit jaar op zondag 23 maart gehouden zal worden?
21 Wij hopen dat u tot degenen over de hele wereld zult behoren die op zondag 23 maart 1997, na zonsondergang, in de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen zullen bijeenkomen om zich de grootste uiting van Gods liefde jegens de mensheid te binnen te brengen en de dood van zijn loyale Zoon, Jezus Christus, te gedenken. Wat bij die gelegenheid wordt gezegd en gedaan, dient onze liefde voor Jehovah en zijn Zoon te verdiepen en aldus het verlangen te doen groeien om Gods geboden te onderhouden. — 1 Johannes 5:3.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe hadden degenen tot wie Petrus zijn eerste brief richtte, Jezus leren kennen en liefhebben?
◻ Wat zijn enkele van de door de vroege christenen gehoorde dingen die indruk op u maken?
◻ Welke dingen in verband met de geest die Jezus aan de dag legde, verdiepen uw liefde voor hem?
◻ Waarom is Jezus’ nederige vertrouwen op God zo belangrijk voor ons?
◻ Hoe kunnen wij onze liefde voor Jezus Christus tonen?
[Illustraties op blz. 16, 17]
Wij voelen ons tot Jezus aangetrokken vanwege de geest die hij aan de dag legde