Hoe sterk is uw geloof in de opstanding?
„Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen.” — JOHANNES 11:25.
1, 2. Waarom heeft een aanbidder van Jehovah vertrouwen in de opstandingshoop nodig?
HOE krachtig is uw hoop op de opstanding? Sterkt ze u tegen de angst om te sterven en vertroost ze u wanneer u dierbaren in de dood verliest? (Mattheüs 10:28; 1 Thessalonicenzen 4:13) Bent u als velen van Gods dienstknechten uit de oudheid, die geselingen, bespotting, marteling en gevangenisboeien verduurden, gesterkt door geloof in de opstanding? — Hebreeën 11:35-38.
2 Ja, een oprechte aanbidder van Jehovah dient geen enkele twijfel te hebben dat er een opstanding zal zijn, en zijn vertrouwen daarin dient van invloed te zijn op de manier waarop hij zijn leven leidt. Het is schitterend om na te denken over het feit dat op Gods bestemde tijd de zee, de dood en Hades de doden in hen zullen opgeven, en dat deze opgestane personen het vooruitzicht zullen hebben eeuwig op een paradijsaarde te leven. — Openbaring 20:13; 21:4, 5.
Twijfels omtrent een toekomstig leven
3, 4. Welke geloofsovertuiging hebben velen nog omtrent leven na de dood?
3 De christenheid leert al heel lang dat er leven is na de dood. Een artikel in het tijdschrift U.S. Catholic zei: „Door de eeuwen heen hebben christenen geprobeerd het beste te maken van de teleurstellingen en het lijden van dit leven door uit te zien naar een ander leven, een leven van vrede en voldoening, van tevredenheid en geluk.” Ook al zijn in een aantal landen van de christenheid de mensen minder godsdienstig en ietwat cynisch ten aanzien van religie geworden, toch zijn velen nog van mening dat er na de dood iets moet zijn. Maar er is veel waar zij niet zeker van zijn.
4 Een artikel in het tijdschrift Time merkte op: „De mensen geloven nog steeds in [een hiernamaals]; alleen is hun idee van wat het precies inhoudt mistiger geworden, en zij horen er van hun herders veel minder vaak over.” Waarom spreken geestelijken minder over een hiernamaals dan vroeger? Godsdienstwetenschapper Jeffrey Burton Russell zegt: „Ik denk dat [de geestelijken] het onderwerp willen mijden omdat zij het gevoel hebben tegen een muur van algemeen verbreid scepticisme te moeten opklimmen.”
5. Hoe beschouwen velen in deze tijd de leer van het hellevuur?
5 In veel kerken omvat het hiernamaals een hemel en een vurige hel. En als geestelijken al niet graag over de hemel spreken, hebben zij het nog veel minder graag over de hel. Een kranteartikel zei: „Tegenwoordig leggen zelfs kerken die in eeuwige straf in een letterlijke hel geloven . . . minder nadruk op dat denkbeeld.” Ja, de meeste hedendaagse theologen geloven zelfs niet meer in de hel als een letterlijke plaats van pijniging zoals in de middeleeuwen werd onderwezen. Zij zijn veeleer voorstanders van een „humanere” versie van de hel. Volgens veel modernisten worden zondaars in de hel niet letterlijk gepijnigd, maar lijden zij wegens hun „geestelijke scheiding van God”.
6. Hoe bemerken sommigen dat hun geloof ontoereikend is wanneer zij met een tragedie worden geconfronteerd?
6 Het afzwakken van de kerkelijke leer met het doel de huidige gevoeligheden niet te kwetsen, kan sommigen misschien helpen verlies aan populariteit te vermijden, maar laat miljoenen oprechte kerkgangers met de vraag zitten wat zij moeten geloven. Vandaar dat deze mensen, wanneer zij met de dood geconfronteerd worden, dikwijls bemerken dat hun geloof tekortschiet. Hun houding is als die van de vrouw die bij een tragisch ongeluk verscheidene familieleden verloor. Toen haar werd gevraagd of haar geloof haar vertroosting had geschonken, antwoordde zij aarzelend: „Ik geloof van wel.” Maar zelfs als zij vol overtuiging had geantwoord dat haar geloof haar had geholpen, van welk nut zou het op de lange duur zijn als haar geloofsovertuigingen geen deugdelijke basis hadden? Dit is een belangrijke overweging, want wat de meeste kerken over een toekomstig leven leren, wijkt in werkelijkheid heel sterk af van wat de bijbel leert.
De kijk van de christenheid op leven na de dood
7. (a) Welke geloofsovertuiging hebben de meeste kerken gemeenschappelijk? (b) Hoe beschreef één theoloog de leer van de onsterfelijke ziel?
7 Ondanks hun verschillen zijn vrijwel alle denominaties van de christenheid het erover eens dat mensen een onsterfelijke ziel hebben, die na de dood van het lichaam voortleeft. De meesten geloven dat als iemand sterft, zijn ziel kans maakt naar de hemel te gaan. Sommigen vrezen dat hun ziel misschien naar een brandende hel of naar het vagevuur gaat. Maar het idee van een onsterfelijke ziel staat centraal in hun kijk op een toekomstig leven. De theoloog Oscar Cullmann heeft hier, in een essay dat in het boek Immortality and Resurrection is gepubliceerd, commentaar op geleverd. Hij schreef: „Wanneer wij in deze tijd een gewone christen zouden vragen . . . wat het Nieuwe Testament volgens hem leert omtrent de bestemming van de mens na de dood, zouden wij, op een paar uitzonderingen na, als antwoord krijgen: ’De onsterfelijkheid van de ziel.’” Cullmann voegde er echter aan toe: „Deze wijd en zijd aanvaarde gedachte [is] een van de grootste misvattingen omtrent het christendom.” Cullmann vermeldde dat hij, toen hij dit voor het eerst zei, een storm van verontwaardiging ontketende. Toch had hij het bij het rechte eind.
8. Welke hoop stelde Jehovah de eerste man en vrouw in het vooruitzicht?
8 Jehovah God heeft de mensen niet geschapen om na hun dood naar de hemel te gaan. Het was zelfs helemaal zijn oorspronkelijke bedoeling niet dat zij zouden sterven. Adam en Eva werden volmaakt geschapen en kregen de gelegenheid de aarde met rechtvaardige nakomelingen te vullen (Genesis 1:28; Deuteronomium 32:4). Tot onze eerste ouders werd gezegd dat zij alleen als zij God ongehoorzaam waren, zouden sterven (Genesis 2:17). Als zij hun hemelse Vader gehoorzaam waren gebleven, zouden zij eeuwig op aarde zijn blijven leven.
9. (a) Wat is de waarheid omtrent de menselijke ziel? (b) Wat gebeurt er met de ziel wanneer ze sterft?
9 Helaas bleven Adam en Eva echter in gebreke God te gehoorzamen (Genesis 3:6, 7). De tragische gevolgen worden door de apostel Paulus beschreven: ’Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden’ (Romeinen 5:12). In plaats van eeuwig op aarde te leven, zijn Adam en Eva gestorven. Wat gebeurde er daarna? Hadden zij een onsterfelijke ziel die nu wegens hun zonde aan een vurige hel kon worden prijsgegeven? Integendeel, de bijbel zegt dat Adam voordien, toen hij geschapen werd, ’een levende ziel werd’ (Genesis 2:7). De mens kreeg geen ziel; hij werd een ziel, een levende persoon (1 Korinthiërs 15:45). Trouwens, niet alleen Adam was „een levende ziel”, maar, zoals blijkt uit de Hebreeuwse taal waarin Genesis geschreven werd, ook de lagere dieren waren „levende zielen”! (Genesis 1:24) Toen Adam en Eva stierven, werden zij dode zielen. Uiteindelijk gebeurde er met hen precies wat Jehovah tegen Adam had gezegd: „In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.” — Genesis 3:19.
10, 11. Wat erkent de New Catholic Encyclopedia omtrent de bijbelse leer betreffende de ziel, en hoe laat dit zich vergelijken met wat de bijbel zegt?
10 In wezen is de New Catholic Encyclopedia het hiermee eens. In het artikel „Ziel (in de bijbel)” wordt daarin gezegd: „Er is geen dichotomie [tweedeling] van lichaam en ziel in het OT [„Oude Testament”, ofte wel de Hebreeuwse Geschriften].” Er wordt aan toegevoegd dat het woord „ziel” in de bijbel „nooit ziel [betekent] als onderscheiden van het lichaam of de individuele persoon”. Ja, ziel betekent dikwijls „het individuele wezen zelf, hetzij van dier of mens”. Zo’n openhartigheid is verfrissend, maar men kan zich alleen afvragen waarom de kerkgangers in het algemeen niet van deze feiten op de hoogte zijn gebracht.
11 Hoeveel ongerustheid en vrees zou kerkgangers bespaard zijn als zij de eenvoudige bijbelse waarheid hadden gekend: „De ziel die zondigt, díe zal sterven”, niet lijden ondergaan in het hellevuur! (Ezechiël 18:4) Hoewel dit iets heel anders is dan wat de christenheid leert, stemt het volkomen overeen met wat de wijze man Salomo onder inspiratie zei: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer [in dit leven], want de gedachtenis aan hen is vergeten. Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw kràcht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool [het gemeenschappelijke graf van de mensheid], de plaats waarheen gij gaat.” — Prediker 9:5, 10.
12. Waar heeft de christenheid haar leer van de onsterfelijke ziel vandaan?
12 Waarom leert de christenheid iets wat zo afwijkt van wat de bijbel zegt? De New Catholic Encyclopedia zegt in het artikel „Ziel, menselijke, onsterfelijkheid van” dat de vroege kerkvaders steun voor het geloof in een onsterfelijke ziel niet in de bijbel vonden, maar bij „de dichters en filosofen en het algemene traditionele Griekse denken . . . Later gaven de scholastici er de voorkeur aan zich van Plato of beginselen van Aristoteles te bedienen.” In het artikel wordt verklaard dat „de invloed van het platonische en neoplatonische denken” — met inbegrip van het geloof in de onsterfelijke ziel — uiteindelijk werd ingevoegd „in de centrale kern van de christelijke theologie”.
13, 14. Waarom is het onredelijk geestelijke verlichting te verwachten van heidense Griekse filosofen?
13 Hadden belijdende christenen zich wel tot heidense Griekse filosofen moeten wenden om kennis te verkrijgen over iets zo fundamenteels als de hoop op leven na de dood? Natuurlijk niet. Toen Paulus aan christenen schreef die in Korinthe (Griekenland) woonden, zei hij: „De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God; want er staat geschreven: ’Hij vangt de wijzen in hun eigen listigheid.’ En nogmaals: ’Jehovah weet dat de overleggingen van de wijzen waardeloos zijn’” (1 Korinthiërs 3:19, 20). De oude Grieken waren afgodenaanbidders. Hoe zouden zij dan een bron van waarheid kunnen zijn? Paulus vroeg de Korinthiërs: „Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: ’Ik zal onder hen verblijven en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.’” — 2 Korinthiërs 6:16.
14 Aanvankelijk werden heilige waarheden door middel van de natie Israël geopenbaard (Romeinen 3:1, 2). Na 33 G.T. gebeurde dit door middel van de eerste-eeuwse gezalfde christelijke gemeente. Sprekend over eerste-eeuwse christenen zei Paulus: „Aan ons heeft God [al wat hij heeft bereid voor degenen die hem liefhebben] geopenbaard door middel van zijn geest” (1 Korinthiërs 2:10; zie ook Openbaring 1:1, 2). De in de christenheid onderwezen leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel is ontleend aan de Griekse filosofie. Ze is niet door middel van Gods openbaringen aan Israël of door middel van de eerste-eeuwse gemeente van gezalfde christenen onthuld.
De ware hoop voor de doden
15. Wat is volgens Jezus de ware hoop voor de doden?
15 Als er geen onsterfelijke ziel is, wat is dan de ware hoop voor de doden? Dat is natuurlijk de opstanding, een centrale bijbelse leerstelling en een werkelijk schitterende belofte van God. Jezus wees op de opstandingshoop toen hij tot Martha, met wie hij bevriend was, zei: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen” (Johannes 11:25). In Jezus geloven betekent in de opstanding geloven, niet in een onsterfelijke ziel.
16. Waarom is het redelijk in een opstanding te geloven?
16 Jezus had eerder over de opstanding gesproken toen hij tot enkele joden zei: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Johannes 5:28, 29). Wat Jezus hier beschrijft is iets heel anders dan een onsterfelijke ziel die na de dood van het lichaam voortleeft en rechtstreeks naar de hemel gaat. Het is een toekomstig ’te voorschijn komen’ van mensen die zich in het graf bevinden, velen al eeuwen of zelfs duizenden jaren lang. Het betekent dat dode zielen weer tot leven komen. Onmogelijk? Niet voor de God „die de doden levend maakt en de dingen die niet zijn, roept alsof ze waren” (Romeinen 4:17). Sceptici mogen spotten bij het idee dat mensen uit de doden terugkomen, maar het is volmaakt in harmonie met het feit dat ’God liefde is’ en dat hij „de beloner [is] van wie hem ernstig zoeken”. — 1 Johannes 4:16; Hebreeën 11:6.
17. Wat zal God door middel van de opstanding bewerkstelligen?
17 Hoe zou God immers degenen die hebben bewezen „getrouw [te zijn], zelfs tot de dood,” kunnen belonen, als hij hen niet weer tot leven bracht? (Openbaring 2:10) De opstanding maakt het God ook mogelijk tot stand te brengen waarover de apostel Johannes schreef: „Hiertoe werd de Zoon van God openbaar gemaakt, namelijk om de werken van de Duivel te verbreken” (1 Johannes 3:8). Satan werd indertijd, in de tuin van Eden, de moordenaar van het hele mensenras toen hij onze eerste ouders tot zonde en de dood bracht (Genesis 3:1-6; Johannes 8:44). Jezus begon Satans werken te verbreken toen hij zijn volmaakte leven gaf als een overeenkomstige losprijs waardoor voor de mensheid de weg werd geopend tot bevrijding van de overgeërfde slavernij aan zonde, die het gevolg was van Adams moedwillige ongehoorzaamheid (Romeinen 5:18). De opstanding van degenen die wegens deze Adamitische zonde sterven, zal een verdere verbreking van de werken van de Duivel zijn.
Lichaam en ziel
18. Hoe reageerden sommige Griekse filosofen op de verklaring van Paulus dat Jezus uit de dood was opgewekt, en waarom?
18 Toen de apostel Paulus in Athene was, predikte hij het goede nieuws tot een menigte waaronder zich enige Griekse filosofen bevonden. Zij luisterden naar zijn betoog over de ene ware God en zijn oproep tot berouw. Maar wat gebeurde er vervolgens? Paulus besloot zijn toespraak met de woorden: „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” Die woorden veroorzaakten opschudding. „Toen zij nu van een opstanding der doden hoorden, gingen sommigen spotten” (Handelingen 17:22-32). De theoloog Oscar Cullmann merkt op: „Voor de Grieken, die in de onsterfelijkheid van de ziel geloofden, was het misschien moeilijker de christelijke prediking van de opstanding te aanvaarden dan voor anderen. . . . De leer van de grote filosofen Socrates en Plato kan op geen enkele manier in overeenstemming worden gebracht met die van het Nieuwe Testament.”
19. Hoe hebben theologen van de christenheid geprobeerd de leer van de opstanding in overeenstemming te brengen met de leerstelling van de onsterfelijke ziel?
19 Toch hebben theologen na de grote afval die op de dood van de apostelen volgde, alle mogelijke moeite gedaan om de christelijke leer van de opstanding met Plato’s geloof in de onsterfelijke ziel te versmelten. Na verloop van tijd werden sommigen het eens over een nieuwe oplossing: Bij de dood wordt de ziel van het lichaam gescheiden („bevrijd”, zoals sommigen het noemen). Vervolgens, zo staat in Outlines of the Doctrine of the Resurrection, door R. J. Cooke, zal op de Oordeelsdag „ieder lichaam weer met zijn eigen ziel worden verenigd, en iedere ziel met haar eigen lichaam”. De toekomstige hereniging van het lichaam met zijn onsterfelijke ziel wordt dan de opstanding genoemd.
20, 21. Wie hebben consequent de waarheid omtrent de opstanding onderwezen, en hoe hebben zij daar baat bij gehad?
20 Deze theorie is nog steeds de officiële leer van de gevestigde kerken. Hoewel een theoloog een dergelijk idee misschien logisch zal voorkomen, zijn de meeste kerkgangers er niet van op de hoogte. Zij geloven eenvoudig dat zij als zij sterven rechtstreeks naar de hemel zullen gaan. Om die reden uitte de schrijver John Garvey in de uitgave van Commonweal van 5 mei 1995 de beschuldiging: „Het geloof van de meeste christenen [inzake de kwestie van leven na de dood] lijkt veel dichter bij het neoplatonisme te staan dan bij iets waarlijk christelijks, en het heeft geen bijbelse basis.” Ja, door de bijbel te verruilen voor Plato hebben de geestelijken van de christenheid de bijbelse opstandingshoop voor hun kudden uitgedoofd.
21 Jehovah’s Getuigen daarentegen verwerpen heidense filosofie en hangen de bijbelse leer van de opstanding aan. Zij vinden die leer opbouwend, bevredigend en vertroostend. In de volgende artikelen zullen wij zien hoe goed gefundeerd en hoe logisch de bijbelse leer van de opstanding is, zowel voor hen die een aardse hoop hebben als voor degenen die het vooruitzicht hebben op een opstanding tot hemels leven. Wij raden u aan ter voorbereiding op de beschouwing van deze artikelen hoofdstuk 15 van de eerste brief aan de Korinthiërs zorgvuldig te lezen.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Waarom dienen wij een vast vertrouwen in de opstanding aan te kweken?
◻ Wat stelde Jehovah Adam en Eva in het vooruitzicht?
◻ Waarom is het onlogisch waarheid te zoeken bij de Griekse filosofie?
◻ Waarom is de opstanding een redelijke hoop?
[Illustratie op blz. 10]
Toen onze eerste ouders zondigden, verloren zij de hoop op eeuwig leven op aarde
[Illustratie op blz. 12]
Kerkgeleerden raakten onder de invloed van Plato’s geloof in de onsterfelijkheid van de ziel
[Verantwoording]
Musei Capitolini, Roma