Wees er trots op een christen te zijn!
„Wie roemt, roeme in Jehovah.” — 1 KORINTHIËRS 1:31.
1. Welke trend is duidelijk waarneembaar in de houding van mensen tegenover religie?
’APATHEÏSME.’ Dat woord gebruikte een verslaggever over religieuze aangelegenheden onlangs om te beschrijven hoe heel wat mensen tegenover hun geloof staan. Hij legde uit: „De opmerkelijkste hedendaagse ontwikkeling op religieus gebied is helemaal geen religie — het is een houding die het beste te omschrijven valt als ’apatheïsme’.” Verder uitweidend definieerde hij apatheïsme als „niet geneigd zijn zich echt druk te maken om de eigen religie”. Veel mensen, zo merkte hij op, „geloven wel in God . . .; ze trekken zich alleen niet veel van hem aan.”
2. (a) Waarom is het niet vreemd dat mensen geestelijk apathisch zijn geworden? (b) Waarom vormt onverschilligheid een gevaar voor ware christenen?
2 Dat mensen steeds apathischer worden, verbaast bijbelonderzoekers niet (Lukas 18:8). Gaat het om religie in het algemeen, dan is zo’n gebrek aan belangstelling te verwachten. De valse religie heeft de mensheid al zo lang misleid en teleurgesteld (Openbaring 17:15, 16). Maar voor ware christenen vormt de alom heersende geest van halfslachtigheid en onverschilligheid een gevaar. Wij kunnen het ons niet permitteren nonchalant te worden ten aanzien van ons geloof en ons enthousiasme te verliezen voor het dienen van God en voor de bijbelse waarheid. Jezus waarschuwde voor die lauwheid toen hij de eerste-eeuwse christenen in Laodicea vermaande: ’Gij zijt noch koud noch heet. Waart gij maar koud of anders heet. Gij zijt lauw.’ — Openbaring 3:15-18.
Beseffen wie we zijn
3. Op welke aspecten van hun identiteit kunnen christenen trots zijn?
3 Om niet ten prooi te vallen aan geestelijke apathie moeten christenen een duidelijk beeld hebben van wie ze zijn, en ze moeten in de goede zin van het woord trots zijn op de identiteit die hen van anderen onderscheidt. Als dienstknechten van Jehovah en discipelen van Christus treffen we in de bijbel beschrijvingen aan van onze identiteit. We zijn „getuigen” van Jehovah, „Gods medewerkers”, omdat we het „goede nieuws” actief met anderen delen (Jesaja 43:10; 1 Korinthiërs 3:9; Mattheüs 24:14). We zijn mensen die ’elkaar liefhebben’ (Johannes 13:34). Ware christenen zijn personen die „door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden” (Hebreeën 5:14). We zijn „lichtgevers in de wereld” (Filippenzen 2:15). We streven ernaar „een voortreffelijk gedrag onder de natiën” te bewaren. — 1 Petrus 2:12; 2 Petrus 3:11, 14.
4. Hoe kunnen aanbidders van Jehovah vaststellen wat ze niet zijn?
4 Ware aanbidders van Jehovah weten ook wat ze niet zijn. „Zij zijn geen deel van de wereld”, net zoals hun Leider, Jezus Christus, geen deel van de wereld was (Johannes 17:16). Ze blijven afgescheiden van „de natiën”, die „verduisterd . . . zijn in hun verstand en vervreemd van het leven dat God toebehoort” (Efeziërs 4:17, 18). Het resultaat is dat Jezus’ volgelingen „goddeloosheid en wereldse begeerten . . . afwijzen en met gezond verstand en rechtvaardigheid en godvruchtige toewijding te midden van dit tegenwoordige samenstel van dingen . . . leven”. — Titus 2:12.
5. Wat wordt er bedoeld met de aansporing te ’roemen in Jehovah’?
5 Ons duidelijke beeld van onze identiteit en onze band met de Soevereine Heerser van het universum motiveert ons om te ’roemen in Jehovah’ (1 Korinthiërs 1:31). Wat wordt er met dat roemen bedoeld? Als ware christenen zijn we er trots op dat Jehovah onze God is. We nemen de aansporing ter harte: „Wie zich beroemt, die beroeme zich wel hierop, dat hij inzicht heeft en kennis van mij, dat ik Jehovah ben, die liefderijke goedheid, gerechtigheid en rechtvaardigheid oefent op aarde” (Jeremia 9:24). We ’beroemen ons’ op het voorrecht God te kennen en door hem gebruikt te worden om anderen te helpen.
De uitdaging
6. Waarom vinden sommigen het moeilijk steeds een helder beeld van hun identiteit als christen te hebben?
6 Het valt uiteraard niet altijd mee om onze bijzondere identiteit als christen scherp te blijven zien. Een jonge man die als christen was grootgebracht, vertelde dat hij zich een tijdlang geestelijk zwak had gevoeld: „Af en toe was het of ik gewoon niet wist waarom ik een van Jehovah’s Getuigen was. De waarheid was me met de paplepel ingegoten. Soms had ik het idee dat het gewoon een van de vele gevestigde, geaccepteerde godsdiensten was.” Anderen hebben hun identiteit, hun besef van wie ze zijn, misschien laten vormen door de amusementswereld, de massamedia en de huidige goddeloze kijk op het leven (Efeziërs 2:2, 3). Het is mogelijk dat sommige christenen af en toe periodes doormaken waarin ze aan zichzelf twijfelen en hun waarden en doelstellingen opnieuw gaan evalueren.
7. (a) Wat voor zelfonderzoek is passend voor dienstknechten van God? (b) Waarin schuilt gevaar?
7 Is enig zorgvuldig zelfonderzoek totaal verkeerd? Nee. Misschien herinneren we ons dat de apostel Paulus christenen aanmoedigde zich te blijven onderzoeken: „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt” (2 Korinthiërs 13:5). De apostel moedigde hier aan tot een gezonde, evenwichtige poging geestelijke zwakheden op te sporen die zich ontwikkeld kunnen hebben, met het doel de nodige stappen te doen om ze te corrigeren. Als een christen beproeft of hij in het geloof is, moet hij nagaan of zijn woorden en daden overeenstemmen met wat hij zegt te geloven. Maar een verkeerd gericht zelfonderzoek, dat ons ertoe aanzet om los van onze band met Jehovah of de christelijke gemeente op zoek te gaan naar onze ’identiteit’ of te proberen antwoorden te vinden, zal zinloos blijken en kan ons geestelijk fataal worden.a We willen toch zeker geen ’schipbreuk lijden betreffende ons geloof’? — 1 Timotheüs 1:19.
We zijn niet immuun voor problemen
8, 9. (a) Hoe liet Mozes merken dat hij aan zichzelf twijfelde? (b) Hoe reageerde Jehovah op Mozes’ bedenkingen? (c) Welke uitwerking hebben Jehovah’s verzekeringen op ons persoonlijk?
8 Moeten christenen die af en toe aan zichzelf twijfelen het gevoel hebben dat er met hen iets mis is? Natuurlijk niet! Ze kunnen zelfs troost putten uit de wetenschap dat zulke gevoelens niet nieuw zijn. Getrouwe getuigen van God uit vroeger tijden hadden er al mee te kampen. Neem bijvoorbeeld Mozes, die van bijzonder veel geloof, loyaliteit en toewijding blijk gaf. Toen Mozes een ogenschijnlijk overweldigende taak toegewezen kreeg, vroeg hij beschroomd: „Wie ben ik?” (Exodus 3:11) Blijkbaar was het antwoord dat hij in gedachten had: ’Ik ben een nul!’ of ’Ik kan dat niet!’ Diverse aspecten van Mozes’ achtergrond kunnen er de oorzaak van zijn geweest dat hij zich niet bekwaam genoeg voelde: Hij behoorde tot een volk van slaven. Hij was door de Israëlieten verworpen. Hij was geen vloeiend spreker (Exodus 1:13, 14; 2:11-14; 4:10). Hij was herder, een beroep dat de Egyptenaren verafschuwden (Genesis 46:34). Geen wonder dat hij zich ongeschikt voelde om de bevrijder van Gods in slavernij verkerende volk te worden!
9 Jehovah stelde Mozes gerust door hem twee krachtige beloften te geven: „Ik zal bewijzen met u te zijn, en dit is voor u het teken dat ik het ben die u gezonden heb: Nadat gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gijlieden de ware God dienen op deze berg” (Exodus 3:12). God vertelde zijn aarzelende dienstknecht dat Hij constant met hem zou zijn. Bovendien gaf Jehovah te kennen dat hij zijn volk zonder mankeren zou bevrijden. Door de eeuwen heen heeft God soortgelijke beloften van steun gegeven. Zo zei hij bijvoorbeeld bij monde van Mozes tegen de natie Israël toen die op het punt stond het Beloofde Land binnen te gaan: „Weest moedig en sterk. . . . Jehovah, uw God, zelf trekt met u mee. Hij zal u niet in de steek laten, noch u geheel en al verlaten” (Deuteronomium 31:6). Jehovah gaf ook Jozua de verzekering: „Niemand zal zich voor u krachtig staande kunnen houden, al de dagen van uw leven. . . . Ik [zal] bewijzen met u te zijn. Ik zal u niet in de steek laten, noch u geheel en al verlaten” (Jozua 1:5). En hij belooft christenen: „Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten” (Hebreeën 13:5). Die krachtige steun moet ons er trots op maken een christen te zijn!
10, 11. Wat hielp de leviet Asaf om zijn dienst voor Jehovah naar waarde te blijven schatten?
10 Zo’n vijf eeuwen na Mozes schreef een trouwe leviet die Asaf heette openhartig over zijn twijfels of het wel zin had een rechtschapen leven te leiden. Terwijl Asaf grote moeite deed om God ondanks beproevingen en verleidingen te dienen, zag hij hoe sommigen die de spot met God dreven machtiger en welvarender werden. Welke uitwerking had dat op Asaf? „Wat mij betreft, haast waren mijn voeten afgeweken”, bekende hij. „Bijna waren mijn schreden uitgegleden. Want ik werd afgunstig op de pochers, toen ik maar steeds de vréde der goddelozen zag.” Hij begon eraan te twijfelen of het wel zin had een aanbidder van Jehovah te zijn. „Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was”, dacht Asaf. „En ik werd de gehele dag geplaagd.” — Psalm 73:2, 3, 13, 14.
11 Hoe ging Asaf om met die verontrustende emoties? Ontkende hij ze? Nee. Zoals we in de 73ste Psalm zien, verwoordde hij ze in een gebed tot God. Het keerpunt kwam voor Asaf toen hij het tempelheiligdom bezocht. Daar kwam hij tot het besef dat God toegewijd dienen nog altijd de beste handelwijze is. Door zijn hernieuwde geestelijke waardering begreep hij dat Jehovah slechtheid haat en dat de goddelozen op de bestemde tijd hun straf zullen ondergaan (Psalm 73:17-19). Asaf sterkte zo zijn identiteitsbesef als bevoorrecht dienstknecht van Jehovah. Hij zei tegen God: „Ik ben voortdurend bij u; gij hebt mijn rechterhand gevat. Met uw raad zult gij mij leiden, en daarna zult gij mij zelfs tot heerlijkheid voeren” (Psalm 73:23, 24). Asaf ging zich weer op zijn God beroemen. — Psalm 34:2.
Zij hadden een sterk identiteitsbesef
12, 13. Geef voorbeelden van bijbelse personen die trots waren op hun band met God.
12 Eén manier waarop we ons identiteitsbesef als christen kunnen versterken, is door het geloof onder de loep te nemen van loyale aanbidders die ondanks tegenspoed echt trots waren op hun band met God, en dat geloof na te volgen. Neem nu Jozef, de zoon van Jakob. Op jeugdige leeftijd werd hij verraderlijk als slaaf verkocht en naar Egypte gevoerd, honderden kilometers bij zijn godvrezende vader vandaan, waar hij in een heel andere omgeving belandde dan de warme, aanmoedigende sfeer bij hem thuis. In Egypte had Jozef geen mens tot wie hij zich kon wenden voor goddelijke raad, en hij kwam voor lastige situaties te staan die een beproeving vormden op zijn moraal en zijn vertrouwen in God. Maar hij deed duidelijk bewust moeite om een sterk identiteitsbesef als dienstknecht van God te behouden en hij bleef trouw aan dat waarvan hij wist dat het goed was. Hij was er zelfs in een vijandige omgeving trots op een aanbidder van Jehovah te zijn en schrok er niet voor terug voor zijn mening uit te komen. — Genesis 39:7-10.
13 Acht eeuwen later vergat een gevangengenomen Israëlitisch meisje dat een slavin van de Syrische generaal Naäman was geworden, niet haar identiteit als aanbidster van Jehovah. Toen de gelegenheid zich voordeed, getuigde ze vrijmoedig van Jehovah door Elisa te identificeren als een profeet van de ware God (2 Koningen 5:1-19). Jaren later voerde de jonge koning Josia, ondanks het feit dat hij in een corrupte omgeving leefde, duurzame godsdienstige hervormingen door, herstelde Gods tempel en bracht de natie terug tot Jehovah. Hij was trots op zijn geloof en aanbidding (2 Kronieken hfst. 34, 35). Daniël en zijn drie Hebreeuwse vrienden in Babylon vergaten nooit hun identiteit als dienstknechten van Jehovah en bewaarden zelfs onder druk en verleiding hun rechtschapenheid. Het is duidelijk dat ze er trots op waren dienstknechten van Jehovah te zijn. — Daniël 1:8-20.
Trots op wie we zijn
14, 15. Wat houdt het in trots te zijn op onze christelijke identiteit?
14 Deze dienstknechten van God waren succesvol omdat ze op een gezonde manier trots waren op hun reputatie bij God. Hoe staat het met ons? Wat houdt het in trots te zijn op onze christelijke identiteit?
15 Allereerst omvat het diepe dankbaarheid dat we tot Jehovah’s naamvolk behoren en Gods zegen en goedkeuring genieten. God twijfelt er niet aan wie hem toebehoren. De apostel Paulus, die in een tijd van grote religieuze verwarring leefde, schreef: „Jehovah kent degenen die hem toebehoren” (2 Timotheüs 2:19; Numeri 16:5). Jehovah is trots op degenen „die hem toebehoren”. Hij verklaart: „Wie u aanraakt, raakt mijn oogappel aan” (Zacharia 2:8). Het is duidelijk dat Jehovah ons liefheeft. En wij op onze beurt moeten diepe liefde voor hem koesteren. Daarop moet onze band met God gebaseerd zijn. Paulus merkte op: „Indien iemand God liefheeft, die wordt door hem gekend.” — 1 Korinthiërs 8:3.
16, 17. Waarom kunnen christenen, jong en oud, trots zijn op hun geestelijke erfgoed?
16 Jonge mensen die als Jehovah’s Getuigen zijn grootgebracht, doen er goed aan te onderzoeken of hun christelijke identiteit met de jaren meer en meer gebaseerd raakt op een persoonlijke band met God. Het geloof van hun ouders is daarvoor niet genoeg. Voor elke dienstknecht van God geldt wat Paulus schreef: „Hij staat of valt voor zijn eigen meester.” En dus vervolgt Paulus: „Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan God” (Romeinen 14:4, 12). Het ligt voor de hand dat een halfslachtige voortzetting van de gezinstraditie niet genoeg is om een langdurige nauwe band met Jehovah in stand te houden.
17 De hele geschiedenis door zijn er getuigen van Jehovah geweest. Die lijn strekt zich uit van de getrouwe Abel — zo’n zestig eeuwen geleden — tot de „grote schare” hedendaagse Getuigen en verder tot de grote menigten aanbidders van Jehovah die zich in een eindeloze toekomst zullen verheugen (Openbaring 7:9; Hebreeën 11:4). Wij vormen de meest recente groep in deze lange lijn van trouwe aanbidders. Wat een rijk geestelijk erfgoed hebben we!
18. Hoe onderscheiden onze normen en waarden ons van de wereld?
18 Onze christelijke identiteit omvat ook het stelsel van normen en waarden, hoedanigheden, maatstaven en eigenschappen die ons identificeren als christenen. Het is „De Weg”, de enige succesvolle levenswijze en de enige manier om God te behagen (Handelingen 9:2; Efeziërs 4:22-24). Christenen ’vergewissen zich van alles en houden vast aan dat wat voortreffelijk is’! (1 Thessalonicenzen 5:21) We zien glashelder het enorme verschil tussen het christendom en de van God vervreemde wereld. Jehovah laat er geen onduidelijkheid over bestaan wat ware en wat valse aanbidding is. Via zijn profeet Maleachi verklaarde hij: „Gijlieden zult stellig weer het onderscheid zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen iemand die God dient en iemand die hem niet heeft gediend.” — Maleachi 3:18.
19. Wat zal ware christenen nooit overkomen?
19 Omdat het in deze verwarde en gedesoriënteerde wereld zo belangrijk is in Jehovah te roemen, is het goed te weten wat ons kan helpen trots te blijven op onze God en een sterk identiteitsbesef als christen te behouden. In het volgende artikel staan nuttige suggesties. Bij het beschouwen daarvan kunnen we van één ding zeker zijn: ware christenen zullen nooit ten prooi vallen aan ’apatheïsme’.
[Voetnoot]
a Hier wordt uitsluitend gedoeld op onze geestelijke identiteit. Voor een enkeling met mentale gezondheidsproblemen kan professionele behandeling nodig zijn.
Hoe was het ook weer?
• Hoe kunnen christenen ’roemen in Jehovah’?
• Wat hebben we geleerd van het voorbeeld van Mozes en Asaf?
• Welke bijbelse personen waren trots op hun dienst voor God?
• Wat houdt het in trots te zijn op onze christelijke identiteit?
[Illustratie op blz. 14]
Mozes twijfelde een tijdlang aan zichzelf
[Illustraties op blz. 15]
Veel dienstknechten van Jehovah uit de oudheid waren trots op hun bijzondere identiteit