Brief van het bijkantoor
Geliefde Koninkrijksverkondigers,
Wat vliegt de tijd toch snel voorbij. Wij bevinden ons alweer enige maanden in het dienstjaar 1979 en als we aan alles denken wat nog in het oogstwerk gedaan moet worden, zouden we kunnen denken dat we nooit vóór Har–mágedon klaarkomen. Maar hoe zou het handjevol broeders dat zo’n honderd jaar geleden met het werk begonnen is, dan wel hebben moeten denken? Zij hebben niet veel bespiegelingen gehouden doch zijn hard aan het werk geslagen en Jehovah heeft hen grotelijks gezegend. Als wij hetzelfde doen, zullen ook wij dezelfde zegeningen ontvangen.
Heeft het congres ons niet veel stof tot nadenken verschaft? De velddienst op vrijdagochtend was ook vreugdevol. Het was ook zeer passend dat de lezingen gedurende het ochtenden middagprogramma van één hele dag gewijd waren aan een beschouwing van de behoeften van de ouderlingen. Ja, „van hem aan wie men het toezicht over veel heeft gegeven, zal men meer dan gebruikelijk is, eisen”. In ons land dienen zo’n 1400 ouderlingen en wij zijn dankbaar voor hun dienst. — Luk. 12:48.
Vooral ouderlingen hadden waardering voor de vriendelijke vermaning die op het congres werd gegeven zichzelf te blijven onderzoeken met betrekking tot hun houding ten aanzien van hun toewijzing, hun geestelijke gezindheid en het voorbeeld dat zij stellen in het evangelisatiewerk, op het morele vlak en wat het pal staan voor juiste beginselen betreft. Een van hen zei: „Het programma op woensdag was voor mij. Nu zie ik in hoe ik mij van mijn plichten moet kwijten en als persoon en gezinshoofd evenwichtig kan zijn.”
Werden jullie niet aangemoedigd door het bericht dat in het afgelopen jaar alleen al in Nederland 686 personen werden gedoopt en dat er elke maand 8410 bijbelstudies werden geleid? Wij zijn verheugd deze nieuwelingen in ons midden te hebben. Wij werden eraan herinnerd dat wij er allen een aandeel aan kunnen hebben hen verder te helpen in de waarheid te groeien, doch wij kunnen gemakkelijk inzien welk een grote verantwoordelijkheid ouderlingen in dit opzicht dragen. Zij willen immers hun oprechte bezorgdheid en belangstelling voor de gehele kudde op praktische wijze kunnen tonen.
Het is duidelijk dat Jehovah als gelukkige, eeuwige Werker veel voor ons te doen heeft. Maar wat maakt ons gelukkiger: luieren en niets doen of actief bezig zijn met interessant werk? Iedereen van ons kent het antwoord. Daarom luidt de bijbelse raad: „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht . . .” Nooit komt er een betere tijd om onze liefde voor Jehovah en onze naaste te tonen. Blijven jullie dus vasthouden aan wat jullie Jehovah hebben beloofd, dan kunnen jullie er verzekerd van zijn dat hij meer zal doen dan waarop wij ooit zouden hebben durven rekenen. Pak dus je velddiensttas en predik in de volle verzekerdheid dat Jehovah ons werk ten behoeve van de ware aanbidding nooit zal vergeten. — Pred. 9:10; Hebr. 6:10-12.
Jullie broeders op het
BIJKANTOOR IN AMSTERDAM