Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1978
„Gelukkig zijn . . . zij die het woord Gods horen en het bewaren!” Met deze woorden, die in Lukas 11:28 opgetekend staan, kan Jezus de overeenkomstige woorden uit Psalm 112:1 in gedachten hebben gehad waar wij lezen: „Gelukkig is de man die Jehovah vreest, in wiens geboden hij zeer veel behagen heeft gevonden.” Jezus zelf was gelukkig en schepte behagen in het gehoorzamen van de geboden van zijn Vader door naar Gods Woord te luisteren en het te onderhouden. Jehovah’s gehoorzame dienstknechten hebben door de jaren heen beseft dat het houden van Jehovah’s wet, zijn bevelen, geboden en rechterlijke beslissingen een „rijke beloning” met zich brengt. In deze tijd zijn Jehovah’s Getuigen uitermate dankbaar voor de voorrechten die hun ten deel vallen doordat zij hem vertegenwoordigen. Zijn woord is altijd aangenaam voor hun oren en zij zijn vastbesloten om het te onderhouden en het als een schat te bewaren. — 1 Tim. 1:11; 6:15; Ps. 19:7-11.
De door Jehovah ingestelde regeling onder de Mozaïsche wet verschafte een schaduw van toekomstige goede dingen (Hebr. 10:1). Degenen die aan de vereisten van deze Wet voldeden, werden door Jehovah gezegend en zij zagen uit naar toekomstige zegeningen. De meesten weerspiegelden echter de houding van onze eerste ouders door een weg van onafhankelijkheid in te slaan en Gods woord ongehoorzaam te worden. Hoewel zij het woord met hun oren hoorden, bewaarden of onderhielden zij het niet (Hebr. 3:18, 19). Jezus vatte hun houding samen toen hij zei: „Met hun oren hebben zij gehoord zonder er gunstig op te reageren” (Matth. 13:15, herziene Eng. uitgave van 1971; Jes. 6:10). Herhaaldelijk had Jehovah hen eraan herinnerd hoe uitermate belangrijk het was naar zijn woord te luisteren en het te onderhouden. Zo zei hij bijvoorbeeld bij monde van zijn profeet: „Ik, Jehovah, ben uw God, Degene die u leer uzelf baat te verschaffen, Degene die u doe treden op de weg die gij dient te bewandelen. O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken!” — Jes. 48:17, 18.
Toen Jezus op aarde verscheen, stelde hij de christelijke regeling in. Hij wist dat alleen degenen die aan Gods woord vasthielden, werkelijk gelukkig konden zijn. In zijn gebed tot zijn Vader op de laatste avond dat hij op aarde was, zei hij dat een ieder die leven wenste te ontvangen, kennis in zich moest opnemen van God en van Jezus Christus (Joh. 17:3). De in de bijbel vervatte kennis is werkelijk levengevend. Men kan zich erop verlaten, aangezien God zelf ze door middel van zijn heilige geest heeft laten optekenen. Ze is van onschatbare waarde. Zoals de geschiedenis onthult, hebben mensen hun leven geriskeerd om de bijbel te vertalen en ten behoeve van ons te bewaren. Jehovah’s Getuigen in deze tijd hebben zich gewijd aan de taak om — soms eveneens met levensgevaar — dat Woord tot mensen van alle natiën en talen te brengen.
Net als in het oude Israël heeft Gods Woord, de bijbel, ook in deze tijd voor velen niets te betekenen, het laat hun koud. Anderen mijden de bijbel of zijn ronduit tegen de verspreiding ervan gekant. Maar dit maakt hen niet gelukkig; zij zijn veeleer somber gestemd. In weerwil hiervan gaan Jehovah’s dienstknechten voort met hun vreugdevolle werk dat erin bestaat het Woord van God hoog te houden. Zij weten dat er meer wordt verlangd dan het Woord slechts te lezen. Jezus zei namelijk in zijn openbaring aan Johannes: „Gelukkig is hij die de woorden van deze profetie voorleest en zijn zij die ze horen en die onderhouden al wat daarin geschreven staat.” — Openb. 1:3.
EEN OP DE BIJBEL GEBASEERDE ORGANISATIE
De discipel Jakobus maakte zich bezorgd dat zijn medechristenen de verkeerde handelwijze van de Israëlieten zouden volgen door, na het Woord van God gehoord te hebben, onverschillig te worden. Daarom waarschuwde hij hen als volgt: „Handelt dan naar het woord en weest niet alleen hoorders, uzelf bedriegend” (Jak. 1:22, Leidse Vertaling). Alleen door het Woord van God naarstig te bestuderen, kan men zich Christus’ discipel betonen. De inwoners van de Macedonische stad Beréa deden dit en Lukas noemde hen edel van geest. „De laatsten nu [de Bereeërs] waren edeler van geest dan die in Thessaloníka, want zij namen het woord met de grootste bereidwilligheid des geestes aan en onderzochten dagelijks zorgvuldig de Schriften of deze dingen zo waren.” Zij waren studenten, onderzoekers. Zij wilden weten of datgene wat zij hoorden, ook door de Hebreeuwse Geschriften werd ondersteund. Zij gaven ons allen een navolgenswaardig voorbeeld. — Hand. 17:11.
Jehovah’s Getuigen in deze tijd volgen dit voortreffelijke voorbeeld. Zij zijn hedendaagse Bereeërs, bijbelstudenten of bijbelonderzoekers. Wegens hun intensieve studie van de bijbel werden zij eens in feite „Bijbelonderzoekers” genoemd. Hoewel zij die naam niet langer gebruiken, daar zij in 1931 de schriftuurlijke naam Jehovah’s Getuigen hebben aangenomen, leggen zij zich er nog steeds met belangstelling op toe om ’dagelijks de Schriften te onderzoeken’. Zij hebben zich gewijd aan het door Jezus opgedragen werk dat erin bestaat mensen alom tot discipelen te maken en ’hun alles te leren onderhouden’ wat Jezus geboden heeft. Zij onderhouden Jehovah’s Woord en zij prediken het ijverig bij elke passende gelegenheid, of het hunzelf nu al dan niet gelegen komt. — Matth. 28:19, 20; 2 Tim. 4:2.
De organisatie van Jehovah’s Getuigen is werkelijk op de bijbel gebaseerd. Gedurende de afgelopen honderd jaar heeft ze het woord des levens voorgehouden. Ze is niet van de waarheid afgeweken. Loyale personen hebben er geen aanspraak op gemaakt de waarheid slechts te geloven, maar zij hebben zich deze waarheid eigen gemaakt en haar actief verbreid, ook al hebben zij zich hierdoor aan vervolging blootgesteld. Door dit te doen, zijn zij — net als de apostelen, die ervan beschuldigd werden dat zij de bewoonde aarde ondersteboven hadden gekeerd doordat zij aan het Woord van God bleven vasthouden — „een theater-schouwspel geworden voor de wereld”. — 1 Kor. 4:9; Hand. 17:6.
Jehovah’s Getuigen zijn „standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer”. Zij hebben de waarheden van de bijbel niet verzwakt, zoals de geestelijkheid van de christenheid dit heeft gedaan, die de reeds „sluimerende” mensen een ’zachte religie’ biedt (1 Kor. 15:58; 2 Kor. 11:14, 15). Christenen weten dat wat de wereld te bieden heeft, niets dan klatergoud of uiterlijk vertoon is, en derhalve houden zij hun ogen niet gericht op „de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk [vergankelijk], maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig” (2 Kor. 4:18). Sommige van de „dingen die men ziet”, lijken misschien begeerlijk; ze zijn misschien „smakelijk” gemaakt. Mensen komen in de verleiding om rond te kijken en te zien dat alles wat hun hart begeert, maar voor het grijpen ligt. Jezus werd aan verzoeking blootgesteld door middel van „dingen die men ziet”. Satan vroeg hem slechts één daad van aanbidding te verrichten en alle „koninkrijken der wereld” zouden hem ten deel vallen. Jezus antwoordde vastberaden: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” Jezus herkende de beproeving terecht voor wat ze was — een list om hem ten aanzien van zijn heilige dienst en kostbare verhouding tot zijn Vader te doen schipperen. Ten einde onze rechtschapenheid te bewaren, moeten wij verleidingen thans in hetzelfde licht zien. — Matth. 4:8-10; 1 Joh. 2:15, 16.
Welnu, kijk eens om u heen. Wat ligt maar voor het grijpen? Wat voor verleidelijks en begeerlijks wordt er door Satan geboden? Wat dient gemeden te worden als iets dat Jehovah’s Getuigen hun heilige dienst zou kunnen doen verzaken? Wel, om maar iets te noemen, met de wereld meegaan. Sommigen die nu getuigen van Jehovah zijn, gingen eens geheel op in de wegen van de wereld. Zij hadden wat zij noemden ’de tijd van hun leven’ en schenen zich hierin te verheugen. Maar iemand die een christen wordt, laat deze levenswijze als iets verachtelijks achter zich. De apostel Petrus zei: „Want het is voldoende dat gij in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht, toen gij u overgaaft aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen.” — 1 Petr. 4:3.
Vroegere wereldse metgezellen begrijpen misschien niet waarom iemand die voordien voldoening vond in de „zwakke en armzalige elementaire dingen”, zich nu interesseert voor het luisteren en het handelen naar het Woord van God. Zij zijn er derhalve ontstemd over en sluiten hun oren voor de boodschap des levens die hun tot voordeel had kunnen strekken. Petrus voegde eraan toe: „Omdat gij niet langer met hen deze weg bewandelt naar dezelfde lage poel van liederlijkheid, staan zij vreemd te kijken en gaan zij voort schimpend over u te spreken” (1 Petr. 4:4; Gal. 4:9). Maar zie eens hoeveel vrienden men onder Jehovah’s Getuigen krijgt! Men is er niet langer in geïnteresseerd met de wereld mee te gaan en de kostbare pasgevonden verhouding tot Jehovah en Zijn gezin te riskeren. — Mark. 10:30; 1 Petr. 1:22; Fil. 3:12-16.
Door de eeuwen heen, ja reeds vanaf de tijd dat Adam en Eva op aandrang van de Verzoeker hun geluk verloren door het woord van God te verwerpen en het niet te onderhouden, is de naam van Jehovah bezoedeld. Dit trad vooral aan het licht met betrekking tot degenen die hij tot zijn naamvolk verkoos te maken (Ex. 6:7). God gebood hun zijn naam niet op een onwaardige of ijdele wijze op te nemen, waardoor zij smaad op hem en zijn naam zouden brengen. Ongehoorzaam te zijn aan dit gebod, zou droevige gevolgen voor hen hebben (Ex. 20:7). Jehovah zei bij monde van Jeremia tot hen: „Ik bleef tot u zenden al mijn knechten de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en hen zendende. Doch zij luisterden niet naar mij en zij neigden hun oor niet, maar zij bleven hun nek verharden.” — Jer. 7:25, 26.
Ten slotte zond Jehovah zijn hemelse Zoon. Het deed Jezus leed te zien hoe Gods naamvolk handelde. Hij leefde te midden van het volk Israël en tegen het einde van zijn menselijke leven vatte hij zijn gevoelens samen door te zeggen: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen op de wijze waarop een hen haar broedsel van kuikens onder haar vleugels vergadert, maar gijlieden hebt het niet gewild!” Uit naam van zijn Vader zei hij tot religieuze tegenstanders: „Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Luk. 13:34, 35). Zij hadden zowel de Vader als de Zoon veracht. Door wat zij jegens de Zoon deden, onteerden zij de naam van de Vader. Jezus besefte dat zij hem en zijn Vader, alsook datgene wat de naam van zijn Vader vertegenwoordigde, verachtten en in een illustratie zei hij dat „een mens” (Jehovah) zijn geliefde zoon zond om rekenschap te vragen, zeggend: „Voor mijn zoon zullen zij achting hebben.” Maar ofschoon zij de zoon als erfgenaam erkenden, zeiden zij: „Komt, laten wij hem doden.” En dat deden zij ook! — Mark. 12:1-11.
Een overblijfsel van Israël was bereid ’het woord te horen en het te bewaren’ en werd in de christelijke gemeente opgenomen. Nu dan, hoe zouden deze volgelingen van Christus handelen, gezien de wijze waarop Israël Jehovah en zijn naam had geminacht? Zouden zij Gods naam hoog houden en maken dat Jehovah een antwoord kon geven aan de grote lasteraar, Satan de Duivel? God had Israël gesmeekt: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont” (Spr. 27:11). De feiten tonen aan dat slechts een overblijfsel van degenen die de naam „christen” aannamen, reden hebben gegeven voor een dergelijk antwoord. Het gebod om de naam van Jehovah niet te bezoedelen, geldt met evenveel kracht voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd. En zij willen die naam graag eren en heiligen.
Tegenwoordig kent bijna niemand op aarde de God van de bijbel. De naam van God wordt niet geheiligd, maar wordt veeleer op een vulgaire wijze gebruikt. De bijbel is voor sommigen een mythe, een ’goed verhaaltjesboek’ voor kinderen, maar de daarin opgetekende profetieën worden niet serieus genomen. Degenen die vreugdevol de bijbel bestuderen en dit Boek aanvaarden als „wat het ook inderdaad is, . . . het woord van God”, worden door deze mensen als ’ouwe sokken’ beschouwd. — 1 Thess. 2:13.
EEN JUISTE BEWEEGREDEN
Getrouwe dienstknechten van God in deze tijd hebben, met het oog op deze ontering van de God van het universum, vreugdevol de bijbelse naam Jehovah’s Getuigen aangenomen (Jes. 43:10). Hun doel in het leven is, die heilige naam hoog te houden, ook al betekent dit wellicht dat zij, wegens hun associatie met die naam, door degenen die ogenschijnlijk volgelingen van Christus zijn, ja, en ook door anderen, met de banvloek worden geslagen. Hun Meester zei: „Indien gij mij liefhebt, zult gij mijn geboden onderhouden . . . Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, evenals ik de geboden van de Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijf” (Joh. 14:15; 15:10). Het schonk Jezus vreugde en geluk de geboden van zijn Vader te onderhouden en daarom zei hij dat „zij die het woord Gods horen en het bewaren”, gelukkig zouden zijn. — Luk. 11:28.
Jehovah’s Getuigen hebben dit geluk en deze werkelijke vreugde gevonden doordat zij hun werk, dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus en het prediken van het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk, met de juiste beweegreden verrichten (Openb. 12:17). Hun beweegreden is niet bezoedeld met het verlangen „iemand” te willen zijn. Terwijl zij in de geestelijke behoeften van de mensen voorzien, weigeren zij in navolging van Jezus gevleid te worden of titels aan te nemen. Laten degenen die zo trots schijnen te zijn dat zij titels dragen, hun titels maar houden. Jehovah’s volk daarentegen is blij dat zij mededienstknechten mogen zijn met degene die „zijn grootheid [heeft] opgegeven”. — Fil. 2:7, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.
Petrus waarschuwde voor valse leraren die heimelijk of in alle stilte „verderfelijke sekten [zouden] invoeren en . . . zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, [zouden] verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend”. Petrus’ verdere waarschuwing was dat anderen hen zouden navolgen en aldus zouden veroorzaken dat er schimpend over de weg der waarheid gesproken zou worden (2 Petr. 2:1, 2). Wij moeten op onze hoede zijn zodat wij niet in deze listige strik vallen. Sommigen verloochenen werkelijk hun eigenaar. Anderen gaan niet zo ver dat zij openlijk te kennen geven dat zij hun eigenaar, Christus, niet kennen. Maar door hun handelingen, hun spraak en de onachtzame wijze waarop zij ’in de waarheid wandelen’, twijfelt men feitelijk aan hun liefde voor Christus. Zij zouden Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 15:34 ter harte moeten nemen: „Waakt op en wordt nuchter op een rechtvaardige manier en beoefent geen zonde, want sommigen zijn zonder kennis van God [„hebben blijkbaar geen besef van God”, Willibrordvertaling]. Ik spreek om u tot schaamte te bewegen.”
HET MATERIALISME MIJDEN
Een oud spreekwoord luidt: ’Het is niet alles goud wat er blinkt.’ Dit gaat ook in geestelijk opzicht op. Jehovah’s Getuigen nemen deel aan het nuttigste werk dat op heel de aarde wordt verricht. De voordelen zijn uitmuntend. Jehovah’s gunst genieten, is bijzonder waardevol. Niettemin worden zij soms door materiële schatten verlokt. Maar Jehovah’s Getuigen geven wijselijk de voorkeur aan duurzame rijkdommen en daarom vergaren zij zich „schatten in de hemel”. Paulus waarschuwde: „De liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord [„zichzelf vele vlijmende smarten veroorzaakt”, Vertaling door prof. Brouwer].” — Matth. 6:19, 20; 1 Tim. 6:10.
Helaas eist het materialisme soms zijn tol onder enkelen van Jehovah’s Getuigen, waardoor hun blik wordt beneveld. Er is wel gezegd dat materialisme alles is wat tussen een persoon en zijn aanbidding van Jehovah staat. Het hoeft dus niet noodzakelijkerwijs een dure auto, een opzichtig huis of een grote bankrekening te zijn. Het zou alles kunnen zijn wat iemands tijd en aandacht in beslag neemt zodat hij in gebreke blijft Jehovah de aanbidding te geven die hem toekomt. Hoe ontstaat deze betreurenswaardige situatie? Zou het kunnen zijn door na te laten Gods Woord te bestuderen, dat een „lamp” is om de voeten van Gods dienstknecht te leiden en een „licht” op zijn pad? (Ps. 119:105) Zonder die leiding kan men gemakkelijk aan het materialisme ten prooi vallen. Het materialisme kan binnensluipen als men de zo uitermate belangrijke communicatie met de Hoorder van het gebed verzaakt. Door persoonlijke studie van Gods Woord en constante communicatie met Jehovah verdiept en versterkt men zijn persoonlijke verhouding tot Jehovah. David zei: „Jahweh houd ik altijd voor ogen; staat Hij mij ter zijde, dan wankel ik niet.” — Ps. 16:8, Petrus-Canisiusvertaling.
Door constant en standvastig te zijn als getuigen van de Heerser van het universum, en door zich afzijdig te houden van het materialisme, hebben Jehovah’s Getuigen gedurende het afgelopen jaar vele zegeningen genoten. „De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart [droefheid] bij” (Spr. 10:22). Sommigen hebben weliswaar de zwaarste vervolging te verduren gehad, maar zowel de theocratische als de wereldlijke geschiedenis leggen getuigenis af van het feit dat vervolging de verkondiging van Gods Woord geen halt heeft kunnen toeroepen. Vervolging heeft geen smart of droefheid veroorzaakt, zodat deze Getuigen als gevolg daarvan hun geloof hebben verloren. Zij zijn geen mislukkelingen geweest. Zij hebben Jehovah’s zegen ontvangen en zij zijn rijk gemaakt. Doordat zij God vrijmoedig dienen, heeft hij hen beschermd, omdat zij standvastig, gewetensvol en onbevreesd de waarheid blijven ondersteunen (1 Tim. 3:15). Zij zijn dan misschien wel „in elk opzicht bestookt, maar toch niet zo in het nauw gedreven dat [zij zich] niet meer kunnen bewegen; . . . in verlegenheid gebracht, maar niet totaal zonder uitweg; . . . vervolgd, maar niet in de steek gelaten; . . . neergeworpen, maar niet vernietigd”. Ja, zij zijn gezegend in hun geestelijke paradijs, gezegend in de kennis dat zij zich door hun standvastigheid in het ’bewaren van het woord van God’ een plaatsje in Gods gunst verzekeren. Zij hebben hun steentje bijgedragen om Satans uitdaging aan het adres van God te beantwoorden. — 2 Kor. 4:8, 9; Spr. 27:11.
ONDANKS VERVOLGING HET GELOOF BEWAREN
Sommigen van Jehovah’s Getuigen moeten onder zeer moeilijke omstandigheden leven en doorgaan met hun werk dat bestaat in het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk. Maar ondanks vervolging, intimidatie en druk die op hen wordt uitgeoefend om ten aanzien van hun geloof te schipperen, bewaren zij toch hun rechtschapenheid. Zij nemen hun standpunt tegen de Duivel in, „vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden, in de gehele gemeenschap van [hun] broeders in de wereld worden volbracht”. Zij beseffen dat volharding noodzakelijk is om de belofte te beërven; daarom dragen zij als voortreffelijke soldaten van Christus Jezus hun deel in het lijden van kwaad. — 1 Petr. 5:8, 9; 2 Tim. 2:3; Hebr. 6:12.
Satan is er zeer vertoornd over dat Gods getuigen getrouw blijven dienen door de komende vernietiging van dit samenstel van dingen aan te kondigen en hij wendt zijn invloed als heerser van de wereld aan om, als hij het werk dan niet kan doen stoppen, het toch aan banden te leggen. Daarom wekt het geen verbazing dat hij van tijd tot tijd tegenstand veroorzaakt die ertoe leidt dat het werk verboden wordt. In 1977 was dit het geval in de republiek Congo en in Indonesië, en ook in andere landen doemen moeilijkheden op. Dit betekent niet dat Jehovah’s Getuigen in dergelijke landen het opgeven of met het werk ophouden. Neen, zij blijven doen wat voortreffelijk is, waarbij zij zaaien met het oog op de geest en de resultaten aan de Grote Beloner overlaten (Gal. 6:8, 9). Jezus heeft zijn volgelingen toegerust zodat zij voorbereid zijn op precies datgene wat in deze tijd gebeurt, door te zeggen: „Gij zult om mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen; wie echter heeft volhard tot het einde, die zal gered worden. . . . Een discipel staat niet boven zijn leraar, noch een slaaf boven zijn meester. Vreest hen daarom niet.” — Matth. 10:22-26.
Aan het begin van het dienstjaar werden honderden van onze broeders en zusters in Malawi nog vastgehouden in Dzaleka, een kamp in het noorden van het land, dat vroeger voor politieke gedetineerden was gebruikt. Met het verstrijken van de maanden werden enkelen echter vrijgelaten. Dezen wisten hun eigen dorpen weer te bereiken. Wat voor ontvangst wachtte hun daar?
In enkele gevallen stonden de dorpshoofden hun toe om weer hun intrek te nemen in hun huis en opnieuw hun land te gaan bewerken, dat braak had gelegen terwijl onze broeders in de gevangenis zaten. Maar in een aantal gevallen hadden ongelovige verwanten van de Getuigen hun land overgenomen en waren het gaan bebouwen, en dezen maakten er bezwaar tegen dat het onze broeders werd toegestaan naar hun huizen terug te keren. Zij gaven de broeders aan bij de politie en de plaatselijke partijfunctionarissen, die onze broeders weer moeilijkheden hebben bezorgd in verband met de kwestie van de partijkaart. Sommigen worden nog steeds zonder officiële tenlastelegging door de politie vastgehouden. Ook religieuze tegenstanders hebben bijgedragen tot het lijden van onze broeders, door sommigen van hen te vertellen dat zij pas weer in hun huizen mogen trekken als zij andere religies gaan aanhangen. In sommige gebieden zijn de Getuigen die toestemming hadden gekregen om weer hun huis te bewonen en hun velden te bebouwen, door leden van de Jeugdbond en partijfunctionarissen gemarteld wanneer dezen dachten dat de broeders na het oogsten van hun gewassen over geld beschikten om politieke partijkaarten te kunnen kopen.
Zo eindigde het jaar terwijl een aantal van onze broeders in Malawi nog steeds zonder huis en zonder werk was, en zij van de ene plaats naar de andere moesten trekken en zich zo goed mogelijk in het leven moesten zien te houden. Wij zijn echter blij te kunnen berichten dat het nog steeds mogelijk is hen in geestelijk en materieel opzicht bij te staan en dat onze broeders in Malawi buitengewoon dankbaar jegens Jehovah en hun broeders elders zijn voor deze liefdevolle hulp.
Degenen die onder dergelijke ongunstige omstandigheden moeten volharden, zijn niet door Jehovah „afgeschreven”. Zij worden niet vergeten. Zij krijgen de verzekering: „God is niet onrechtvaardig [onbillijk], zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond, . . . zou vergeten.” „Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” En hun broeders gedenken hen ook in hun dagelijkse smeekbeden tot de Hoorder van het gebed. Wanneer onze broeders in andere landen onder vervolging te lijden hebben, lijden wij mee. De Emphatic Diaglott zegt dat „als één lid lijdt, alle leden meevoelen”. Het „medegevoel” is niet alleen getoond door hen in materieel opzicht te helpen, maar ook door ’de zeilen bij te zetten’ en het predikingswerk energieker te ondersteunen. — Hebr. 6:10; 13:5; 1 Kor. 12:26.
NATIONALISME
Zelfs daar waar geen verbodsbepalingen bestaan, wordt het sommige getuigen van Jehovah moeilijk gemaakt door het nationalisme. Hun wordt gevraagd „Caesar” boven God te verheffen. Dit kunnen zij niet doen, dus worden zij valselijk gebrandmerkt als mensen die „tegen de regering gekant” zijn. Maar dit berooft hen niet van hun vreugde, want zij achten het een voorrecht om zich in dezelfde categorie te bevinden als Jezus, die, net als de apostelen, zei dat waar gehoorzaamheid aan de Staat niet in botsing komt met wat men aan Jehovah verschuldigd is, zulk een gehoorzaamheid betoond dient te worden, maar dat men terecht in de eerste plaats trouw aan Jehovah verschuldigd is. — Luk. 20:25; Hand. 4:19, 20; Rom. 13:1.
„Bullebakken” maken graag misbruik van kinderen, die naar hun mening geen andere uitweg hebben dan zich te onderwerpen. Maar ook jongeren onder Jehovah’s Getuigen zijn zo gelukkig dat zij „het woord Gods horen en het bewaren” (Luk. 11:28). Zij hebben acht geslagen op het woord van Jehovah, bij monde van Mozes, om met hun ouders in de gemeente bijeen te komen „opdat zij mogen luisteren en opdat zij mogen leren, daar zij Jehovah . . . moeten vrezen en er zorg voor moeten dragen alle woorden . . . te volbrengen” van Gods wet (Deut. 31:12). Zij hebben voordeel getrokken van de ervaring van de drie getrouwe Hebreeën in de vlakte van Dura (Dan. 3:18) en van het vaste besluit van de vroege christelijke volgelingen van Jezus (Hand. 5:29) en zijn daarom goed toegerust om dergelijke „bullebakken” het hoofd te bieden.
Een ervaring illustreert dit. In Afrika weigerde een twaalfjarige Getuige op grond van zijn geweten het volkslied te zingen. Het schoolhoofd drong er boos bij hem op aan hiervoor een reden te geven. Omdat hij ’het woord had gehoord’ en van plan was ’het te bewaren’ of te onderhouden, zei de jongen dat het volkslied een loflied was voor een valse god, het Nationalisme geheten, en dat zijn God, Jehovah, kwaad zou zijn als hij een valse god zou loven. Het schoolhoofd, dat onder de indruk was van de ernst en het gewetensvolle vastberaden standpunt van de knaap, maakte de opmerking: „Als je me dat eerder had verteld zou ik je niet de klas uitgestuurd hebben, want de gek steken met de ware God mag ik natuurlijk niet doen.” Het is voortreffelijk om te zien dat jonge verkondigers waardering hebben voor het voorrecht hun God op juiste wijze te vertegenwoordigen. Dit verschaft Jehovah ook een verder antwoord aan degene die hem smaadt.
Wat beweegt Jehovah’s volk ertoe hem te dienen, in welke omstandigheden zij zich ook mogen bevinden? Het woord dat zij hebben gehoord en gelezen gebiedt hen om getuigen te zijn „tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Zij scheppen er behagen in dat woord te onderhouden. Het geeft hun vreugde Jehovah’s soevereiniteit hoog te houden, treurenden te troosten en hun de weg te wijzen naar het enige middel tot redding. Maar aan dit alles ligt hun liefde voor Jehovah, gebaseerd op het eerste gebod, en hun liefde voor de naaste ten grondslag (Matth. 22:37-39). En welke beloning verwachten zij? Dezelfde beloning waar Jezus vurig naar uitzag: „Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend [geringschattend].” Hun vreugde in het dienen van Jehovah vormt hun kracht. Rechtgeaarde personen uit de klauwen van de boze te redden en hen te helpen lofprijzers van Jehovah te worden, schenkt iemand diepe voldoening. — Hebr. 12:2; Neh. 8:10.
HET VERZAKEN VAN WERELDSE PRAKTIJKEN GEEFT VREUGDE
In de wereld bestaat tegenwoordig de verleiding om wanneer de dingen misgaan, „alles te vergeten”. Velen proberen dit te doen door alcohol en drugs te gebruiken. Het toegenomen gebruik van drugs wordt zo langzamerhand over de hele wereld een alarmerend probleem. Doktoren zijn ten einde raad bij het vooruitzicht straks te maken te krijgen met een hele natie van drugverslaafden. Iedereen weet dat het gebruik van drugs een probleem alleen maar verergert. Jehovah’s Getuigen gaan hierin niet mee met de praktijken van de wereld. Zij weten wat de remedie is en zij streven ernaar de mensen te doen inzien dat zij zich tot Jehovah God en zijn Woord, de bijbel, moeten wenden, zodat zij het mogen horen en onderhouden.
Onder Jehovah’s Getuigen zijn sommigen die vroeger het slachtoffer van dergelijke praktijken zijn geweest en die soms diep verwikkeld zijn geweest in druggebruik. Zij zijn geholpen ’rechte paden voor hun voeten te maken’ (Hebr. 12:13; 1 Kor. 6:11). Nu hebben zij zich door bemiddeling van Christus aan Jehovah opgedragen en verkondigen zij het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk. Van tijd tot tijd komt het voor dat iemand die de goede weg was ingeslagen door zich met Jehovah’s Getuigen te verbinden, er niet aan blijft denken dat ’slechte omgang nuttige gewoonten bederft’ en weer in zijn slechte gewoonten vervalt (1 Kor. 15:33). Hij komt al gauw tot de ontdekking dat hij zich ellendig voelt en verlangt vurig terug naar de omgang met zijn broeders. Zo was op de Filippijnen een broeder op straat getuigenis aan het geven toen hij in een groepje mensen een jonge man met een baard opmerkte. De jonge man had iets bekends. Het bleek dat hij vroeger met Jehovah’s Getuigen verbonden was geweest, maar in verkeerde kringen was terechtgekomen en nu aan de drugs was. Hij uitte zijn walging en zei dat hij terug wilde. Er werden regelingen getroffen voor een studie met hem en nu moedigt hij sommigen van zijn kornuiten aan om ook te studeren.
De waarheid hielp een persoon in Canada zijn geest te hervormen. Hij handelde illegaal in drugs. In het hele land was een bevel uitgevaardigd om hem te arresteren. Verscheidene jaren wist hij een arrestatie te ontlopen. Toen begon hij het Waarheid-boek te bestuderen. Zijn geweten, dat nu door de bijbel was onderricht, bracht hem ertoe zich bij de politie te melden. Zijn verdediger trachtte vergeefs hem tot andere gedachten te brengen. Toen de rechter tijdens de behandeling van de zaak zijn eerlijkheid opmerkte en zag hoe hij door zijn omgang met Jehovah’s Getuigen volledig was gerehabiliteerd, gaf hij hem slechts een korte voorwaardelijke straf. Nu dient hij Jehovah, daar hij goede aandacht heeft geschonken aan het Woord door zijn geest te hervormen en zich ervan te vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. — Rom. 12:2.
Iemand kan niet in een nauwe verhouding tot Jehovah staan en tegelijk oneerlijk handelen. In Liberië kreeg een zuster die op het kantoor van een luchtvaartmaatschappij werkte, van haar werkgever de opdracht bezoekers te vertellen dat hij er niet was. Zij weigerde, waarbij zij hem vertelde dat dat niet eerlijk zou zijn en dat haar door de bijbel gevormde geweten haar niet toestond te liegen. Hij werd boos en zorgde ervoor dat zij naar een andere afdeling werd overgeplaatst. Hier werd haar eerlijkheid eveneens op de proef gesteld, want haar nieuwe chef vroeg haar om een tekort in zijn kleine kas te camoufleren. Zij bad die nacht tot Jehovah en vertelde hem ’s morgens hetzelfde wat zij ook haar vorige chef had gezegd. Helemaal van streek zei hij dat geen enkele afdeling haar houding kon tolereren. Maar een paar dagen later vertrouwde hij haar duizenden dollars toe. Wat nog belangrijker is, haar voortreffelijke gedrag bewoog een ander die daar werkte, ertoe om met haar vergaderingen te bezoeken en velddienst te verrichten.
DE BIJBEL LATEN SPREKEN
In het noordoosten van Thailand werkte een jonge zuster als caissière bij een kapperszaak. Zij weigerde haar geweten geweld aan te doen en toe te geven aan het verzoek van de eigenaar om valse belastingaangiften te doen, en als gevolg daarvan werd zij ontslagen. Dit gaf haar de vrijheid om in de pioniersdienst te gaan. Later zocht de eigenaar haar op en vroeg haar om terug te komen, omdat het kasregister altijd tekorten vertoonde. Hoewel zij blij was met deze erkenning van haar eerlijkheid, bleef zij toch liever in de volle-tijdprediking die zij gekozen had. Zij was werkelijk gelukkig omdat zij het woord met begrip had gehoord en het had onderhouden, het als een schat had bewaard en ernaar had gehandeld. De bijbel was haar gids.
Jehovah’s Getuigen gebruiken de bijbel wanneer zij tot de mensen spreken, of dat nu is tijdens bezoeken die zij huis aan huis afleggen, bij het getuigenisgeven op straat of op huisbijbelstudies, en het gevolg hiervan is dat de organisatie vooruitgang maakt. In veel landen is tegenwoordig de bijbel, in het begin althans, de enige lectuur waarmee gewerkt kan worden als de mensen bezocht worden. Daarom worden Jehovah’s Getuigen er erg bedreven in en zijn zij predikers van Gods Woord die het gebruik van de bijbel „in hun vingers” hebben. Dat dit tot succes leidt, wordt bevestigd door een verslag uit België. Leden van een oprecht gezin, die vroeger actieve kerkbezoekers waren in een van de religies van Babylon, studeren nu omdat Jehovah’s Getuigen een goed gebruik van de bijbel maakten. De vader zong ’s zondags in het koor. Toen andere leden van het gezin een bijbelstudie aanvaardden, werd er door de geestelijkheid en anderen bij hem op aangedrongen Jehovah’s Getuigen eruit te gooien wanneer zij weer bij hem thuis kwamen. In plaats daarvan deed hij een beroep op de pastoor om het gezin te komen bezoeken en hen weer op het rechte pad te helpen. Toen de pastoor en verscheidene hulppastoors wel ongepaste taal gebruikten, maar geen gebruik maakten van de bijbel, werd de vader kwaad. Hij bezocht een districtsvergadering en merkte de vriendelijkheid van de broeders op, alsook hun reinheid en orde, en het feit dat zij de bijbel gebruikten; daarom besloot hij zich met Jehovah’s Getuigen te verbinden. Hij heeft bandopnamen van de vergaderingen gemaakt en die speelt hij af voor personen die hem vragen waarom hij uit de kerk is uitgetreden.
Wanneer wij een goed gebruik van de bijbel maken, zien degenen die wij onderwijzen de ’betekenis van het woord’ en beginnen zij het zelf te gebruiken. Een pasgedoopte broeder had deel uitgemaakt van een groep jonge mensen die alleen maar „plezier” in het leven najaagden. Hiertoe behoorde onder andere het „spuiten” en slikken van drugs, dronken worden, ja, het bedrijven van iedere vorm van immoraliteit. Het maakte indruk op hem dat een vriend die met Jehovah’s Getuigen studeerde, zulke grote veranderingen in zijn leven aanbracht. Zijn vriend vertelde hem waarmee het allemaal begonnen was. „Hij vertelde mij aan de hand van de bijbel wat hij over Jehovah’s voornemens leerde”, zo zegt hij. Voor deze zeventienjarige werd een ongelukkig, leeg leven veranderd in een leven dat gevuld is met liefde voor God en voor de naaste. Nu voelt hij dat hij eeuwig leven voor zich heeft en dat zijn leven betekenis en een doel heeft.
POSITIE NIET BELANGRIJK
Wanneer iemand tot een kennis van de waarheid komt en beseft dat er nog maar een korte tijd is waarin de mensen voor de komende grote verdrukking en de daarmee gepaard gaande strijd van Har–mágedon gewaarschuwd kunnen worden, vraagt hij zich dikwijls af wat hij in verband met zijn wereldse beroep moet doen. In dit opzicht dient hij zijn christelijke verantwoordelijkheden te beschouwen. Is hij gehuwd, dan is hij verplicht voor zijn gezin te zorgen en hiervoor kan het nodig zijn dat hij zijn huidige beroep blijft uitoefenen (1 Tim. 5:8). Sommigen hebben hun aandeel aan de Koninkrijksdienst kunnen vergroten zonder van wereldse werkkring te veranderen. Anderen daarentegen hebben ander werk kunnen krijgen waardoor zij in staat worden gesteld meer tijd aan de verkondiging van de waarheid te besteden. Velen kunnen als gewone pionier of hulppionier werkzaam zijn door hun wereldse werk anders te regelen. In Japan bijvoorbeeld werd dit afgelopen voorjaar gedurende vier achtereenvolgende maanden door meer dan 10.000 pioniers bericht ingeleverd, hetgeen ruim 25 percent van alle verkondigers is, en velen van hen waren ouderlingen en andere gezinshoofden die hun wereldse werk zo hadden weten te regelen dat zij konden pionieren.
Door zorgvuldige planning en organisatie kunnen huisvrouwen (met of zonder kinderen) en jonge mensen, met inbegrip van degenen die pas van school komen of vakantie hebben, zich in de pioniersdienst verheugen of anderszins naar het verrichten van meer dienst streven. Anderen die de waarheid leerden kennen, bemerkten dat zij aan tijdverslindende carrières gebonden waren. Daar zij liever slaven van God wilden zijn, hebben zij veranderingen aangebracht. In geloof hebben zij ’Jehovah beproefd’ en hij heeft hen werkelijk boven verwachting gezegend. — Mal. 3:10.
In Frankrijk besloot een broeder die vroeger balletdanser was geweest, met een groep Getuigen naar een operette te gaan. Toen hij aan het loket de kaartjes ophaalde, zat er een uitnodiging in de envelop. Deze was afkomstig van de hoofdacteur, die de broeder vroeg hem tijdens de pauze te bezoeken. Hij hield zich aan de afspraak en hernieuwde daar de kennismaking met iemand die hij jaren voordien had gekend. De man had zijn vrouw verloren en hoopte met het oog op hun vroegere vriendschap enige troost te ontvangen. De broeder vertelde hem dat hij nu een van Jehovah’s Getuigen was en bood aan de bijbel met hem te bestuderen. Door zijn studie raakte hij er al gauw van overtuigd dat zijn leven als acteur oppervlakkig was. Hij besloot zijn contract voor de voortzetting van zijn twintigjarige carrière op het toneel niet te hernieuwen. Weldra vond hij ander werk, maar, wat nog belangrijker is, hij is nu een getrouwe verkondiger van het Koninkrijk.
Deze ervaring lijkt veel op die van een professionele flamenco-danseres in Spanje. Haar moeder vertelde haar dat ze in hun hotel een interessant gesprek met een dame had gehad over God en de bijbel. De volgende ochtend werd het gesprek met de danseres zelf voortgezet. Het maakte zo’n diepe indruk op haar dat zij onmiddellijk getuigenis begon te geven aan haar toneelgezelschap. Zij liet zich niet afschrikken door beledigingen en bespotting, maar begon te studeren, bezocht vervolgens vergaderingen en droeg zich ten slotte op. Zij annuleerde haar contract. Daarna duurde het negen maanden voordat zij een vaste baan had, maar haar nieuwe werkkring verschafte haar de vrijheid om Jehovah te dienen en hierin is zij rijkelijk gezegend.
ZAAD ZAAIEN
„Zaai in de morgen uw zaad en laat tot de avond uw hand niet rusten; want gij weet niet waar dit succes zal hebben, hetzij hier of daar, of dat beide even goed zullen zijn” (Pred. 11:6). Dit bleek in Chili zo te zijn. Lang geleden, in 1936, volgden twee verkondigers de treinroute naar Bolivia te voet. Bij een afgelegen huis vroegen zij om wat water. Zij „betaalden” ervoor met een exemplaar van het boek De Harp Gods. Twaalf jaar later vond de toen vierentwintigjarige zoon van deze mensen die het boek hadden ontvangen, deze schat. Hoewel hij niet in staat was Jehovah’s Getuigen te vinden, bestudeerde hij het boek gedurende de volgende acht jaar verscheidene malen en nam zijn waardering steeds meer toe. Enige tijd later bezocht een van Jehovah’s Getuigen zijn huis en bood hem een abonnement op De Wachttoren aan. Hij abonneerde zich graag en ging ook dadelijk op het aanbod van een bijbelstudie in. Naarmate hij vorderingen maakte, droeg hij zijn leven aan Jehovah op en werd een actieve prediker van het woord. Overgelukkig bezocht hij het afgelegen huis van zijn ouders, deelde zijn vreugde met de uit acht personen bestaande familie en hielp hen zover te komen dat zij zich eveneens opdroegen.
Een ervaring uit een ander Zuidamerikaans land laat zien hoe het zaaien van zaad ’hier en daar’ succes had. Een jong meisje begon het Waarheid-boek dat bij haar was verspreid, te bestuderen. Later stopte zij met de studie, maar zond het boek, dat zij waardevol vond, naar haar moeder. De moeder meende dat het een goed geschenk zou vormen en gaf het aan haar zuster, die op reis zou gaan. De zuster stopte het echter in een hutkoffer in het huis van haar zoon. Daar vond haar schoondochter het en bestudeerde het. Haar man dreigde het te zullen verbranden, daarom zond zij het naar een vriend, die het op zijn beurt weer aan zijn zuster gaf. Wat was het resultaat van het gezaaide zaad en het boek dat zoveel omzwervingen had gemaakt? De „vriend” heeft zijn leven aan Jehovah opgedragen. De schoondochter studeert weer en ziet ernaar uit gedoopt te worden. Ja, het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt blijft een enorme verspreiding hebben!
HET „JEUGD”-BOEK EEN ZEGEN
Het boek Maak je jeugd tot een succes, dat op de districtsvergaderingen in 1976 verkrijgbaar werd gesteld, heeft inmiddels zijn eigen plaats verworven. De wijze waarop dit boek ontvangen is, laat heel duidelijk zien dat wanneer er inlichtingen beschikbaar worden gesteld die aan de behoeften van de mensen tegemoet komen, er spoedig grote vraag naar is. Ten einde aan deze vraag te voldoen, werden er in Brooklyn gedurende het afgelopen dienstjaar 9.003.062 exemplaren van het Jeugd-boek gedrukt en verzonden.
Dit wonderbaarlijke instrument waarin Jehovah door middel van zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” heeft voorzien, wordt door zowel jong als oud ten zeerste gewaardeerd. Toen het boek op de districtsvergadering in Brazilië verkrijgbaar werd gesteld, merkte een zeventienjarige jongere op: „Wat ons het meest heeft verheugd, was te zien dat jullie belangstelling voor ons hebben. Dit boek was het fijnste cadeau dat ik ooit in mijn leven heb gekregen. Ik ben Jehovah en jullie heel dankbaar dat jullie ons dit boek gegeven hebben.”
Jonge pioniers in Engeland berichtten dat hoewel zij met het van-huis-tot-huisgetuigeniswerk moeilijkheden ondervonden doordat oudere mensen hen vaak ’afwimpelden’, zij tijdens het getuigeniswerk op straat met goede resultaten jonge mensen konden aanspreken, hetgeen voor henzelf zeer aanmoedigend was.
In Trinidad vergezelde een zuster haar echtgenoot naar een diner. In de loop van de avond vroeg een vooraanstaand lid van een niet-christelijk geloof haar of Jehovah’s Getuigen binnen hun gelederen ook met jeugdmisdaad te kampen hadden. Zij zei dat dit zelden voorkwam, maar dat als er zich iets dergelijks mocht voordoen, de kwestie overeenkomstig bijbelse beginselen behandeld zou worden. Zij bracht het nieuwe Jeugd-boek ter sprake, vertelde wat het doel ervan was en hoeveel het kostte. Dit maakte zoveel indruk op deze man dat hij, met het oog op de armoede die in dat gebied heerste en de waarschijnlijkheid dat veel jongelui zelfs dat luttele bedrag nog niet eens zouden kunnen betalen, $100 wilde bijdragen zodat dit voortreffelijke boek onder de jeugd uitgedeeld kon worden.
Een bericht uit Nederland laat zien hoe jonge verkondigers dit waardevolle boek onder de aandacht van hun klasgenoten kunnen brengen. Een vijftienjarige zuster liet het boek aan twee van haar klasgenoten zien. Eén van hen vroeg onmiddellijk om een exemplaar. Onze zuster nam „voor alle zekerheid” drie extra exemplaren mee naar school. Ze verspreidde alle vier de boeken en tijdens de pauze sloegen de meisjes druk aan het lezen. Anderen merkten dit op en na de inhoudsopgave van het boek gezien te hebben, vroegen zij om een exemplaar voor zichzelf. Er werd aan onze jonge zuster gevraagd of zij haar ervaring op een kringvergadering wilde vertellen. Vier andere jonge verkondigers besloten haar voorbeeld na te volgen en verspreidden in hun respectieve klassen in korte tijd twintig boeken.
Op Barbados werd aan een onderwijzer die een Getuige is, gevraagd of hij voorzitter wilde zijn van een prijsuitreikingscomité. Het comité wilde boeken als prijs uitreiken. De voorzitter stelde het Jeugd-boek voor. Het comité vond de inhoud en de prijs van het boek zeer aanvaardbaar. Er werden zo’n vijftig boeken als prijs uitgereikt en ieder comitélid nam een exemplaar voor zichzelf.
DIENEN WAAR DE BEHOEFTE GROOT IS
Nog steeds zijn er in verschillende delen van de wereld verkondigers die gunstig op de ’Macedonische roep’ reageren. Aangezien zij hun tijd, krachtsinspanningen, bekwaamheden en geldmiddelen zo goed mogelijk wilden gebruiken, en er op de plaats waar zij woonden reeds goed voor het veld zorg werd gedragen, hebben zij zichzelf beschikbaar gesteld om daarheen te gaan waar de behoefte groter is. En zij hebben schitterend werk verricht. In veel gevallen moesten zij een nieuwe taal leren. Met het oog op de toename in het aantal verkondigers zijn velen van onschatbare hulp geweest door in gemeenten als ouderling te dienen. Zij hebben nieuwe gemeenten opgericht en met de bouw van Koninkrijkszalen geholpen. Sommigen dienen als kringopziener of zijn lid van een bijkantoorcomité. Op veel plaatsen vormen zij de ruggegraat van de organisatie. Eén van deze „vrijwilligers” zei dat hij Jehovah niet genoeg kon danken voor de voorrechten waarin hij en zijn gezin zich verheugden door zo gebruikt te worden. Hij bracht het als volgt onder woorden: „Ons leven heeft nu werkelijk betekenis.”
INFORMEEL GETUIGENISGEVEN
Velen die nu geregelde bekendmakers van de Koninkrijksboodschap zijn, zijn als gevolg van informeel getuigenisgeven met de waarheid in aanraking gekomen. Deze vorm van, hetzij mondeling of schriftelijk, getuigenisgeven blijft een belangrijk middel om naar waarheid hongerende mensen te bereiken. Een ervaring uit Portugal illustreert dit. Een pionierster moest wegens gezinsproblemen haar velddienst onderbreken. Zij las in de krant over een vrouw die een van haar naaste familieleden had verloren. Deze vrouw had troost nodig, dus schreef de zuster haar een vriendelijke brief, die vertroosting en hoop op Gods beloften bood. Zij verwachtte niet dat haar brief beantwoord zou worden. Maar zeven maanden later werd zij door deze voor haar totaal onbekende vrouw opgebeld, die haar alsnog voor de brief wilde bedanken. Ze zei dat ze zich na ontvangst van de brief vast had voorgenomen om de eerstvolgende keer dat Jehovah’s Getuigen bij haar aan de deur kwamen, naar hen te luisteren. Nu belde zij op om de pionierster uit te nodigen de volgende zondag bij haar doop te zijn! Men kan op informele wijze getuigenis geven aan zijn of haar huwelijkspartner, of aan anderen in het gezin, aan een buurman of buurvrouw ’over de tuinschutting heen’, aan een collega op het werk of aan een medescholier, of wanneer men op reis is. Denk maar eens aan het welbekende schriftuurlijke voorbeeld van Jezus, die getuigenis gaf aan de Samaritaanse vrouw bij de bron, en aan dat van de evangelieprediker Filippus, die de Ethiopische functionaris op zijn wagen getuigenis gaf.
BIJEENKOMSTEN MET LEDEN VAN BIJKANTOORCOMITÉS
In het begin van het dienstjaar trof het Besturende Lichaam er regelingen voor dat de bijkantoorcoördinators en andere leden van de verschillende bijkantoorcomités gedurende oktober en november (1976) op het hoofdbureau te Brooklyn een reeks bijeenkomsten konden bijwonen ten einde verscheidene aspecten van de bijkantooractiviteiten en van de Koninkrijksdienst in het algemeen te beschouwen. De bijeenkomsten bleken leerzaam en waardevol te zijn. De bespreking was voor het Besturende Lichaam een hulp om een duidelijker beeld te krijgen van het werk dat wereldomvattend door Jehovah’s Getuigen verricht wordt en om te bepalen hoe het hoofdbureau de verschillende bijkantoren verdere leiding zou kunnen geven.
Er werden gedurende de gehele dag zittingen gehouden (met uitzondering van de zaterdagmiddagen en de zondagen). Naast de lezingen en vraag-en-antwoordonderdelen werden er rondleidingen door het Bethelhuis en de drukkerijen georganiseerd en werd er een heel plezierig uitstapje naar de Wachttoren-boerderijen, zo’n 160 km ten noordwesten van Brooklyn, gemaakt.
Terwijl dit verslag wordt opgesteld, legt men de laatste hand aan de regelingen om nog veel meer leden van de diverse bijkantoorcomités naar Brooklyn te laten komen, zodat er grotere aandacht aan de behoeften van ieder bijkantoor afzonderlijk geschonken kan worden.
ZONEBEZOEKEN
Ook hebben leden van het Besturende Lichaam en anderen gedurende het dienstjaar zonereizen naar alle bijkantoren gemaakt. Er zijn lonende besprekingen gehouden met leden van de bijkantoorcomités, alsook, met districts- en kringopzieners en andere volle-tijddienaren. Hierdoor waren de leden van het Besturende Lichaam in staat uit de eerste hand inlichtingen te verkrijgen over de stand van zaken op ieder bijkantoor alsook eventuele problemen te bespreken die er misschien waren. Bovendien werden er regelingen getroffen dat de bezoekende broeder grote aantallen broeders en zusters en geïnteresseerden kon toespreken. Voor de eerste maal werden er regelingen getroffen om alle zendelingen, een enkele uitzondering daargelaten, naar het bijkantoor te laten komen voor een bijeenkomst met de bezoekende broeder en voor een algemeen samenzijn met hem en andere leden van de bijkantoor-Bethelfamilie. De bijeenkomsten met deze zendelingen waren wederzijds aanmoedigend en nuttig.
Door de jaren heen hebben de zendelingen in hun buitenlandse toewijzingen moedig dienst verricht, en dit wordt overal door Gods volk ten zeerste gewaardeerd. Zij hebben Jehovah’s zegen ontvangen op hun werk — dat zij verrichten zonder zichzelf te ontzien — en zijn er bijzonder succesvol in geweest vele mensen tot een kennis van de waarheid te brengen.
Een van de bijkantoorcoördinators merkte op dat de zonebezoeken nog lang in de herinnering voortleven. Hij en andere coördinators lieten zich uit over de nederigheid welke door de broeders die als zoneopziener dienst verrichten, aan de dag wordt gelegd bij hun pogingen om de bijkantoren te helpen een positievere kijk op het werk te krijgen. Iedere zoneopziener probeert als een dienaar van zijn broeders het voorbeeld van Jezus na te volgen.
EXPANSIE
Er waren gedurende het jaar nog andere zegeningen, die op een verdere expansie van het werk wijzen. Ten einde gelijke tred te houden met de uit het veld afkomstige bestellingen voor lectuur, welke zozeer nodig is om naar waarheid hongerende mensen te voeden, hebben enkele bijkantoren hun faciliteiten vergroot. Andere landen zijn ermee bezig hun faciliteiten of werkzaamheden uit te breiden. Daartoe behoren onder andere Australië, Brazilië, Columbia, Frankrijk, Griekenland, Japan, Kenya, Nederland, Nieuw-Caledonië, Nigeria, Venezuela, Zambia, Zweden en Zwitserland. Dit alles vormt een aanwijzing dat Jehovah het werk van zijn dienstknechten, die zich er ijverig op toeleggen ’het woord Gods te horen en het te bewaren’, rijkelijk zegent.
In de Verenigde Staten werden er regelingen getroffen om voor de Brooklyn-drukkerij twee offset-rotatiepersen aan te schaffen ten einde aan de vraag naar boeken en tijdschriften te kunnen blijven voldoen. Bovendien werd er, met het oog op een doeltreffender behartiging van het toegenomen werk, op de boekhoudafdeling een computersysteem geïnstalleerd.
Naast de expansie van bijkantoorfaciliteiten werden er over de gehele wereld voortdurend nieuwe Koninkrijkszalen gebouwd. Dit vanwege het feit dat er nieuwe gemeenten werden gevormd en de bestaande faciliteiten wegens het toegenomen vergaderingbezoek ontoereikend waren geworden.
ZEGENINGEN VAN DE DISTRICTSVERGADERINGEN
De broeders en zusters op de „Vreugdevolle werkers”-districtsvergaderingen waren bijzonder dankbaar voor een voorziening die hen er in verband met het bloedtransfusieprobleem bij zou kunnen helpen artsen en ziekenhuizen te benaderen. Op deze congressen werd de nieuwe brochure Jehovah’s Getuigen en de bloedkwestie verkrijgbaar gesteld, en de aanwezigen werden erover ingelicht dat elke gemeente een voldoende hoeveelheid brochures zou ontvangen om iedere arts, geneesheer-directeur, verpleegkundige en advocaat van een exemplaar te voorzien. De broeders en zusters zagen vol verwachting uit naar een speciale veldtocht die ten doel zou hebben aan elk van deze personen, met inbegrip van hun eigen huisarts, een exemplaar van de brochure alsook een folder te overhandigen.
Ook waren allen er verrukt over op het congres de twee nieuwe zakformaatboeken Het leven heeft wel degelijk een doel en Onze toekomstige Wereldregering — Gods koninkrijk te ontvangen. Beide boeken zullen voor Jehovah’s Getuigen bijzonder fijne hulpmiddelen zijn om nauwkeurig aandacht te schenken aan de Schrift en om dergelijke inlichtingen voor anderen beschikbaar te stellen.
En het congres bood nog heel wat meer verrassingen. Deze hadden met de gemeentelijke organisatie te maken, en in een inlegvel bij Onze Koninkrijksdienst werd hier een vollediger uitleg van gegeven. Zoals uit dat inlegvel bleek, zal er, om beter zorg te dragen voor de berichten en administratie van de gemeente, voortaan een permanente secretaris worden aangesteld. Er zal dus altijd iemand beschikbaar zijn die met dergelijke bijzonderheden op de hoogte is. Deze secretaris zal tevens alle correspondentie ten behoeve van de gemeente behartigen, de velddienstberichten opstellen en de Verkondigersberichtskaarten bijhouden.
Verder zal iedere gemeente voortaan een Wachttoren-studieleider en een Theocratische School-opziener hebben, die elk permanent zullen dienen. Zij mogen andere ouderlingen aanwijzen om hen te assisteren of hen van tijd tot tijd te vervangen.
Een andere betekenisvolle wijziging is de regeling betreffende het behartigen van rechterlijke aangelegenheden. In plaats dat deze, zoals in het verleden, door een vast comité van drie (bestaande uit de presiderende opziener, de velddienstopziener en de bijbelstudieopziener) behartigd worden, zal het lichaam van ouderlingen voortaan, wanneer dat maar nodig is, ouderlingen uitkiezen die zij het meest geschikt en schriftuurlijk het bekwaamst achten om een bepaalde rechterlijke aangelegenheid die zich voordoet, te behartigen. Het lichaam van ouderlingen zal hoofdzakelijk gebruik maken van ouderlingen die ervaring in het behandelen van dergelijke aangelegenheden hebben.
Als de grootste Leermeester bekommert Jehovah zich beslist om de opleiding en het onderwijs van zijn dienstknechten. Hij verschaft de hoogste vorm van onderwijs — onderwijs dat het hart van zijn kinderen bereikt en dat stevig gegrondvest is op een nauwkeurige kennis van hem en van zijn Zoon, Christus Jezus. Te dien einde heeft hij in onderwijsregelingen voorzien door middel waarvan alle getuigen van Jehovah in liefde en inzicht kunnen groeien. Behalve de Theocratische School, die in iedere gemeente wordt gehouden, is er de Gileadschool, die onder toezicht staat van de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., als een onderdeel van de religieuze activiteit van dit genootschap. Gedurende het afgelopen dienstjaar werden in totaal 51 studenten van de tweeënzestigste en drieënzestigste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead voor religieuze zendingsdienst opgeleid. Deze studenten, die aan verschillende landen werden toegewezen waar de behoefte groot is, werden toegerust om heen te gaan en discipelen te maken van mensen uit vele natiën en hun te leren het Woord van God te onderhouden, opdat zij ervoor in aanmerking komen in Gods nieuwe ordening leven te ontvangen.
DE KONINKRIJKSBEDIENINGSSCHOOL EN DE PIONIERSSCHOOL
De meeste ouderlingen van gemeenten over de gehele wereld hebben de Koninkrijksbedieningsschool bezocht, maar sindsdien zijn er een aantal organisatorische veranderingen gekomen. Derhalve werd de mededeling op de districtsvergaderingen dat alle ouderlingen — of zij de school voorheen nu wel of niet bezocht hadden — de gelegenheid zouden krijgen op een nieuwe, herziene cursus onderwezen te worden, vol vreugde door hen ontvangen. Dit is een sterk verkorte cursus. Eerst krijgen alle reizende opzieners de gelegenheid de school te bezoeken. Er is een nieuw leerboek, „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde”, gereedgekomen. Na afloop van de cursus mag iedere ouderling zijn eigen exemplaar houden, zodat hij er in de toekomst profijt van zal kunnen trekken wanneer hij zich van zijn verantwoordelijkheden als opziener kwijt.
Zelfs hoewel Jehovah’s Getuigen er heel druk mee bezig zijn geweest het goede nieuws van Gods koninkrijk wijd en zijd te prediken, zijn er nog steeds gebieden die niet bereikt zijn. In sommige landen zijn er grote plaatsen en steden die tot dusver nog niet de gelegenheid gehad hebben ’het woord Gods te horen’. Ten einde deze gebieden te bereiken, zijn er pioniers nodig, zoals in de slotmededelingen op de districtsvergaderingen gezegd werd. Zelfs in de Verenigde Staten bestaat er behoefte aan gewone en speciale pioniers om het Koninkrijkswerk in gebied dat maar zelden bezocht wordt, te bevorderen. Met dat doel worden er, met ingang van december 1977 in de Verenigde Staten, pioniersscholen georganiseerd. De cursus duurt twee weken. Het leerboek dat wordt gebruikt, is getiteld Als lichtgevers in de wereld schijnen.
De school voor nieuwelingen op Brooklyn-Bethel is tot nut van allen die een lid van de Bethelfamilie worden en heeft gedurende het afgelopen jaar goed gefunctioneerd. Van tijd tot tijd begint een groep nieuwe leden aan een cursus van studie en bijbellezen welke een jaar lang duurt. De studies en lezingen in iedere groep worden door oudere leden van de Bethelfamilie geleid. De cursus geeft deze studenten een voortreffelijke grondslag van bijbelkennis en vervult hen met waardering voor Gods bemoeienissen met de mensheid.
Ook de kring- en districtsvergaderingen dienen niet over het hoofd te worden gezien als een geregelde voorziening om Jehovah’s volk te onderwijzen. Aan de voorbereiding van de programma’s voor deze grote vergaderingen wordt veel onderzoek en studie besteed. Het is werkelijk verbazend hoe Jehovah’s geest op zijn volk inwerkt, zodat er, nadat de broeders op het hoofdbureau gebedsvol aandacht hebben geschonken aan inlichtingen en suggesties voor deze programma’s, bijzonder actuele en praktische programma-onderdelen tot stand komen. Van broeders uit vele landen werden er bijvoorbeeld uitingen van waardering ontvangen voor de zegeningen die zij op de „Vreugdevolle werkers”-districtsvergaderingen hadden ontvangen. Alleen al op het Noordamerikaanse continent was er een bezoekersaantal van in totaal 1.060.747 personen, en 8563 van hen symboliseerden hun opdracht door middel van de waterdoop.
Ook beloonde Jehovah zijn gemeente in het dienstjaar 1977 in die zin dat er voor de eerste maal meer dan vijf miljoen personen bijeengekomen waren om Christus’ dood te herdenken. Veel personen met een oprecht hart, die over de waarheid vernomen hadden door de publikaties van het Genootschap te lezen en die de viering bijwoonden, gaven te kennen dat zij nu voor het eerst het doel van de viering begrepen.
In Honduras, waar slechts 3300 verkondigers zijn, deden deze verkondigers een speciale krachtsinspanning om alle geïnteresseerden in het land voor de Gedachtenisviering uit te nodigen. De beloning voor hun krachtsinspanning was een bezoekersaantal van meer dan 15.000 personen! Ten einde de grote aantallen mensen te kunnen onderbrengen, hielden sommige gemeenten in hun gebied wel tien of meer vieringen.
WERELDOMVATTEND BERICHT
Sprekend over de belangrijke tijd waarin wij nu leven, profeteerde Jezus: „Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Mark. 13:10). Jehovah’s Getuigen doen dit momenteel over de gehele aarde. De bijgaande tabel laat zien op welk een grote schaal het werk gedurende het dienstjaar 1977 verricht is. Het stemt ons hart werkelijk blij te zien dat Gods volk er zo druk mee bezig is Zijn koninkrijk op zoveel plaatsen bekend te maken. Hun ijverige getuigeniswerk is met rijke zegeningen vergezeld gegaan en heeft veel vruchten afgeworpen, terwijl zij de „schapen” getrouw bijeenbrengen opdat dezen gedurende de tijd van de „grote verdrukking” gered zullen worden.
Dit bericht staat op de bijgaande bladzijden in details uiteengezet.
WERELDOMVATTENDE KONINKRIJKSDIENSTACTIVITEIT
Vanwege de gramschap van Satan, die toeneemt naarmate zijn organisatie door de prediking van de waarheid steeds meer aan de kaak wordt gesteld, is gedurende het dienstjaar 1977 het werk in verscheidene landen verboden. Dit brengt het aantal landen waar de verbreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk officieel verboden of aan beperkingen onderworpen is, op 46. Hoewel het predikingswerk hierdoor enigszins beknot is, hebben onze broeders in die landen het niet ’opgegeven te doen wat voortreffelijk is’. Hun vastberadenheid om de belangen van Jehovah’s opgerichte koninkrijk te dienen, is voor ons allen inspirerend. In sommige gevallen is het werk toegenomen, doordat enkelen die het ’moe waren geworden goed te doen’, zich bewust zijn geworden van hun voorrechten en nu een antwoord willen verschaffen aan degene die Jehovah smaadt. Op plaatsen waar openbaar vergaderen verboden is, willen sommigen die laks waren geworden in vergaderingbezoek, nu niets liever dan hun huis voor samenkomsten in kleinere groepjes openstellen. De „slappe handen” en „wankelende knieën” zijn dus door Jehovah gesterkt. — Gal. 6:9; 2 Thess. 3:13; Spr. 27:11; Jes. 35:3.
De Koninkrijkspredikingsactiviteit, die in 216 landen onder toezicht van 96 bijkantoren verricht werd, bereikte een hoogtepunt van 2.223.538 verkondigers. Dit was een achteruitgang in vergelijking met het jaar 1976. Er zijn verschillende factoren die hiertoe hebben bijgedragen. Het valt te begrijpen dat met een achteruitgang in het aantal personen dat bericht inleverde, ook het aantal aan de prediking bestede uren (321.424.305) minder zou zijn. Het aantal personen dat in de pioniersdienst staat, is over het afgelopen jaar fijn toegenomen, met dit jaar een gemiddelde van 119.289 pionierverkondigers, vergeleken met 113.926 in het voorgaande jaar. Volgens de berichten uit de gemeenten hebben veel broeders en zusters de nieuwe regeling voor de hulppioniersdienst toegejuicht. Sommige gewone pioniers die wegens gezondheid, leeftijd of andere factoren niet in staat waren het voor hen gesuggereerde urenquotum te halen, zijn naar de hulppioniersdienst overgegaan. De hulppioniersdienst heeft over de gehele wereld een goede ondersteuning gehad en wij hopen dat meerderen deze tak van dienst op zich zullen nemen en zich zullen verheugen in de zegeningen van Jehovah die ermee gepaard gaan.
Zoals uit het voorgaande verslag blijkt, is Jehovah’s volk een gemeenschap die publiceert, drukt en predikt (Matth. 24:14; 2 Tim. 4:2), een gemeenschap die onderwijst (Matth. 28:19, 20; Kol. 3:16), een evangeliserende gemeenschap (2 Tim. 4:5) en een gemeenschap die getuigenis geeft (Jes. 43:10; Hand. 1:8). Dit alles wordt weerspiegeld in het bijzonder bevredigende bericht over het werk van Jehovah’s Getuigen gedurende het jaar 1977. Wat een voorrecht de Koning der Eeuwigheid te mogen vertegenwoordigen naarmate het oude samenstel van zijn tegenstander zijn einde nadert! Wij zien vol verwachting naar Jehovah’s verdere gunst uit, terwijl de zegeningen van zijn koninkrijk steeds duidelijker aan het licht treden.
[Tabel op blz. 24-31]
BERICHT OVER HET DIENSTJAAR 1977 VAN JEHOVAH’S GETUIGEN OVER DE HELE WERELD
(Zie publicatie)