Republiek Congo (Brazzaville)
De titel „De Waarheid Zal U Vrijmaken” glinsterde op het paarse boek in het geopende pakje. Etienne stond voor een raadsel. Het leed geen twijfel dat het pakje voor hem bedoeld was, want het was aan hem geadresseerd. Etienne Nkounkou was hoofdconstructietekenaar op een regeringsdepartement in Bangui (Frans Equatoriaal Afrika). Maar hij had het boek niet besteld, en de afzender, het Wachttorengenootschap in Zwitserland, was hem niet bekend. Hij besefte niet half dat de bijbelse waarheid die in dat boek werd uiteengezet, weldra zijn leven zou veranderen. Die waarheid zou ook duizenden van zijn mede-Afrikanen bevrijden van valse religie, stammenvooroordeel en analfabetisme. Ze zou velen ervoor behoeden meegesleept te worden door de ophanden zijnde politieke euforie en de daaropvolgende desillusie. Ze zou vertrouwen en hoop inboezemen tijdens traumatische gebeurtenissen. Ze zou godvrezende personen er ook toe aanzetten hun leven te riskeren om anderen te helpen. Het verhaal van deze gebeurtenissen is ontroerend en aanmoedigend. Maar laten we, alvorens te zien wat Etienne vervolgens deed, eens wat achtergrondinformatie beschouwen over het Afrikaanse land dat hij zijn thuis noemde.
Tien jaar voordat Christophorus Columbus in 1492 zijn beroemde reis naar Amerika ondernam, bereikten Portugese zeelieden onder leiding van Diogo Cão de monding van de Congorivier in Midden-Afrika. Ze wisten niet dat het rivierwater dat tegen hun schip spatte, duizenden kilometers had afgelegd voordat het de oceaan bereikte.
De Portugezen maakten kennis met de plaatselijke bevolking, de inwoners van het florerende koninkrijk Congo. Gedurende de daaropvolgende eeuwen kochten de Portugezen en andere Europese handelaars ivoor en slaven van Afrikanen die langs de kust woonden. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw waagden Europeanen zich in het binnenland. Een van de belangrijkste mannen die dit gebied hebben verkend, was Pierre Savorgnan de Brazza, een officier van de Franse marine. In 1880 ondertekende Brazza een verdrag met een plaatselijke koning, waardoor het gebied ten noorden van de Congorivier onder Frans protectoraat kwam. Later werd het gebied Frans Equatoriaal Afrika. De hoofdstad was Brazzaville.
Tegenwoordig is Brazzaville de hoofdstad en de grootste stad van wat nu de Republiek Congo is. De stad ligt aan de oever van de Congorivier. Stroomafwaarts kolkt de rivier over een afstand van 400 kilometer grotendeels over keien en richels naar de plek waar Cão op zijn ontdekkingsreis voor anker ging. Vanuit Brazzaville kan men aan de overkant van de rivier het silhouet zien van Kinshasa, de hoofdstad van de Democratische Republiek Congo. Omdat beide landen de naam van de rivier hebben aangenomen, worden ze gewoonlijk Congo (Brazzaville) en Congo (Kinshasa) genoemd.
De stroomversnellingen en watervallen stroomafwaarts van Brazzaville maken de rivier tot aan de Atlantische Oceaan onbevaarbaar. Een spoorweg verbindt Brazzaville echter met de kuststad Pointe-Noire. De meeste inwoners van Congo wonen in en om deze twee steden. Verder naar het noorden liggen nog enkele kleinere plaatsen langs de kust, maar het grootste deel van dit hete en dichtbeboste land is dunbevolkt.
De waarheid begint mensen vrij te maken
Laten we nu terugkomen op het verhaal over Etienne. Het jaar waarin hij het boek over de post ontving, was 1947. Nog op dezelfde dag dat hij het boek kreeg, las en besprak Etienne de eerste hoofdstukken met een buurman. Beiden herkenden de klank van de waarheid en besloten de volgende zondag enkele vrienden uit te nodigen om samen met hen het boek te lezen en de schriftplaatsen op te zoeken. Degenen die kwamen, waren opgetogen over wat ze leerden en besloten de volgende zondag weer bijeen te komen. Augustin Bayonne, een douanebeambte, was op die tweede bijeenkomst aanwezig. Net als Etienne kwam hij oorspronkelijk uit Brazzaville, en ook hij begon ijverig de waarheid te verbreiden die echte vrijheid brengt.
De week daarop ontving Etienne twee brieven. De ene was afkomstig van een kennis in Kameroen die wist dat Etienne geïnteresseerd was in religie. Hij schreef dat hij Etiennes naam naar het kantoor van het Wachttorengenootschap in Zwitserland had gestuurd. De tweede kwam uit Zwitserland en daarin stond dat Etienne een boek toegestuurd kreeg. Ook werd hij aangemoedigd het boek te lezen en de inhoud met zijn familie en vrienden te delen. De brief bevatte verder een adres in Frankrijk waar hij meer informatie kon krijgen. Nu wist Etienne waarom hij het boek had ontvangen. Al gauw begon hij geregeld met het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Frankrijk te corresponderen.
Een paar jaar later waren Etienne en Augustin beiden terug in Brazzaville. Voor die tijd schreef Etienne echter naar een kennis in Brazzaville, Timothée Miemounoua, die decaan van een technische hogeschool was. Zijn brief begon als volgt: „Het doet me genoegen je erover in te lichten dat de weg die we tot dusver hebben gevolgd, niet de weg der waarheid is. Jehovah’s Getuigen hebben de waarheid.” Vervolgens zette Etienne uiteen wat hij had geleerd. Hij stuurde ook het boek „De Waarheid Zal U Vrijmaken” mee. Timothée reageerde gunstig op de bijbelse boodschap, net als Etienne en Augustin. Dit waren de eerste drie Congolezen die de bijbelse waarheid aanvaardden, en elk van hen bleef vele anderen helpen hetzelfde te doen.
Timothée nodigde interne studenten van de technische hogeschool uit om in de avonduren bijbelbesprekingen bij te wonen. Hij schreef ook om meer bijbelse publicaties. De groep begon vergaderingen te houden en naar hun beste kunnen te prediken. Sommige studenten, zoals Noé Mikouiza en Simon Mampouya, dienden later als opzieners binnen Jehovah’s organisatie.
In 1950 kwam Eric Cooke, een zendeling die in Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe) woonde, op bezoek om de kleine groepjes geïnteresseerden in Bangui en Brazzaville aan te moedigen. De moeilijkheid was echter dat broeder Cooke geen Frans sprak. Etienne vertelt: „Met behulp van zijn Engels-Franse woordenboekje probeerde deze nederige, sympathieke broeder zo goed mogelijk de Koninkrijksprediking en de theocratische organisatie aan ons uit te leggen. Soms moesten we er echt naar gissen wat hij bedoelde.”
Beperkingen opgelegd
Het bezoek van broeder Cooke was net op tijd gekomen, want op 24 juli 1950 beperkte de Hoge Commissaris van de koloniale autoriteiten de invoer en verspreiding van alle door Jehovah’s Getuigen uitgegeven lectuur. Het jaar daarop verspreidden de verkondigers in Frans Equatoriaal Afrika maar zes stuks lectuur, hoewel ze 468 openbare lezingen hielden. In het 1952 Yearbook of Jehovah’s Witnesses werd begrip voor de broeders tot uitdrukking gebracht en medeleven getoond. Daarin stond: „Probeer je eens voor te stellen dat je je in een uitgestrekt gebied bevindt met slechts 37 verkondigers van de Koninkrijksboodschap, die over het hele land verspreid wonen. Misschien heb je nog nooit enige andere actieve getuigen gezien behalve die paar in je eigen woonplaats. Het enige wat je van de waarheid en de manier van getuigenis geven weet, is datgene waarover je gelezen hebt in de publicaties en de paar brieven die het Genootschap heeft kunnen sturen. [Dit is de situatie] waarmee de broeders in het door Frankrijk bestuurde gedeelte van Afrika geconfronteerd worden.”
Later kwam Jacques Michel uit Frankrijk om de groep aan te moedigen en verdere opleiding te geven. Noé Mikouiza, een van de studenten van de technische hogeschool, weet nog dat ze met een vraag zaten. Ze vroegen: „Is het verboden om wijn te drinken?” Alle ogen waren op broeder Michel gericht toen hij zijn bijbel opende bij Psalm 104:15. Na het lezen van dat vers legde Jacques uit dat wijn een gave van God is, hoewel christenen er niet te veel van mogen drinken.
De pasgedoopte broeders in Brazzaville gaven ijverig getuigenis. In het weekend gingen ze geregeld met de veerboot naar de overkant van de rivier om in Kinshasa te prediken. In 1952 werden de eerste Congolezen aan de zuidkant van de rivier gedoopt. De broeders uit Brazzaville deden veel om de Getuigen in Kinshasa in die beginjaren te helpen. Later zouden de rollen worden omgekeerd.
In december 1954 organiseerden de broeders een congres in Brazzaville. Het aantal aanwezigen bedroeg 650, en er werden 70 personen gedoopt. Steeds meer mensen werden door de waarheid bevrijd van valse religie. Natuurlijk stond dit de religieuze leiders van de christenheid niet aan en zij probeerden de regeringsautoriteiten tegen Jehovah’s Getuigen op te zetten. De politie dacht dat Timothée Miemounoua de leider van de Getuigen was, dus werd hij vaak op het politiebureau ontboden. Ze bedreigden en sloegen hem. Hij liet zich hierdoor niet ontmoedigen, en ook de rest van Jehovah’s volk in Brazzaville liet zich er niet door intimideren. De belangstelling voor de bijbelse waarheid bleef toenemen.
De autoriteiten troffen daarop verdere maatregelen. Timothée Miemounoua en Aaron Diamonika, een van de vroegere studenten van de technische hogeschool die de waarheid aanvaard hadden, waren beiden in dienst van de overheid. In 1955 werden ze door de regering overgeplaatst naar steden ver in het binnenland. Timothée werd naar Djambala gestuurd, en Aaron naar Impfondo. Die poging om de predikingsactiviteit te verstoren, faalde jammerlijk. De broeders in Brazzaville zetten hun ijverige activiteit voort, terwijl Timothée en Aaron maagdelijk gebied gingen bewerken en in hun nieuwe verblijfplaatsen gemeenten oprichtten. Hoewel de broeders ijverig waren, verlangden ze naar hulp uit het buitenland. Die zou weldra komen.
In maart 1956 arriveerden de eerste vier zendelingen, uit Frankrijk: Jean en Ida Seignobos samen met Claude en Simone Dupont. In januari 1957 werd in Brazzaville een bijkantoor opgericht dat verantwoordelijk was voor het getuigeniswerk in Frans Equatoriaal Afrika. Broeder Seignobos werd als bijkantoordienaar aangesteld. Kort daarna deed zich een tragedie voor: de vrouw van Jean, Ida, kwam bij een auto-ongeluk om het leven terwijl het echtpaar gemeenten bezocht in wat nu de Centraal-Afrikaanse Republiek is. Jean bleef in zijn toewijzing dienen.
Prediken in het binnenland
Inmiddels was Augustin Bayonne kringopziener geworden. Augustin bezocht zowel dorpen in de oerwouden als kampementen van pygmeeën in het noorden en westen van het land. Omdat hij zo vaak lopend grote afstanden aflegde, kwam hij in het hele gebied bekend te staan als De Loper. Nu en dan ging Jean Seignobos met broeder Bayonne mee. Jean was verbaasd dat mensen diep in het tropische woud wisten dat ze eraan kwamen. Met trommels was de boodschap overgebracht: „De Loper is in aantocht samen met een blanke man.”
Deze expedities brachten veel goeds tot stand. Voorheen beweerden de mensen dat Jehovah’s Getuigen alleen in Congo (Brazzaville) bestonden. De aanwezigheid van broeder Seignobos en andere zendelingen, plus vertoningen van de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie, bewezen het tegendeel.
De bijbelse waarheid bleef doordringen tot dorpen diep in het binnenland en bevrijdde mensen van spiritistische praktijken en tribale geschillen. Veel broeders en zusters in deze gebieden waren analfabeet. Omdat ze geen horloge hadden, bepaalden ze aan de hand van de stand van de zon wanneer het tijd was om naar de vergaderingen te gaan. Om te weten hoe lang ze in de velddienst waren geweest, gebruikten ze stokjes. Elke keer dat ze getuigenis aan iemand hadden gegeven, wikkelden ze een stokje in een zakdoek. Vier stokjes betekende een uur. Zo konden ze hun velddienstrapport aan het einde van elke maand opmaken. In werkelijkheid predikten de broeders en zusters echter veel meer dan ze rapporteerden, want de waarheid was het voornaamste onderwerp van hun gesprekken met anderen.
Juridische ontwikkelingen en politieke veranderingen
Sinds 1950 golden er al beperkingen voor de invoer van door Jehovah’s Getuigen vervaardigde lectuur, maar zoals we hebben gezien, werd het maken van discipelen hierdoor geen halt toegeroepen. Gefrustreerd dienden de geestelijken van de christenheid een klacht in bij de regeringsautoriteiten en beweerden valselijk dat Jehovah’s Getuigen communisten waren. Bijgevolg werden op een donderdag in 1956 ’s ochtends om vijf uur tien broeders gearresteerd. Het bericht over de arrestatie verbreidde zich als een lopend vuurtje en religieuze tegenstanders wreven zich in de handen. Het proces vond diezelfde dag plaats in een gerechtsgebouw dat tjokvol zat met broeders die gekomen waren om de zitting bij te wonen.
Noé Mikouiza vertelt: „Tijdens het verhoor bewezen we dat we geen communisten waren maar christenen, Gods dienstknechten, die doen wat in Mattheüs 24:14 staat. Onze advocaat, die onze publicaties had gelezen, vertelde de rechtbank dat als iedereen net als Jehovah’s Getuigen zou zijn, er geen wetsovertreders zouden zijn. Diezelfde middag werd de uitspraak gedaan: ’Onschuldig.’ Opgetogen haastten we ons naar huis om andere kleren aan te trekken, want het was een vergaderavond. Het nieuws over onze arrestatie had zich in de hele stad verbreid en we wilden iedereen laten weten dat we vrij waren. Op de vergadering zongen we zo hard als we konden Koninkrijksliederen. Velen die ons hoorden, waren geschokt. Ze hadden verwacht dat we in de gevangenis zouden zitten.”
Op 15 augustus 1960 werd de Republiek Congo onafhankelijk. Er laaide politiek geweld op. Hoewel de geestelijken van de christenheid een actief aandeel aan deze gebeurtenissen hadden, bleven Jehovah’s Getuigen zich met hun prediking bezighouden. In 1960 werd een kringvergadering in Brazzaville door in totaal 3716 personen bijgewoond. In het noorden stroomden de mensen ook naar de gemeenten. In één gebied bijvoorbeeld waar 70 verkondigers woonden, bezochten bijna 1000 mensen de gemeentevergaderingen.
In december 1961 werden de Getuigen als rechtspersoon geregistreerd onder de naam Les Témoins de Jéhovah. De wettelijke erkenning wierp voordelen af, maar de broeders wisten dat het dwaas was zich daar volledig op te verlaten. Broeder Seignobos vertelt wat er niet lang daarna gebeurde: „Op een dag werd ik ontboden bij een hoge functionaris van de veiligheidsdienst die bezwaar maakte tegen onze christelijke neutraliteit. Hij dreigde me het land uit te zetten. Ik was bang dat hij de daad bij het woord zou voegen, want hij bezat de autoriteit daartoe. De volgende dag stierf hij echter aan een hartaanval.”
Het zendelingenleven in de jaren zestig
In februari 1963 arriveerden Fred Lukuc en Max Danyleyko uit Haïti. Na zijn huwelijk diende Fred als kringopziener. In het begin had hij er tijdens zijn bezoeken aan de gemeenten moeite mee te ontdekken welke gezinsleden bij elkaar hoorden. Hij vertelt: „Ik wist niet wie de vrouwen van de ouderlingen waren en ik kon er niet achter komen wie hun kinderen waren. De broeders hadden de in Midden-Afrika heersende gewoonte gehandhaafd dat vrouwen na hun huwelijk hun eigen naam behouden en dat kinderen naar een familielid of een vriend van het gezin worden genoemd.
De eerste avond van het bezoek waren de broeders en zusters in de Koninkrijkszaal stil en verlegen tegenover ons. Toen de vergadering eenmaal begon, merkten we iets ongewoons op. De broeders en oudere jongens zaten aan één kant van de zaal; de kleinere kinderen en zusters aan de andere kant. De kant van de broeders was tamelijk goed gevuld toen de vergadering begon, maar aan de kant van de zusters zaten er maar weinig. Tijdens de vergadering arriveerden er meer zusters die een hele rits kinderen bij zich hadden, terwijl ze bijbels en boeken gracieus op hun hoofd balanceerden.
Ik ging het podium op om de gemeente te begroeten en mijn vrouw en mezelf voor te stellen. Na allen hartelijk welkom te hebben geheten, pauzeerde ik, keek naar de kant van de zaal waar de mannen zaten en zei toen: ’Broeders, willen jullie alsjeblieft tien minuten nemen om je vrouw en kinderen te zoeken. En ga voortaan alsjeblieft als gezin bij elkaar zitten, zoals heel Jehovah’s volk wereldwijd dat doet.’ Dat deden ze graag.”
Het openbaar vervoer bracht ook uitdagingen met zich mee. Leah, de vrouw van broeder Lukuc, weet te vertellen: „Onze bagage bestond uit kleine veldbedden, een muskietennet, een wateremmer, draagbare waterfilters, kleding, boeken, tijdschriften en bijbelse films. Om de films te kunnen vertonen, moesten we elektriciteitssnoeren, gloeilampen, filmspoelen, scripts, een kleine generator en een jerrycan met benzine meenemen, en dat terwijl we voor vervoer afhankelijk waren van plaatselijke vrachtwagens. Om een plaatsje in de cabine te krijgen, moesten we al om twee uur ’s morgens bij de vrachtwagen zijn. Anders moesten we achterin zitten, in de zon, te midden van dieren, bagage en veel andere passagiers.
Toen we op een keer na urenlang in de hitte te hebben gelopen, terugkwamen op ons logeeradres, ontdekten we dat het lemen hutje waar we sliepen door trekmieren was overvallen. Ze waren langs een wateremmer omhooggeklommen, hadden met hun lichamen een brug gevormd om bij een blikje margarine te komen en hadden het compleet leeggegeten. Onze maaltijd die avond bestond uit droge toast en elk een half blikje sardientjes. Hoewel we moe waren en een beetje medelijden met onszelf hadden, gingen we naar bed terwijl de broeders buiten naast het vuur zachtjes Koninkrijksliederen zongen. Wat een heerlijke en mooie manier om in slaap te vallen!”
Getrouwe zendelingen en plaatselijke ouderlingen
Van 1956 tot 1977 dienden er meer dan twintig zendelingen in Congo (Brazzaville). Hoewel het leven niet altijd gemakkelijk voor hen was, leverden ze stuk voor stuk een waardevolle bijdrage aan de Koninkrijksprediking. Zo waren allen die dienst deden als bijkantoordienaar ook zendeling. Toen broeder Seignobos in 1962 naar Frankrijk terugkeerde, kreeg Larry Holmes het opzicht over het predikingswerk. Nadat Larry en zijn vrouw, Audrey, in 1965 de zendingsdienst hadden verlaten, werd broeder Lukuc bijkantoordienaar.
Ook veel plaatselijke broeders namen op voorbeeldige wijze de leiding. Toen in 1976 de bijkantoorcomitéregeling werd geïntroduceerd, stelde het Besturende Lichaam drie broeders aan: Jack Johansson en Palle Bjerre, die zendeling waren, en Marcellin Ngolo, een plaatselijke broeder.
Augustin Bayonne — De Loper — bezocht in 1962 de 37ste klas van de Gileadschool. Na zijn graduatie ging hij naar de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar hij bijna vijftien jaar voordien het boek „De Waarheid Zal U Vrijmaken” had gelezen. Mettertijd trouwde Augustin, kreeg een gezin en keerde terug naar Brazzaville, waar hij zijn huis voor christelijke vergaderingen openstelde. Later schonk hij een deel van zijn grond om er een Koninkrijkszaal op te bouwen.
Augustin Bayonne en Timothée Miemounoua zijn inmiddels overleden. Voor zijn dood heeft Timothée enkele van zijn ervaringen opgeschreven. Hij eindigde zijn verslag met de woorden uit Hebreeën 10:39: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” Etienne Nkounkou, een van de oorspronkelijke drie die de waarheid in Congo aanvaardden, is nu bijna negentig. Wat zijn deze broeders geweldige voorbeelden van getrouwe dienst gebleken!
Een tijd van beproeving
In augustus 1970 kreeg de Republiek Congo een communistische regering. Denk nog eens terug aan de voorgaande jaren, toen de autoriteiten het de broeders lastig maakten en hen ervan beschuldigden dat ze communisten waren. Nu de communisten het voor het zeggen hadden, beschuldigden de nieuwe machthebbers de broeders er juist van dat ze geen communisten waren!
Een tijdlang schonk de nieuwe regering echter niet veel aandacht aan het werk van Jehovah’s Getuigen. Congressen en vergaderingen werden openlijk gehouden, en er mochten nieuwe zendelingen het land binnenkomen. Maar uiteindelijk begonnen de broeders de gevolgen van het communistische regime te ondervinden. Eerst werden de zendelingen er door sommige functionarissen van beschuldigd dat ze spionnen waren. Vervolgens werd het werk van Jehovah’s Getuigen op 3 januari 1977 officieel verboden. De zendelingen werden de een na de ander uitgewezen totdat alleen Jack en Linda Johansson nog over waren. Jack zegt over deze tijd: „Die paar maanden alleen op het bijkantoor waren waarschijnlijk de meest beproevingsvolle en geloofversterkende tijd die we ooit in onze zendingsdienst hebben meegemaakt. We werden ervan verdacht spionnen voor de Amerikaanse Centrale Inlichtingendienst te zijn. Vijanden van de regering, religieuze leiders incluis, werden gearresteerd en gedood. We wisten dus dat we in groot gevaar verkeerden. Maar we zagen dat Jehovah’s beschermende hand met ons was, en dat sterkte ons geloof.”
Noé Mikouiza wendde zich tot de premier met het verzoek of Jack en Linda in het land mochten blijven. Het verzoek werd afgewezen; ze moesten vertrekken. Het bijkantoorgebouw en de Koninkrijkszalen werden geconfisqueerd, en het bijkantoor werd gesloten. Een korte tijd nam het Franse bijkantoor het opzicht over de prediking over, maar later werd deze verantwoordelijkheid aan het bijkantoor in Kinshasa toegewezen.
Hoewel de broeders in sommige opzichten aan beperkingen onderhevig waren, ondergingen ze niet de hevige vervolging die Getuigen in andere landen te verduren hadden. Sommige broeders werden echter bang, en dit werkte aanstekelijk. De gemeentevergaderingen werden nog wel geregeld gehouden, maar de van-huis-tot-huisbediening werd vrijwel gestaakt. Als reactie daarop zond het bijkantoor in Kinshasa ouderlingen naar de overkant van de rivier om de broeders aan te moedigen en te sterken.
Een van deze ouderlingen was André Kitula. In juni 1981 begon hij als kringopziener de twaalf gemeenten in Brazzaville te bezoeken. Tijdens zijn bezoek aan de eerste gemeente in de stad merkte hij dat de broeders en zusters wel de theocratische bedieningsschool en de dienstvergadering op dinsdag bezochten, maar dat op woensdagochtend geen van de verkondigers kwam opdagen voor de velddienst. Toen André in zijn eentje begon te prediken, zei een huisbewoner verontwaardigd tegen hem: „Jehovah’s Getuigen waren degenen die ons altijd vertroostten, maar nu zijn ze verdwenen!”
Terwijl André die ochtend verder predikte, ontmoette hij een broeder die zei: „We zijn hier helemaal niet meer gewend om van huis tot huis te prediken.” Deze broeder vertelde toen aan andere verkondigers over Andrés activiteit. ’s Middags kwamen er enkele zusters op de velddienstbijeenkomst. Al gauw werd de van-huis-tot-huisactiviteit in heel Brazzaville weer opgenomen. In de drie jaar dat André en zijn vrouw, Clémentine, daar dienden, werd geen enkele broeder gearresteerd. Dit kwam broeders buiten de hoofdstad ter ore. Ze concludeerden dat als de broeders in Brazzaville niet bang waren om van deur tot deur te gaan, zij evenmin reden hadden om bang te zijn.
David Nawej, die toen op het bijkantoor in Kinshasa werkte, legt uit waarom het een bijzondere vreugde voor het bijkantoor was hulp naar de overkant van de rivier te kunnen sturen. Hij zegt: „Het was aan de broeders uit Brazzaville te danken dat de waarheid hier in Kinshasa vaste voet had gekregen. Later, toen als gevolg van het communistische systeem aldaar de activiteit werd vertraagd, kwamen de Getuigen hier de broeders te hulp. De wijsheid van Prediker 4:9, 10 werd bevestigd: ’Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben voor hun harde werk. Want indien een van hen zou vallen, kan de ander zijn metgezel oprichten.’ In ons geval zeiden de broeders altijd: ’Twee Congo’s zijn beter dan één.’”
Voorwaarts te midden van politieke veranderingen
Het jaar 1991 werd gekenmerkt door onlusten en veranderingen op het politieke toneel. Congo (Brazzaville) ging van een eenpartijstelsel over op een meerpartijenstelsel. Hoewel er op straat euforie heerste, hielden de broeders de waarschuwing uit Psalm 146:3 in gedachte, waar staat: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort.” Al gauw trad de waarheid van die woorden aan het licht.
Niettemin wierpen de politieke veranderingen voordelen af voor Jehovah’s volk. Op 12 november 1991 werd op last van de minister van Binnenlandse Zaken het verbod op de activiteit van Jehovah’s Getuigen opgeheven. Geconfisqueerde Koninkrijkszalen werden teruggegeven. Dit gold echter niet voor het vroegere bijkantoorgebouw, dat tot nu toe door de presidentiële garde wordt gebruikt. In augustus 1992 werden er voor het eerst in vijftien jaar districtscongressen georganiseerd in Brazzaville en Pointe-Noire. Dat jaar steeg het aantal bijbelstudies tot 5675, bijna viermaal het aantal verkondigers!
Intussen werd door de herstelde wettelijke status opnieuw de weg geopend voor de komst van zendelingen. Er werden speciale pioniers aangesteld en naar het noorden gestuurd, waar de meeste vergaderingsbezoekers analfabeet waren. Gemeenten in de steden waren er succesvol in geweest velen lezen en schrijven te leren. Het was nu de tijd om intensief te proberen het analfabetisme in het hele land te bestrijden.
Verkiezingen in 1993 leidden opnieuw tot een regeringsverandering. Wijdverbreide ontevredenheid van de kant van de oppositiepartij resulteerde in een noodtoestand die verscheidene weken aanhield. De avondklok werd ingesteld en gewapende confrontaties, stakingen, wegversperringen en plunderingen waren aan de orde van de dag. De mensen waren geschokt en teleurgesteld. Economische moeilijkheden hielden aan. De euforie van 1991 was volledig verdwenen.
De politieke onlusten gingen gepaard met etnische problemen. Als gevolg van stammenstrijd moesten sommige broeders naar veiliger oorden verhuizen. Daardoor moesten enkele gemeenten worden opgeheven. Ondertussen toonden de broeders herhaaldelijk dat de waarheid hen had bevrijd van etnische haat. Tijdens de onrust hielpen en beschermden de broeders elkaar, ongeacht hun afkomst. Veel mensen kwamen tot het besef dat alleen Jehovah hun werkelijke zekerheid kon geven.
Het bijkantoor in Kinshasa verschafte leiding en aanmoediging. Tegen het einde van 1996 was de rust weergekeerd in het land, en het aantal verkondigers liep op tot 3935. Vijf zendelingen dienden vanuit een zendelingenhuis in Brazzaville. Met de komst van nog twee echtparen werd er in april 1997 een nieuw zendelingenhuis geopend in Pointe-Noire.
Aan de noordkant van de rivier, in Congo (Brazzaville), was het leven vredig en ging de Koninkrijksprediking goed vooruit. Intussen woedden er conflicten in het aangrenzende Congo (Kinshasa). Toen de gevechten dichter bij Kinshasa kwamen, moesten de zendelingen daar evacueren. Eind mei dienden de zendelingen uit Kinshasa dus ijverig samen met hun metgezellen in Brazzaville en Pointe-Noire. Niemand kon zich de traumatische gebeurtenissen voorstellen die slechts enkele dagen later zouden plaatsvinden.
Er breekt burgeroorlog uit
Plotseling brak er op 5 juni 1997 oorlog uit in Brazzaville. Het ging om een conflict tussen troepen die loyaal waren aan de zittende president en andere die de oud-president steunden. Zowel de stad als de buitenwijken werden door zwaar artillerievuur verwoest. Er vielen duizenden doden. Overal lagen lijken. Er heerste verwarring. Het was moeilijk te onderscheiden wie er nu precies tegen elkaar streden. Aan de stabiliteit die Brazzaville had gekend, was abrupt een eind gekomen. De veerdienst naar Kinshasa werd gestaakt. Velen vluchtten het bos in, terwijl anderen in hun boomstamkano naar eilandjes in de rivier peddelden. Weer anderen probeerden de Congorivier over te steken naar Kinshasa. Hoewel er in de omgeving van Kinshasa werd gevochten, was dat niets in vergelijking met het geweld in Brazzaville.
De oorlog bracht voor de broeders net als voor ieder ander problemen met zich mee, maar wat maakte de waarheid in de geest en het hart van Gods dienstknechten een verschil! Zij hadden volledig vertrouwen in de woorden van Psalm 46:1, 2, waar staat: „God is voor ons een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al ondergaat de aarde een verandering en al wankelen de bergen en vallen ze in het hart van de uitgestrekte zee.”
Veel broeders slaagden erin Kinshasa te bereiken, waar het bijkantoorcomité ervoor zorgde dat ze voedsel, onderdak en medische hulp kregen. Gezinnen in Kinshasa betoonden hun medegelovigen uit Brazzaville graag liefde en gastvrijheid.
Sommige broeders bleven in Brazzaville om hulp te bieden aan degenen die het moeilijk vonden om te vluchten. Onder hen bevonden zich Jean Théodore Otheni en zijn vrouw, Jeanne, die gewone pionierster was. In augustus werd hun huis door een granaat getroffen en raakte Jeanne ernstig gewond. Jean bracht haar ijlings naar Kinshasa, maar het was al te laat. Jean vertelt: „Jeanne had tot het laatst toe een diepe liefde voor de dienst. Ze gaf me haar aantekenboekje met adressen en zei: ’Je moet al mijn bijbelstudies bezoeken, want ze betekenen zo veel voor me.’ Ik omhelsde haar en toen ik haar weer aankeek, zag ik dat ze dood was.” Jean is, net als zoveel anderen, Jehovah ijverig blijven dienen, vol vertrouwen in de belofte van de opstanding.
Omdat de geregelde veerdienst tussen de twee hoofdsteden was gestaakt, boden mensen die een motorbootje hadden, hun diensten aan als mensen Brazzaville wilden ontvluchten. Moedige broeders uit Brazzaville, onder wie Louis-Noël Motoula, Jean-Marie Lubaki en Symphorien Bakeba, boden zich aan om naar vermiste broeders en zusters te gaan zoeken en degenen die zich nog in Brazzaville bevonden te helpen. Dit betekende dat ze in een kleine boot de sterke stromingen van de machtige Congorivier moesten trotseren om de eilanden en de oevers af te zoeken. Het betekende dat ze het strijdtoneel in Brazzaville moesten betreden, waar nog steeds wreedheden plaatsvonden. Het betekende dat ze hun leven riskeerden voor hun broeders en zusters.
Symphorien, die veel ervaring had in het oversteken van de rivier, maakte tijdens de burgeroorlog heel wat tochten. Soms ondernam hij de overtocht om de achtergeblevenen in Brazzaville van het nodige te voorzien. Zo stak hij een keer de rivier over met tien zakken rijst voor enkele broeders en zusters in Brazzaville die in betrekkelijke veiligheid woonden. Natuurlijk was het een uitdaging om de rivier over te steken, maar vanwege de vele plunderaars was het een veel grotere uitdaging om de rijst op de plaats van bestemming te krijgen. Onder de passagiers op die tocht bevond zich een voornaam uitziende man die aan hem vroeg waar hij met die rijst naar toe ging. Symphorien vertelde het hem en benutte de gelegenheid om zijn bijbelse hoop uiteen te zetten. Toen de boot aanlegde, stelde de man zich voor als een hoge functionaris. Hij riep een paar soldaten bij zich en liet hen de rijst bewaken totdat Symphorien een auto te pakken had gekregen om de rijst naar de broeders te brengen.
Meestal stak Symphorien de rivier over om broeders te helpen Brazzaville te ontvluchten. Een zo’n overtocht zal hij nooit vergeten. Hij vertelt: „Er staan zeer sterke stromingen in de Congorivier, maar de meeste mensen die een boot hebben weten er goed mee te manoeuvreren om niet stroomafwaarts naar de verraderlijke stroomversnellingen gesleurd te worden. We verlieten Brazzaville met zeven broeders en vijf anderen aan boord. Midden op de rivier raakte de brandstof op. Met veel moeite wisten we een eilandje te bereiken waar we konden aanleggen. Tot onze grote opluchting kwam er een kleine boot voorbij, en de schipper beloofde om in Kinshasa wat brandstof voor ons te kopen en terug te komen. De tijd kroop voorbij, maar na anderhalf uur in angstige spanning gewacht te hebben, kwam hij dan toch met de brandstof terug.”
Al gauw zorgde het bijkantoor in Kinshasa voor ongeveer 1000 broeders en zusters met hun gezinnen en geïnteresseerden. In oktober 1997 kwam er een eind aan de vijandelijkheden en begonnen de vluchtelingen naar Brazzaville terug te keren.
Alle zendelingen die in Brazzaville en Pointe-Noire dienden, waren wegens de oorlog geëvacueerd. Sommigen waren naar hun thuisland Engeland of Duitsland gegaan, terwijl anderen naar Benin of Ivoorkust gegaan waren. Toen het betrekkelijk rustig was geworden, keerden een aantal naar hun toewijzing in Congo (Brazzaville) terug. Bovendien zouden er in december 1998 drie echtparen en een ongehuwde broeder uit Frankrijk arriveren. Eddy en Pamela May, ervaren zendelingen die op het bijkantoor in Kinshasa dienden, werden naar Brazzaville overgeplaatst en er werd een nieuw zendelingenhuis geopend.
Opnieuw burgeroorlog
Het jaar daarop brak er weer burgeroorlog uit in Brazzaville. Opnieuw kwamen er duizenden mensen om, ook enkele Getuigen. De meeste zendelingen, die net waren gearriveerd, werden ondergebracht in zendelingenhuizen in het nabijgelegen Kameroen. Ondanks hardnekkige geruchten dat de oorlog Pointe-Noire aan de kust zou bereiken, konden drie zendelingen daar blijven. Ten slotte kwam er in mei 1999 een eind aan de burgeroorlog.
Omdat zo veel Getuigen hadden moeten vluchten, liep het aantal gemeenten in het land terug van 108 naar 89. Brazzaville heeft nu 1903 verkondigers in 23 gemeenten. Pointe-Noire heeft 1949 verkondigers in 24 gemeenten. Tijdens beide burgeroorlogen voorzagen Jehovah’s Getuigen van elders in materiële hulp voor hun broeders en zusters. Zoals gewoonlijk profiteerden ook niet-Getuigen van die hulp.
Ondanks oorlog, hongersnood, ziekte en vele andere moeilijkheden behielden de Getuigen in Congo (Brazzaville) een maandelijks gemiddelde van 16,2 uur in de velddienst. In april 1999, toen de tweede burgeroorlog eindigde, stond 21 procent van alle verkondigers in de een of andere vorm van volletijddienst.
Vreugde vinden in de waarheid
De oorlogen hebben het land verwoest en aan de rand van de afgrond gebracht. De wederopbouw van Brazzaville is in volle gang, maar er is nog veel te doen. Tot de belangrijkste bouwprojecten behoren Koninkrijkszalen, waar mensen de bijbelse waarheid leren. In februari 2002 werden er vier Koninkrijkszalen ingewijd, twee in Pointe-Noire en twee in Brazzaville.
Tijdens een van deze inwijdingsprogramma’s in Brazzaville beschreef een bejaarde broeder wat er vijftien jaar voordien tijdens het verbod was gebeurd. De broeders hadden regelingen getroffen om op 1 januari op een braakliggend terrein een eendagsvergadering te houden. Ze dachten dat die ongehinderd gehouden kon worden omdat de mensen dan nieuwjaar vierden. Aan het eind van het ochtendprogramma verscheen de politie echter en ontbond de vergadering. De broeder zei: „We verlieten de plaats met tranen in onze ogen. Vandaag zijn we hier weer, op dezelfde plek, met onze ogen vol tranen. Maar deze keer zijn het vreugdetranen omdat we hier zijn om de pasgebouwde Koninkrijkszaal in te wijden.” Ja, deze prachtige nieuwe zaal was op hetzelfde stuk grond gebouwd!
Het is nu ruim vijftig jaar geleden dat Etienne Nkounkou, Augustin Bayonne en Timothée Miemounoua door het boek „De Waarheid Zal U Vrijmaken” de waarheid leerden kennen. In de loop van die tijd hebben duizenden in Congo (Brazzaville) hun voorbeeld van geloof gevolgd, en velen doen dit nog steeds, zodat er goede vooruitzichten voor de toekomst zijn. Er worden meer dan 15.000 bijbelstudies geleid — drie en een half maal zoveel als het aantal verkondigers! Het aantal bezoekers op de Gedachtenisviering steeg in 2003 tot 21.987. Aan het einde van het dienstjaar 2003 werd er door 4536 verkondigers, met inbegrip van 15 zendelingen, ijverig gewerkt om nog meer mensen te helpen de waarheid te leren kennen die hen zal vrijmaken. — Johannes 8:31, 32.
[Inzet op blz. 143]
Met trommels was de boodschap overgebracht: „De Loper is in aantocht samen met een blanke man”
[Inzet op blz. 144]
Omdat de broeders geen horloge hadden, bepaalden ze aan de hand van de stand van de zon wanneer het tijd was om naar de vergaderingen te gaan
[Inzet op blz. 151]
„We [gingen] naar bed terwijl de broeders buiten naast het vuur zachtjes Koninkrijksliederen zongen. Wat een heerlijke en mooie manier om in slaap te vallen!”
[Kader op blz. 140]
Een overzicht van Congo (Brazzaville)
De Republiek Congo ligt genesteld tussen Gabon, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek en de Democratische Republiek Congo. Het gebied is groter dan Finland of Italië. De kustvlakte strekt zich ongeveer 60 kilometer landinwaarts uit en gaat dan over in plateaus die zich tot een hoogte van meer dan 800 meter verheffen. Dichte wouden en grote rivieren beheersen de rest van het land.
Bevolking: De ruim drie miljoen tellende bevolking bestaat uit vele stammen. In de dichtbeboste gebieden leven pygmeeën.
Taal: Hoewel Frans de officiële taal is, wordt in de noordelijke streken voornamelijk Lingala gesproken. In het zuiden wordt Monokutuba gesproken.
Middelen van bestaan: Zowel landbouw voor eigen gebruik als zout- en zoetwatervisserij voorziet in de basisbehoeften. In de wouden leeft een rijke variëteit aan wild, een gemakkelijke prooi voor bedreven jagers.
Voedsel: Cassave of rijst geniet bij de meeste maaltijden de voorkeur. Dit wordt opgediend met vis of kip, gekruid met pikante sauzen. Tot de vele vruchten behoren mango’s, ananassen, papaja’s, sinaasappels en avocado’s.
Klimaat: Het klimaat is tropisch en het hele jaar door heet en vochtig. Er zijn twee opvallende seizoenen: een regenseizoen, van maart tot juni, en een droog seizoen, van juni tot oktober.
[Tabel/Grafiek op blz. 148, 149]
CONGO (BRAZZAVILLE) — EEN TIJDBALK
1940
1947: Het boek „De Waarheid Zal U Vrijmaken” wekt de eerste belangstelling.
1950: De zendeling Eric Cooke bezoekt Brazzaville. De autoriteiten onderwerpen de door Jehovah’s Getuigen uitgegeven lectuur aan beperkingen.
1956: In maart arriveren de eerste zendelingen, uit Frankrijk.
1957: In januari wordt een bijkantoor geopend.
1960
1961: Op 9 december wordt de wettelijke vereniging geregistreerd, hoewel de beperkingen op de lectuur nog een jaar voortduren.
1977: Jehovah’s Getuigen worden verboden. Het bijkantoorgebouw wordt geconfisqueerd en de zendelingen worden uitgewezen.
1980
1981: André Kitula helpt het predikingswerk in Brazzaville weer op gang.
1991: De minister van Binnenlandse Zaken heft het verbod op. Later worden de eerste districtscongressen in 15 jaar georganiseerd.
1993: Sociale en politieke beroering leidt tot de noodtoestand.
1997: Op 5 juni breekt er een burgeroorlog uit. De zendelingen worden geëvacueerd. Het bijkantoor in Kinshasa zorgt voor voedsel, onderdak en medische hulp voor 1000 vluchtelingen.
1999: Er breekt opnieuw een burgeroorlog uit. Weer worden er zendelingen geëvacueerd.
2000
2002: In februari worden de eerste vier nieuw gebouwde Koninkrijkszalen ingewijd.
2003: Er zijn 4536 actieve verkondigers in Congo (Brazzaville).
[Grafiek]
(Zie publicatie)
Aantal verkondigers
Aantal pioniers
5000
2500
1940 1960 1980 2000
[Kaarten op blz. 141]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK
KAMEROEN
EQUATORIAAL GUINEE
GABON
REPUBLIEK CONGO
Impfondo
Djambala
BRAZZAVILLE
Pointe-Noire
Congorivier
DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO
KINSHASA
ANGOLA
[Paginagrote illustratie op blz. 134]
[Illustraties op blz. 138]
Leden van een vroege bijbelstudiegroep in 1949, van links naar rechts: Jean-Seth Mountsamboté, Timothée en Odile Miemounoua en Noé Mikouiza
[Illustratie op blz. 139]
Etienne Nkounkou
[Illustratie op blz. 142]
Jean Seignobos reisde in het binnenland van Congo en stak met veerponten rivieren over om gemeenten te bezoeken
[Illustratie op blz. 147]
Fred en Leah Lukuc (midden) met de gemeente die in het huis van Augustin Bayonne bijeenkwam
[Illustratie op blz. 150]
Doop in de Atlantische Oceaan bij Pointe-Noire
[Illustratie op blz. 152]
Augustin Bayonne — De Loper — bezocht in 1962 de 37ste klas van Gilead
[Illustratie op blz. 153]
Dit gebouw diende van 1967 tot 1977 als bijkantoor
[Illustratie op blz. 155]
Noé Mikouiza
[Illustraties op blz. 158]
Louis-Noël Motoula, Jean-Marie Lubaki en Symphorien Bakeba