LUKAS
Aantekeningen — Hoofdstuk 11
Heer, leer ons bidden: Alleen Lukas vermeldt de vraag van de discipel. Ongeveer anderhalf jaar vóór dit gesprek over het gebed had Jezus zijn discipelen in de Bergrede het voorbeeldgebed, het Onzevader, geleerd (Mt 6:9-13). Misschien was deze discipel er op dat moment niet bij geweest en was Jezus daarom zo vriendelijk de belangrijkste punten van dat gebed te herhalen. Bidden was een vast onderdeel van het leven en de aanbidding van de Joden, en in de Hebreeuwse Geschriften staan talloze gebeden, zowel in de Psalmen als in de andere boeken. De discipel vroeg Jezus dus kennelijk niet hem iets te leren waar hij niets vanaf wist of wat hij nog nooit had gedaan. Ongetwijfeld kende hij ook de formele gebeden van de Joodse religieuze leiders. Maar waarschijnlijk had hij Jezus zien bidden en voelde hij aan dat er een groot verschil bestond tussen de schijnheilige gebeden van de rabbi’s en de manier waarop Jezus bad (Mt 6:5-8).
Wanneer je bidt, zeg dan: Het gebed dat in vers 2b-4 volgt, bevat de essentie van het voorbeeldgebed dat Jezus de discipelen ongeveer anderhalf jaar eerder in de Bergrede had geleerd (Mt 6:9b-13). Het is interessant dat hij het gebed niet woordelijk herhaalde. Dat laat zien dat hij geen liturgisch gebed gaf dat mechanisch opgezegd moest worden. Ook in latere gebeden hielden Jezus en zijn discipelen niet star vast aan de specifieke woorden of formules die hij in het Onzevader gebruikte.
naam: Zie aantekening bij Mt 6:9.
geheiligd worden: Zie aantekening bij Mt 6:9.
Laat uw Koninkrijk komen: Zie aantekening bij Mt 6:10.
het brood dat we die dag nodig hebben: In veel contexten betekenen de Hebreeuwse en Griekse woorden voor brood gewoon ‘voedsel’ (Ge 3:19, vtn.). Op deze manier laat Jezus uitkomen dat aanbidders van God hem niet om een overvloed aan voorzieningen moeten vragen, maar dat ze wel vol vertrouwen kunnen vragen om voldoende voedsel voor elke dag. Misschien herinnerden Jezus’ woorden zijn discipelen aan de opdracht die God alle Israëlieten gaf om het manna te verzamelen waarin door een wonder voorzien werd, iedereen wat hij nodig had (Ex 16:4). De bewoordingen van dit verzoek lijken op maar zijn niet identiek aan wat Jezus de discipelen ongeveer anderhalf jaar eerder in de Bergrede had geleerd (Mt 6:9b-13). Dat wijst erop dat het niet Jezus’ bedoeling was dat dit gebed woord voor woord zou worden opgezegd (Mt 6:7). Als Jezus belangrijke lessen herhaalde — zoals hier over het onderwerp gebed — deed hij dat op zo’n manier dat ook personen die er eerder niet bij waren er iets aan hadden. En degenen die wel aanwezig waren geweest, werden herinnerd aan de hoofdpunten.
die bij ons in de schuld staat: Of ‘die tegen ons zondigt’. Als iemand tegen een ander zondigt, heeft hij een figuurlijke schuld of een verplichting tegenover die persoon, en daarom moet hij hem om vergeving vragen. In het voorbeeldgebed dat Jezus zijn discipelen in de Bergrede had geleerd, had hij het over ‘schulden’ in plaats van zonden. (Zie aantekening bij Mt 6:12.) Het Griekse woord voor vergeven betekent letterlijk ‘loslaten’, ‘laten gaan’, dat wil zeggen een schuld laten zitten door die kwijt te schelden.
breng ons niet in beproeving: Zie aantekening bij Mt 6:13.
Vriend, leen me drie broden: In de cultuur van het Midden-Oosten is gastvrijheid een plicht waar mensen graag in uitblinken, zoals blijkt uit deze illustratie. De gast kwam onverwacht aan, midden in de nacht, een detail dat misschien iets zegt over de risico’s van reizen in die tijd, maar de gastheer voelde zich gedrongen om hem iets te eten voor te zetten. Hij voelde zich zelfs verplicht zijn buurman op dat tijdstip te storen om voedsel te lenen.
Laat me met rust: De buurman in deze illustratie wilde eigenlijk niet helpen, niet omdat hij onaardig was, maar omdat hij al in bed lag. In die tijd bestonden huizen, vooral die van arme mensen, vaak uit één grote kamer. Als de man opstond, zou hij waarschijnlijk het hele gezin wakker maken, ook de slapende kinderen.
omdat je maar blijft aandringen: Of ‘vanwege je vrijpostig aandringen’. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt, kan letterlijk worden vertaald met ‘gebrek aan bescheidenheid’ of ‘schaamteloosheid’. Maar in deze context duidt het op blijven aanhouden of aandringen. De man in Jezus’ illustratie schaamt zich er niet voor te blijven vragen om wat hij nodig heeft, en Jezus zegt tegen zijn discipelen dat ze in hun gebeden ook moeten blijven aandringen (Lu 11:9, 10).
Blijf vragen (...) zoeken (...) kloppen: Zie aantekening bij Mt 7:7.
ook al zijn jullie slecht: Zie aantekening bij Mt 7:11.
hoeveel te meer: Zie aantekening bij Mt 7:11.
Beëlzebub: Mogelijk een verbastering van Baäl-Zebub (bet.: ‘eigenaar [heer] van de vliegen’), de Baäl die door de Filistijnen in Ekron werd aanbeden (2Kon 1:3). Sommige Griekse manuscripten gebruiken de alternatieve vormen Beëlzeboul of Beëzeboul, wat mogelijk ‘eigenaar (heer) van de verheven woonplaats (woning)’ betekent of, als het een woordspeling is op het niet-Bijbelse Hebreeuwse woord zevel (mest), ‘eigenaar (heer) van de mest’. Uit Lu 11:18 blijkt dat Beëlzebub een benaming is voor Satan — de vorst of heerser van de demonen.
huis: Zie aantekening bij Mr 3:25.
Gods vinger: Dat wil zeggen Gods heilige geest, zoals blijkt uit Mattheüs’ verslag over een eerder, vergelijkbaar gesprek. Hier in het verslag van Lukas zegt Jezus dat de demonen uitgedreven worden ‘met behulp van Gods vinger’, terwijl Mattheüs’ verslag zegt dat Jezus dat doet ‘door Gods geest’ of actieve kracht (Mt 12:28).
schoongeveegd: Sommige manuscripten zeggen ‘leegstaat, schoongeveegd’, maar de huidige weergave wordt goed ondersteund door oude, gezaghebbende manuscripten. Sommige geleerden denken dat kopiisten het Griekse woord voor ‘leegstaat’, dat in Mt 12:44 wordt gebruikt in een vergelijkbare uitspraak van Jezus, hier hebben toegevoegd om Lukas’ verslag te laten overeenkomen met dat van Mattheüs.
teken (...) van Jona: Bij een eerdere gelegenheid had Jezus de uitdrukking ‘het teken van (...) Jona’ gebruikt om naar zijn dood en opstanding te verwijzen (Mt 12:39, 40). Jona vergeleek zijn bevrijding uit de buik van de vis na ‘drie dagen en drie nachten’ met een opstanding uit het Graf (Jon 1:17–2:2). Jezus’ opstanding uit het letterlijke graf zou net zo echt zijn als Jona’s bevrijding uit de buik van de vis. Maar zelfs toen Jezus tot leven werd gewekt nadat hij gedurende delen van drie dagen dood was geweest, geloofden zijn koppige critici niet in hem. Jona was ook een teken door zijn moedige prediking, die de Ninevieten tot berouw bracht (Mt 12:41; Lu 11:32).
koningin van het Zuiden: Zie aantekening bij Mt 12:42.
Luister!: Zie aantekening bij Mt 1:23.
een lamp: Zie aantekening bij Mt 5:15.
een korenmaat: Zie aantekening bij Mt 5:15.
Je oog is de lamp van je lichaam: Zie aantekening bij Mt 6:22.
op één punt gericht: Zie aantekening bij Mt 6:22.
hebzuchtig: Zie aantekening bij Mt 6:23.
waste: Dat wil zeggen dat hij zich niet ceremonieel reinigde. Het Griekse woord baptizo (onderdompelen), dat meestal de christelijke doop beschrijft, wordt hier gebruikt als aanduiding voor een hele reeks van herhaalde reinigingsrituelen die in de Joodse traditie geworteld waren. (Zie aantekening bij Mr 7:4.)
giften aan de armen: Zie aantekening bij Mt 6:2.
moeten die van binnenuit komen: In het volgende vers (Lu 11:42) legt Jezus de nadruk op gerechtigheid en liefde, dus kennelijk heeft hij het hier over eigenschappen van het hart en niet over de inhoud van de beker en schaal die hij eerder had genoemd. Een goede daad is alleen een echte ‘gave van barmhartigheid’ (vtn.) als die van binnenuit komt, uit een liefdevol en bereidwillig hart.
tiende van de munt, de wijnruit en alle andere tuinkruiden: Onder de wet van Mozes moesten de Israëlieten een tiende van hun gewassen afdragen (Le 27:30; De 14:22). Hoewel niet expliciet in de wet stond dat ze een tiende moesten geven van kruiden als munt en wijnruit, ging Jezus niet tegen die traditie in. Maar hij wees de schriftgeleerden en farizeeën terecht omdat ze zich op kleine details van de wet concentreerden maar niet de achterliggende principes bevorderden, zoals gerechtigheid en liefde voor God. Bij een latere gelegenheid deed Jezus een vergelijkbare uitspraak, die in Mt 23:23 staat, en daar noemt hij munt, dille en komijn.
vooraan: Zie aantekening bij Mt 23:6.
marktplein: Zie aantekening bij Mt 23:7.
ongemarkeerde graven: Of ‘(herinnerings)graven die niet duidelijk zichtbaar zijn’. Over het algemeen schijnen Joodse graven niet opzichtig of rijkversierd te zijn geweest. Dit vers laat zien dat sommige graven zo onopvallend waren dat mensen eroverheen konden lopen en ceremonieel onrein konden worden zonder het te beseffen. Volgens de wet van Mozes werd iemand onrein als hij iets aanraakte dat met een dode te maken had, dus iemand die over zo’n slecht zichtbaar graf heen liep zou zeven dagen ceremonieel onrein zijn (Nu 19:16). De Joden pleisterden de graven elk jaar wit zodat ze goed zichtbaar waren en vermeden konden worden. In deze context bedoelde Jezus kennelijk dat mensen die veel met de farizeeën omgingen en hen als goede mensen zagen, onbewust besmet zouden raken door hun verdorven houding en onreine gedachten. (Zie aantekening bij Mt 23:27.)
God in zijn wijsheid: Lett.: ‘de wijsheid van God’. Bij een andere gelegenheid zei Jezus: ‘Ik zal profeten, wijze mannen en onderwijzers naar jullie toe sturen’ (Mt 23:34).
de grondlegging van de wereld: Of ‘het begin van de wereld’. Het Griekse woord voor ‘grondlegging’ is vertaald met ‘voortbrengen’ in Heb 11:11, waar het wordt gebruikt in combinatie met ‘nageslacht’. De uitdrukking ‘grondlegging van de wereld’ duidt hier blijkbaar op de geboorte van de kinderen die Adam en Eva kregen. Jezus brengt de grondlegging van de wereld in verband met Abel, kennelijk de eerste loskoopbare mens in de mensenwereld van wie de naam vanaf de grondlegging van de wereld opgeschreven was in de boekrol van het leven (Lu 11:51; Opb 17:8; zie aantekening bij Mt 25:34).
van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia: Zie aantekening bij Mt 23:35.
tussen het altaar en het huis: Het ‘huis’ of de tempel duidt op het gedeelte waarin het heilige en het allerheiligste lagen. Volgens 2Kr 24:21 werd Zacharia ‘in het voorhof van Jehovah’s huis’ vermoord. Het brandofferaltaar stond in het binnenste voorhof, vóór de ingang van het tempelheiligdom. (Zie App. B8.) Dat kwam overeen met de plaats die Jezus noemde.
de sleutel tot kennis: Als in de Bijbel staat dat iemand (letterlijke of figuurlijke) sleutels kreeg, werd hem een mate van gezag toevertrouwd (1Kr 9:26, 27; Jes 22:20-22). Zo werd ‘sleutel’ een symbool voor gezag en verantwoordelijkheid. In deze context duidt ‘kennis’ blijkbaar op van God afkomstige kennis, aangezien Jezus sprak tot religieuze leiders die wetgeleerden waren. Ze hadden hun gezag en macht moeten gebruiken om de mensen nauwkeurige kennis van God bij te brengen door Gods Woord voor ze te ontsluiten, ze te helpen het te begrijpen. Als je deze tekst vergelijkt met Mt 23:13, waar Jezus zegt dat de religieuze leiders ‘de toegang naar het Koninkrijk van de hemel voor de mensen blokkeren’, duidt de uitdrukking naar binnen gaan op toegang krijgen tot dat Koninkrijk. Doordat de religieuze leiders mensen niet de juiste kennis van God bijbrachten, werd voor veel mensen de gelegenheid weggenomen om Gods Woord goed te begrijpen en Gods Koninkrijk binnen te gaan.
begonnen (...) het hem heel moeilijk te maken: Deze uitdrukking kan duiden op een groep die letterlijk tegen iemand aandringt, maar hier lijkt het te gaan om de vijandigheid van de religieuze leiders die enorme druk uitoefenen om Jezus te intimideren. Het Griekse werkwoord dat hier wordt gebruikt, wordt weergegeven met ‘had een grote hekel aan’ in Mr 6:19, waar het over Herodias’ intense haat tegen Johannes de Doper gaat.