HANDELINGEN
Aantekeningen — Hoofdstuk 13
de districtsregeerder Herodes: Zie aantekening bij Mt 14:1.
dienst: Of ‘openbare dienst’. Het Griekse woord leitourgeo, dat hier gebruikt wordt, en de verwante woorden leitourgia (openbare dienst of dienst) en leitourgos (openbare dienaar of werker) werden door de oude Grieken gebruikt om te verwijzen naar werk of dienst voor de staat of voor de overheid in het belang van de gemeenschap. Zo wordt in Ro 13:6 over de overheid gesproken als ‘beambten in dienst van God’ (meervoudsvorm van leitourgos), in de zin dat ze diensten doen waar de gemeenschap voordeel van heeft. In Lu 1:23 (zie aantekening) wordt leitourgia weergegeven met ‘heilige dienst’ (of ‘openbare dienst’) in verband met de dienst van Zacharias, de vader van Johannes de Doper. In dat vers wordt leitourgia op een vergelijkbare manier gebruikt als in de Septuaginta, waar geregeld met dat woord en verwante termen wordt verwezen naar de dienst van de priesters en de Levieten bij de tabernakel (Ex 28:35; Nu 1:50; 3:31; 8:22) en in de tempel (2Kr 31:2; 35:3; Joë 1:9, 13; 2:17). Dit werd bezien als een dienst tot welzijn van het volk. Maar in sommige contexten was het ook een heilige dienst omdat de Levitische priesters Gods wet onderwezen (2Kr 15:3; Mal 2:7) en slachtoffers brachten die de zonden van het volk bedekten (Le 1:3-5; De 18:1-5). In Han 13:2 wordt leitourgeo in algemenere zin gebruikt voor de dienst van christelijke profeten en leraren in de gemeente in Syrisch Antiochië. Het woord verwijst naar de verschillende uitingen van toewijding aan God en dienst voor hem, met inbegrip van aspecten van de christelijke dienst als bidden, prediken en onderwijzen. De dienst van deze profeten en onderwijzers omvatte ongetwijfeld prediken tot buitenstaanders (Han 13:3).
dienst deden voor Jehovah: Het Griekse leitourgeo (dienen, dienst doen) dat in dit vers wordt gebruikt, komt vaak voor in gedeelten in de Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften waar in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst Gods naam staat. Zo gebruikt de Septuaginta in 2Kr 13:10 dezelfde uitdrukking als in Han 13:2 om de Hebreeuwse uitdrukking ‘Jehovah dienen’ weer te geven. In 2Kr 35:3 worden dezelfde Griekse woorden gebruikt als vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking ‘Jehovah dienen’ (1Sa 2:11; 3:1; Ez 45:4; Joë 2:17; zie App. C3 inleiding en Han 13:2).
Seleucië: Een versterkte stad aan de Middellandse Zee die als haven voor Syrisch Antiochië diende en zo’n 20 km ten ZW van die stad lag. De steden waren door een weg met elkaar verbonden en de Orontes, een bevaarbare rivier die langs Antiochië stroomde, mondde niet ver ten Z van Seleucië in de Middellandse Zee uit. Seleucus I (Nicator), een van de generaals van Alexander de Grote, stichtte de stad en vernoemde die naar zichzelf. Samen met Barnabas vertrok Paulus rond 47 n.Chr. vanuit Seleucië op zijn eerste zendingsreis. Seleucië lag net ten N van Süveydiye of Samandağ, in het huidige Turkije. Slib van de Orontes heeft de haven van het oude Seleucië in een moeras veranderd. (Zie App. B13.)
voeren vandaar naar Cyprus: Een reis van zo’n 200 km. In de eerste eeuw kon een schip als de wind gunstig was op een dag ongeveer 150 km afleggen. Onder minder gunstige omstandigheden kon zo’n reis een stuk langer duren. Barnabas kwam oorspronkelijk van Cyprus. (Zie App. B13.)
Salamis: Salamis lag aan de oostkant van het eiland Cyprus en was een goed uitgangspunt voor een predikingstocht op Cyprus, ook al was Pafos, dat aan de westkust lag, de Romeinse hoofdstad van het eiland. Salamis lag dichter bij Syrisch Antiochië, waar de zendelingen hun reis begonnen, en was een belangrijk centrum van cultuur, opleiding en handel. Er was in Salamis ook een grote Joodse gemeenschap en er waren meerdere synagogen. Barnabas kwam van Cyprus en zal een goede gids voor de groep geweest zijn. Afhankelijk van de route die de mannen namen, hebben ze tijdens hun predikingstocht over het hele eiland misschien wel meer dan 150 km te voet afgelegd. (Zie App. B13.)
Johannes: Dat wil zeggen Johannes Markus, een van Jezus’ discipelen, ‘Barnabas’ neef’ (Kol 4:10) en de schrijver van het evangelie van Markus. (Zie aantekening bij Mr Titel.) In Han 13:13 wordt hij ook Johannes genoemd, maar in de drie andere verzen in Handelingen waar hij voorkomt, wordt ook zijn Romeinse naam Markus vermeld (Han 12:12, 25; 15:37). De Nederlandse naam Johannes is het equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent. Op andere plaatsen in de Griekse Geschriften wordt hij gewoon Markus genoemd (Kol 4:10; 2Ti 4:11; Flm 24; 1Pe 5:13).
proconsul: De titel van de gouverneur van een provincie die door de Romeinse senaat werd bestuurd. Sommige Romeinse provincies, zoals Judea, waren keizerlijke provincies die rechtstreeks onder het bestuur vielen van de keizer, die er een gouverneur over aanstelde. Omdat Cyprus in 22 v.Chr. een senaatsprovincie werd, kwam het eiland onder het bestuur van een proconsul. Er is een munt van Cyprus gevonden met op de ene kant de beeltenis en titel van de Romeinse keizer Claudius (in het Latijn) en op de andere kant ‘Onder Cominius Proclus, proconsul van de Cyprioten’ (in het Grieks). (Zie Woordenlijst.)
Saulus, die ook Paulus wordt genoemd: Vanaf dit punt wordt Saulus Paulus genoemd. De apostel was van geboorte een Hebreeër met Romeinse burgerrechten (Han 22:27, 28; Fil 3:5). Waarschijnlijk heeft hij daarom van kleins af aan twee namen gehad: Saulus, afgeleid van een Hebreeuwse naam, en de Romeinse naam Paulus. Het was in die tijd bovendien niet ongebruikelijk dat Joden twee namen hadden, vooral wanneer ze niet in Israël woonden (Han 12:12; 13:1). Ook enkele familieleden van Paulus hadden Romeinse en Griekse namen (Ro 16:7, 21). Als ‘apostel voor de heidenen’ had Paulus de opdracht het goede nieuws aan niet-Joden bekend te maken (Ro 11:13). Blijkbaar besloot hij toen zijn Romeinse naam te gebruiken, misschien omdat hij het gevoel had dat die beter geaccepteerd zou worden (Han 9:15; Ga 2:7, 8). Er is wel geopperd dat hij die Romeinse naam aannam als eerbetoon aan Sergius Paulus. Maar dat lijkt onwaarschijnlijk, want hij bleef de naam Paulus ook gebruiken nadat hij Cyprus had verlaten. Anderen hebben gezegd dat Paulus het gebruik van zijn Hebreeuwse naam misschien vermeed omdat de Griekse uitspraak ervan veel leek op een Grieks woord met een negatieve gevoelswaarde. (Zie aantekening bij Han 7:58.)
Paulus: In de Griekse Geschriften wordt de naam Paulos (van het Latijnse Paulus, bet.: ‘klein’) 157 keer gebruikt voor de apostel Paulus en één keer voor Sergius Paulus, de proconsul van Cyprus (Han 13:7).
wegen van Jehovah: Paulus’ antwoord aan de Joodse tovenaar Bar-Jezus (in vers 10 en 11) bevat meerdere uitdrukkingen die verband houden met de Hebreeuwse Geschriften. Enkele voorbeelden: De Griekse uitdrukking die hier met ‘wegen (...) verdraaien’ is weergegeven, staat in de Septuaginta ook in Sp 10:9 (‘zijn wegen verdraait’). De Griekse woorden in de uitdrukking ‘de rechte wegen van Jehovah’ komen ook voor in de Septuaginta-vertaling van Ho 14:9. In dat vers staat in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst Gods naam (‘want de wegen van Jehovah zijn recht’). (Zie App. C3 inleiding en Han 13:10.)
De hand van Jehovah: Zie aantekening bij Han 11:21 en App. C3 inleiding en Han 13:11.
het onderwijs van Jehovah: De uitdrukking ‘het onderwijs van Jehovah’ is synoniem met ‘het woord van God’ in Han 13:5. Het vers zegt dat Paulus en zijn reisgenoten toen ze op Cyprus aankwamen, ‘het woord van God in de synagogen van de Joden gingen verkondigen’. Het resultaat was dat de proconsul Sergius Paulus ‘heel graag het woord van God wilde horen’ (Han 13:7). Nadat Sergius Paulus had gezien wat Paulus zei en deed, stond hij versteld van wat hij over Jehovah God en Zijn onderwijs leerde. (Zie App. C3 inleiding en Han 13:12.)
Antiochië in Pisidië: Een stad in de Romeinse provincie Galatië. De stad lag op de grens van Frygië en Pisidië en werd in verschillende periodes in de geschiedenis soms tot de ene en dan tot de andere regio gerekend. De ruïnes van de stad liggen in de buurt van Yalvaç, in het huidige Turkije. Pisidisch Antiochië wordt hier en in Han 14:19, 21 vermeld. Vanuit Perge, een stad vlak bij de Middellandse Zeekust, was het een zware reis naar Pisidisch Antiochië. De stad lag zo’n 1100 m boven zeeniveau (zie App. B13) en in de verraderlijke bergpassen lagen rovers op de loer. ‘Antiochië in Pisidië’ mag niet verward worden met Antiochië in Syrië (Han 6:5; 11:19; 13:1; 14:26; 15:22; 18:22). In de meeste gevallen wordt in Handelingen met Antiochië niet verwezen naar Pisidisch Antiochië maar naar Syrisch Antiochië.
uit de Wet en de Profeten was voorgelezen: In de eerste eeuw werd ‘elke sabbat’ uit de Schrift voorgelezen (Han 15:21). Een kenmerk van de dienst in de synagoge was het opzeggen van het sjema, dat omschreven kan worden als de geloofsbelijdenis van de Joden (De 6:4-9; 11:13-21). Het sjema is vernoemd naar het eerste woord van het vers dat geciteerd wordt: ‘Luister [Sjemaʽ], Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah’ (De 6:4). Het belangrijkste onderdeel van de dienst was het voorlezen van de Thora, de Pentateuch. In veel synagogen was een schema om de wet in een jaar tijd uit te lezen, maar er waren ook synagogen die daar drie jaar over deden. Er werden ook gedeelten van de Profeten voorgelezen en uitgelegd. Na het voorlezen werd een toespraak gehouden. In de synagoge in Pisidisch Antiochië werd Paulus uitgenodigd om bemoedigende woorden te spreken tot de aanwezigen. (Zie aantekening bij Lu 4:16.)
in ongeveer 450 jaar: Paulus’ bespreking van de geschiedenis van Israël begint met een belangrijke gebeurtenis, namelijk toen God ‘onze voorvaders uitkoos’ (Han 13:17). Blijkbaar dacht Paulus aan Isaäks geboorte als het beloofde nageslacht (Ge 17:19; 21:1-3; 22:17, 18). Met de geboorte van Isaäk werd voorgoed de vraag beantwoord wie God als dit nageslacht zou erkennen, een vraag waarover twijfel had bestaan omdat Sarai (Sara) lange tijd onvruchtbaar was (Ge 11:30). Vanaf dit beginpunt vertelt Paulus wat God voor zijn uitverkoren volk heeft gedaan tot aan de tijd dat Hij hun rechters gaf tot de tijd van de profeet Samuël. De periode van ‘ongeveer 450 jaar’ loopt dus blijkbaar van Isaäks geboorte in 1918 v.Chr. tot het jaar 1467 v.Chr. Die periode strekt zich uit tot 46 jaar na het begin van Israëls uittocht uit Egypte, in 1513 v.Chr. Dit eindpunt is passend omdat de Israëlieten 40 jaar in de woestijn hebben rondgezworven en er 6 jaar over hebben gedaan het land Kanaän in te nemen (Nu 9:1; 13:1, 2, 6; De 2:7; Joz 14:6, 7, 10).
nageslacht: Of ‘nakomelingen’. Lett.: ‘zaad’. (Zie App. A2.)
de paal: Of ‘de boom’. (Zie aantekening bij Han 5:30.)
graf: Of ‘herinneringsgraf’. (Zie Woordenlijst.)
dienst voor God gedaan: Of ‘de wil van God gedaan’, ‘Gods voornemen gediend’. (Zie aantekening bij Han 20:27.)
die God aanbaden: Het Griekse sebomai, dat hier is weergegeven met ‘die God aanbaden’, betekent ‘aanbidden’, ‘vereren’. Het kan ook worden vertaald met ‘godvrezend’, ‘vroom’. (Zie aantekening bij Han 13:50.) De Syrische Pesjitta vertaalt het met ‘die ontzag voor God hadden’. Eén vertaling van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J18 genoemd) gebruikt hier Gods naam, en de volledige uitdrukking kan worden weergegeven met ‘die ontzag voor Jehovah hadden’.
de onverdiende goedheid van God: Gezien zijn achtergrond als tegenstander van Jezus en zijn volgelingen (Han 9:3-5) had Paulus alle reden om Jehovah’s onverdiende goedheid te beklemtonen. (Zie Woordenlijst.) Paulus besefte dat hij zijn dienst alleen kon uitvoeren dankzij Gods onverdiende goedheid (1Kor 15:10; 1Ti 1:13, 14). Toen hij samenkwam met de ouderlingen uit Efeze, had hij het twee keer over die eigenschap (Han 20:24, 32). In zijn 14 brieven heeft Paulus het zo’n 90 keer over ‘onverdiende goedheid’, veel vaker dan de andere Bijbelschrijvers. Hij vermeldt Gods of Jezus’ onverdiende goedheid bijvoorbeeld in de aanhef van al zijn brieven behalve zijn brief aan de Hebreeën, en hij gebruikt de term ook in het besluit van al zijn brieven.
het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 13:44.
Jehovah heeft ons die opdracht gegeven met de volgende woorden: Het citaat dat in dit vers volgt, komt uit Jes 49:6, waar in de context van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst Jehovah duidelijk wordt geïdentificeerd als degene die aan het woord is (Jes 49:5; vergelijk Jes 42:6). De vervulling van de profetie omvat het werk dat Jehovah’s Dienaar, Jezus Christus, en zijn volgelingen zouden doen (Jes 42:1; zie aantekening bij Lu 2:32 en App. C3 inleiding en Han 13:47).
tot de uiteinden van de aarde: Of ‘tot de meest afgelegen delen van de aarde’. Deze profetie is een citaat uit Jes 49:6, waar in de Septuaginta dezelfde Griekse uitdrukking staat. Jesaja voorspelde dat Jehovah’s dienaar ‘een licht voor de volken’ zou zijn en dat redding van God ‘tot de uiteinden van de aarde zou reiken’. In hun toespraak in Pisidisch Antiochië gaven Paulus en Barnabas aan dat deze profetische woorden een opdracht van Jehovah voor Christus’ volgelingen waren om een licht voor de volken te zijn. De Griekse uitdrukking, die hier is vertaald met ‘tot de uiteinden van de aarde’, wordt ook in Han 1:8 (zie aantekening) gebruikt om de omvang van het getuigeniswerk van Jezus’ volgelingen aan te geven.
het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 13:48.
de goede instelling voor (...) had: Met deze uitdrukking worden bepaalde heidenen in Pisidisch Antiochië beschreven die een gelovige werden nadat Paulus en Barnabas tot ze hadden gepredikt. Het Griekse woord dat hier is vertaald met ‘de goede instelling had voor’ (een vorm van het werkwoord tasso) kan allerlei betekenissen hebben, zoals ‘plaatsen’, ‘opstellen’, ‘rangschikken’, ‘aanstellen’. De context is een hulp om vast te stellen wat er bedoeld wordt. Han 13:46 maakt het contrast duidelijk tussen bepaalde Joden in Pisidisch Antiochië en de heidenen in vers 48. Op de vorige sabbat had Paulus beide groepen een grondig getuigenis gegeven door middel van een aansporende openbare toespraak (Han 13:16-41). Volgens Paulus en Barnabas wezen de Joden ‘het woord van God’ koppig af en lieten ze door hun houding en daden zien dat ze ‘zichzelf het eeuwige leven niet waardig achtten’ (Han 13:46). Maar de heidenen in die stad hadden een heel andere houding. Het verslag zegt dat ze blij waren en het woord van Jehovah begonnen te prijzen. In deze context brengt het Griekse werkwoord tasso dus de gedachte over dat deze niet-Joden in Antiochië ‘zich op de juiste manier opstelden’ om leven te krijgen door een houding, neiging of instelling te laten zien die ertoe kon leiden dat ze eeuwig leven kregen. De Griekse term is dus terecht vertaald met ‘de goede instelling had voor’. Maar veel Bijbelvertalingen geven deze term in Han 13:48 weer met uitdrukkingen als ‘waren bestemd voor’, ‘waren verordineerd tot’, ‘waren uitgekozen voor’, wat de indruk kan wekken dat deze mensen door God voorbestemd waren tot eeuwig leven. Maar de onmiddellijke context en de rest van de Bijbel ondersteunen niet de gedachte dat deze heidenen in Antiochië waren voorbestemd om eeuwig leven te krijgen, net zoals de Joden niet waren voorbestemd tot eeuwig leven. Paulus probeerde de Joden ervan te overtuigen dat ze het goede nieuws moesten aanvaarden, maar ze maakten bewust de keus om de boodschap af te wijzen. Daartoe waren ze niet voorbestemd. Jezus legde uit dat sommigen door hun daden zouden laten zien dat ze niet ‘geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’ (Lu 9:62). In tegenstelling daarmee hoorden deze heidenen in Antiochië bij degenen over wie Jezus zei dat ze door hun instelling lieten zien dat ze het goede nieuws ‘waard’ waren (Mt 10:11, 13).
het woord van Jehovah: Zie aantekening bij Han 8:25 en App. C3 inleiding en Han 13:49.
vrome: Of ‘die God aanbaden’. Het Griekse sebomai kan ook worden vertaald met ‘vereren’. De Syrische Pesjitta vertaalt het met ‘die ontzag voor God hadden’. Sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J7, 8, 10, 18 genoemd) gebruiken hier Gods naam, en de uitdrukking kan worden weergegeven met ‘die ontzag voor Jehovah hadden’.
zij schudden het stof van hun voeten tegen hen af: Paulus en Barnabas pasten hier Jezus’ instructie toe die staat in Mt 10:14, Mr 6:11 en Lu 9:5. Vrome Joden die terugkwamen van een reis door heidens gebied schudden ‘onrein’ stof van hun sandalen voordat ze weer op Joods grondgebied kwamen. Maar Jezus had blijkbaar een andere betekenis in gedachten toen hij zijn discipelen deze instructies gaf. Met dit gebaar wezen de discipelen de verantwoordelijkheid af voor de consequenties, die van God zouden komen. Toen Paulus in Korinthe iets vergelijkbaars deed door zijn kleren uit te schudden, zei hij bij wijze van uitleg: ‘Laat jullie bloed op je eigen hoofd neerkomen. Ik ben rein.’ (Zie aantekening bij Han 18:6.)