Wat is de zienswijze van de bijbel?
Rouw over de doden
EEN man in India zet op de kruising van twee wegen wat rijst neer voor een haan. Een vrouw in Liberia scheert al haar hoofdhaar af en gaat enkele maanden achtereen gekleed in het zwart. Een man op Taiwan staat voor een klein tafeltje met daarop twee beelden, wat wierook en het portret van een vrouw, terwijl hij papiergeld verbrandt. Over de hele aarde volgen mensen deze en vele andere gewoonten om te rouwen over de doden.
Wat is de bijbelse zienswijze in verband met deze gebruiken? Zijn ze werkelijk van nut voor gestorven familieleden? Zou het niet naleven van deze gebruiken, ons benadelen? Behagen ze God? Wat dient de houding van een christen te zijn ten aanzien van rouw over de doden? Aangezien rouw over de doden en wat wij met betrekking daartoe geloven, verband houdt met onze aanbidding van God en onze verhouding tot hem, is het voor ons belangrijk om op die vragen het antwoord te weten.
Veel rouwgebruiken zijn gebaseerd op het geloof dat iemands ziel na de dood blijft voortleven in „de andere wereld”. Veel mensen die dit geloven, willen hun geliefde doden helpen het in hun „volgende leven” zo plezierig en aangenaam mogelijk te hebben. Daarom bieden zij dode familieleden misschien voedsel en/of drank aan (dat dan in sommige gevallen later door de levenden wordt genuttigd) , of zij verbranden net als de man op Taiwan, geld opdat hun dode familieleden dat zullen kunnen gebruiken. In het verleden werden dienstknechten zelfs met hun meester ter dood gebracht opdat ze hem ook na zijn dood zouden kunnen blijven dienen.
Worden zulke, allicht welgemeende pogingen, werkelijk door de doden op prijs gesteld? Kunnen de levenden de doden helpen? Koning David van het oude Israël dacht er niet zo over. Toen zijn kind ziek was, weende en vastte hij; maar toen het kind was gestorven, stond hij op, deed schone kleren aan en begon te eten. Aan zijn verbaasde dienaren legde David uit: „Waarom vast ik nog, nu het gestorven is? Ben ik soms in staat het weer terug te brengen?” Hij besefte dat hij niets meer kon doen om het kind te helpen toen het eenmaal was gestorven. — 2 Sam. 12:23.
Bepaalde gebruiken worden ook in acht genomen omdat mensen bang zijn voor de doden. Om een gestorvene gunstig te stemmen, houdt men in West-Afrika vaak een wake bij het dode lichaam. Enkele dagen achtereen blijven familieleden en vrienden bij het lichaam van de overledene. Veel wordt er dan meestal gezongen, op trommels geslagen en gedronken, en dat alles in de hoop dat de dode genoegen zal nemen met alle lawaai en aandacht, zodat hij de levenden niet zal komen lastigvallen. Ja, niet alleen daar, maar in de verst verwijderde streken der aarde trachten mensen met allerlei riten, voortekens en amuletten zichzelf tegen de doden te beschermen.
Er is echter geen enkele reden om de doden te vrezen of tijd en geld te besteden aan ceremoniën om hen gerust te stellen. Waarom niet? De bijbel geeft als antwoord: „Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. Ook hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij heb ben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan.” — Pred. 9:5, 6.
Maar de ziel dan? Is dat niet iets onzichtbaars en onsterfelijks? Neen, volgens de bijbel niet; volgens de bijbel is de „ziel” de persoon zelf. In Genesis 2:7 lezen wij: „En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.” Aangezien de mens dus zelf een ziel is, zal wanneer hij sterft ook de ziel sterven. „De ziel die zondigt, díe zal sterven.” — Ezech. 18:4, 20.
Gezien het feit dat gebruiken om de doden te helpen of rustig te stemmen, zijn gebaseerd op een vals idee over de ziel, zal een opgedragen dienstknecht van Jehovah God er geen deel aan hebben. Hoe zal hij dan uiting geven aan zijn smart over de dood van een geliefde? Veel mensen geloven dat iemand een bepaalde tijd in het zwart gekleed moet gaan. Maar wat zeggen bijbelse beginselen in verband met deze gewoonte?
Het is een natuurlijke reactie wanneer mensen verdriet en smart voelen over het verlies van een innig geliefde vriend, vriendin of bloedverwant. Gods dienstknechten in het verleden gaven uiting aan een dergelijk verdriet. Abraham weende over de dood van Sara. De natie Israël bedreef dertig dagen rouw over de dood van Mozes. Jehovah gaf hun echter wetten waardoor zij ook met betrekking tot hun rouwgebruiken anders zouden zijn dan de omliggende volken. Die heidense volken hadden de gewoonte hun hoofd kaal te scheren en zich insnijdingen in het lichaam te maken wanneer een bloedverwant van hen was gestorven (bepaalde Afrikaanse stammen doen dit nog). Maar Jehovah verbood de Israëlieten om dit te doen (Lev. 19:28; Deut. 14:1). Dit om hen te beschermen tegen valse aanbidding. En hoewel christenen niet onder de Mozaïsche Wet staan, hebben zij toch van Jezus het gebod gekregen „geen deel van de wereld” te zijn. — Joh. 15:19.
Het dragen van zwarte kledij, tot vaak lange tijd na een begrafenis, is een uiterlijk teken van rouw. Maar hoewel Jezus weende en ’in zichzelf zuchtte’ nadat Lazarus was gestorven, blijkt uit de Schrift nergens dat hij ooit een van de uiterlijke tekenen van rouw aannam zoals die in die tijd bij de joden in gebruik waren (Joh. 11:35, 38). Jezus voorzei dat zijn volgelingen na zijn dood van verdriet zouden vasten, maar met die volgelingen besprak hij ook dat zij zo zouden moeten vasten dat ze door God en niet door mensen werden opgemerkt (Mark. 2:20; Matth. 6:16-18). De Schrift spreekt zich dus uit tegen het dragen van zwarte kledij voor lange perioden of het gebruik van andere uitwendige tekenen van rouw over een dode. Ware volgelingen van Christus zullen tekenen van verdriet ’in hun hart maar niet in hun kleren dragen’. — Joël 2:12, 13.
Aan de andere kant zullen zij anderen stellig geen aanstoot willen geven door het dragen van te vrolijke of te slordige kledij wanneer het „een tijd van rouwen” is (Pred. 3:1, 4, PC). Het is voorgevallen dat familieleden en vrienden naar het huis gingen van een overleden man, vader van een huisgezin, maar geschokt en ontstemd waren over de dochter die in een oude huisjurk met slippers rondliep, de indruk wekkend alsof de dood van haar vader haar nauwelijks had aangegrepen.
Bovendien is het geen tijd om plezier te hebben en te lachen wanneer een gezinslid door de dood is getroffen. Of zoals de wijze koning Salomo onder woorden bracht: „Een naam is beter dan goede olie, en de dag des doods dan de dag dat iemand geboren wordt. Het is beter te gaan naar het huis van rouw dan te gaan naar het huis van feestgelag, want dat is het einde van de gehele mensheid; en de levende dient het ter harte te nemen. Wrevel is beter dan lachen, want door de verstoordheid van het aangezicht wordt het hart beter.” — Pred. 7:1-3.
Wanneer een kennis van ons sterft, is het een daad van liefde naar het huis van rouw te gaan en de bedroefde achterblijvenden te troosten. Vaak zal het verschaffen van een maaltijd of de zorg voor bepaalde boodschappen op zo’n moment bijzonder op prijs worden gesteld. Bezoek aan rouwende personen zal niet alleen de beroofden troosten maar ook onszelf doordringen van de kortheid van het leven. Door na te denken over het feit dat de dood die dit huis trof, spoedig genoeg ook ons gezin kan treffen, zullen wij weer des te sterker beseffen hoe noodzakelijk het is om nu bij Jehovah een goede naam op te bouwen. Als we te veel tijd hebben besteed aan het najagen van plezier en persoonlijke genoegens, zal overdenking ons ernstig stemmen en een verandering ten goede teweegbrengen in ons hart.
Aan de andere kant is het belangrijk in gedachten te houden dat te veel rouw en te veel verdriet op ons een verzwakkende uitwerking kan hebben. We mogen een overleden geliefd familielid of vriend dan nog zo zwaar missen — overmatige gevoelens van verdriet, medelijden met onszelf, dienen we toch te vermijden. Verdriet vanwege de wetenschap dat Jezus binnenkort zou sterven, was er de oorzaak van dat zijn discipelen in slaap vielen in plaats van te bidden zoals hij hun op de vooravond van zijn dood had bevolen te doen (Luk. 22:45, 46). Ook verlieten zij hem allemaal toen hij werd gearresteerd. Toen hij echter bewees dat hij uit de doden was opgewekt door bij verscheidene gelegenheden aan hen te verschijnen, keerden hun ijver en vreugde terug.
Het is deze zelfde wonderbare hoop op de opstanding die ons ervan zal weerhouden overmand te raken door droefheid. De apostel Paulus gaf de vermaning: „Bovendien, broeders, willen wij niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet treurt gelijk de overigen, die geen hoop hebben. Want indien ons geloof is dat Jezus gestorven en wederom opgestaan is, zo zal God ook hen die ontslapen zijn door Jezus, met hem brengen.” Een uitspraak waaraan hij nog toevoegde: „Blijft elkaar derhalve met deze woorden vertroosten.” — 1 Thess. 4:13, 14, 18.
Wij hoeven niet „onwetend” te zijn betreffende hen die zijn gestorven, zoals de meerderheid der mensen die gelooft in de valse leer van een onsterfelijke menselijke ziel. Het feit dat zij werkelijk geen hoop hebben, spreekt vaak duidelijk uit de wijze waarop zij zich bij de rouw over een dode gedragen. Zo zag een voormalig methodistisch echtpaar duidelijk het onderscheid tussen het geloof in de opstanding dat Jehovah’s getuigen ten toon spreiden en het gebrek aan ware hoop dat zij op begrafenisdiensten van de christenheid hadden ervaren. De dochter van familieleden, getuigen van Jehovah, was gestorven. Zij bezochten de begrafenis van de Getuigen en kwamen diep onder de indruk van het geloof en de kracht van dit echtpaar en de bijbelse uitleg die zij gaven over de reden waarom de mens sterft en over de opstanding. Door middel van een verdere studie van de bijbel met Jehovah’s getuigen hebben zij nu hetzelfde geloof en dezelfde hoop verworven.
Ook u kunt zich in die hoop verheugen, door in kennis toe te nemen van hetgeen de bijbel over de opstanding van de doden leert. Nadat Jezus ’zijn ziel had uitgestort in de dood’ wekte God hem op de derde dag tot onsterfelijk geestelijk leven op (Jes. 53:12; 1 Kor. 15:3, 4). Dit is als een garantie voor ons dat God de doden in het algemeen uit de graven zal opwekken: de leden van Christus’ bruidgemeente met een opstanding tot hemels, geestelijk leven om met Jezus een aandeel te hebben aan zijn Koninkrijksregering, en „zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” hier op aarde nadat het Koninkrijk dit huidige doodaanbrengende samenstel van dingen van de aarde heeft verwijderd (Hand. 24:15). In die tijd zal Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus en zijn bruidgemeente ten behoeve van de mensheid de zonden-verzoenende waarde van Christus’ slachtoffer aanwenden, om de mensheid tot volmaaktheid te herstellen. Dan zal de dood die wij allen van Adam hebben geërfd, teniet worden gedaan (1 Kor. 15:21-26). Aldus zal God „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw . . . zal er meer zijn”. — Openb. 21:2-4.
Bezitten wij derhalve de bijbelse zienswijze van wat God behaagt, dan zullen wij als wij Zijn goedkeuring wensen te ontvangen, rouwgebruiken willen vermijden die zijn gebaseerd op de valse leer van de onsterfelijkheid van de ziel, of die bestaan uit een opzichtig vertoon van verdriet, of een vorm van rouw zo intens dat er gebrek aan vertrouwen uit blijkt, gebrek aan vertrouwen in de opstanding. Geen bijgelovige gebruiken, maar nauwkeurige kennis van Gods voorzieningen geeft werkelijke troost, zoals ook Jezus voorzei: „Gelukkig zijn de treurenden, want zij zullen vertroost worden.” — Matth. 5:4.