Wat is de zienswijze van de bijbel?
De kwestie van het priestercelibaat
„WE ZIJN er gelukkig en blij mee. Het is katholiek. We moeten het bewaren en behoeden.”
Deze woorden van paus Paulus VI gingen over de celibaatswetgeving, op grond waarvan het rooms-katholieke priesters verboden is te trouwen. Hoewel priester worden een vrijwillige zaak is, is iemand die priester wil blijven, verplicht zijn ongehuwde staat te bewaren.
Over dit priestercelibaat is al heel wat meningsverschil geweest. De protestanten hebben het verplichte celibaat al vanaf het begin als onschriftuurlijk en onnatuurlijk van de hand gewezen. En nu hebben vele rooms-katholieken, onder wie enkele hooggeplaatste geestelijken, eveneens protest ertegen aangetekend. Naar veler mening heeft het celibaat bij katholieke priesters vereenzaming gewekt, tot immoraliteit bijgedragen en in de laatste jaren tot een grootscheepse verlating van de priestergelederen geleid.
Ondanks de protesten echter verklaarde paus Paulus VI in zijn encycliek Sacerdotalis Caelibatus (Het „Priestercelibaat”, 1967): „Wij achten dat de celibaatsplicht ook vandaag even hecht gekoppeld dient te blijven aan de ambtelijke bediening.” Ondersteunt de bijbel dit standpunt van de katholieke Kerk?
Interessant is dat deze zelfde encycliek toegeeft dat het eerste bezwaar tegen het priestercelibaat „uit de meest gezaghebbende bron lijkt te komen, namelijk het Nieuwe Testament, waarin de leer van Christus en de apostelen wordt bewaard. Het eist van heilige ambtsdragers geen celibaat, maar stelt dit als een vrije daad van gehoorzaamheid als reactie op een speciale roeping of een speciale geestelijke gave. Jezus Zelf beschouwde het bij de uitkiezing van de Twaalf niet als een eerste vereiste, noch beschouwden de apostelen het als zodanig voor degenen die de leiding hadden over de eerste christengemeenschappen.”
Veel katholieken zijn verrast wanneer zij lezen wat het „Nieuwe Testament” in feite over het wel of niet trouwen van „heilige ambtsdragers” te zeggen heeft.a De apostel Paulus schreef bijvoorbeeld: „De bisschop dan moet onberispelijk zijn, slechts éénmaal gehuwd”, en: „Diakens mogen slechts éénmaal gehuwd zijn” (1 Tim. 3:2, 12). Zelfs de apostel Petrus, door katholieken als de eerste paus beschouwd, was gehuwd. Wij lezen in 1 Korinthiërs 9:5: „Hebben wij geen recht, een zuster, een vrouw mee te nemen, zoals de overige apostelen, de broeders des Heren en Kefas [Petrus?]” In die tijd waren „bisschoppen”, „diakens” en alle anderen die actief waren in de christelijke bediening, vrij om te trouwen.
Volgens sommigen zijn er echter andere schriftplaatsen die het priestercelibaat ondersteunen. Wat dat betreft, verwijzen zij bijvoorbeeld naar Jezus’ verklaring: „Er zijn onhuwbaren, die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt om het rijk der hemelen” (Matth. 19:12). En de apostel Paulus beklemtoont dat het waardevol kan zijn ongehuwd te blijven, door te betogen: „Daarom wil ik, dat gij zonder zorgen zijt. — De óngehuwde is bezorgd over de dingen des Heren, hoe hij behagen zal aan dan Heer; maar de gehuwde is bezorgd over de dingen der wereld, hoe hij behagen zal aan de vrouw; en hij is verdeeld.” — 1 Kor. 7:32, 33.
Van belang is evenwel om op te merken dat deze verzen op geen enkele wijze tot een celibaatsplicht aanmoedigen. Volgens de bijbel was het ongehuwd blijven een vrijwillige zaak, zelfs voor bisschoppen en diakens. En wat ’het onhuwbaar maken om het rijk der hemelen’ betreft, Jezus zei: „Laat wie het kan, er voor openstaan” (Matth. 19:12, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal, van het Ned. Bijbelgen. en de Kath. Bijbelstichting). Ook Paulus schrijft, na aangemoedigd te hebben om ongehuwd te blijven: „Maar zo ze zich niet kunnen beheersen, laat hen dan trouwen. Want het is beter te trouwen dan te verbranden [van seksuele hartstocht].” — 1 Kor. 7:9.
Natuurlijk rijst hier de vraag: Als het priestercelibaat zijn oorsprong niet in de bijbel vindt, hoe is het dan ontstaan? In het boek History of Sacerdotal Celibacy in the Christian Church („Geschiedenis van het priestercelibaat in de christelijke kerk”) wordt uiteengezet hoe er vóór onze gewone tijdrekening in India een filosofie tot ontwikkeling kwam die onder andere „de nietswaardigheid van het leven” leerde, alsook dat „het opperste goede bestond in de absolute overwinning van alle menselijke wensen en verlangens”, waaraan nog werd toegevoegd: „Reeds Boeddha had deze filosofie teruggebracht tot een religieus systeem, waarvan de belijders tot kuisheid waren verplicht — een regel . . . die voor de talrijke priesters en monniken ervan bindend werd verklaard, . . . en aldus het model verschafte dat vervolgens door de Rooms-Katholieke Kerk werd nagevolgd.”
Maar wellicht gaat het gebruik van het celibaat nog wel verder terug dan de tijd van Boeddha. In het boek The Two Babylons staat over Semiramis, de koningin van het oude Babylon: „De Mysteriën waarover zij het toezicht had, waren buitengemeen smerig; niettemin waren de hogere priesterorden aan een celibatair leven gebonden, als uiting van een bijzondere en uitmuntende heiligheid. Hoe vreemd het ook mag schijnen, toch schrijft de stem van de oudheid aan deze losbandige koningin de uitvinding van het ambtscelibaat toe.”
Het verplichte priestercelibaat is een ernstiger onderwerp dan wellicht velen denken. Volgens een voorzegging van de bijbel zou de opkomst ervan onder belijdende christenen van diepgaande betekenis zijn. Hoe zo? Wel, men leze daarvoor 1 Timótheüs 4:1-3, waar staat: „Toch zegt de geest uitdrukkelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, en aan dwaalgeesten en duivelse leringen gehoor zullen geven, door de huichelarij van leugenaars, die hun eigen geweten hebben toegeschroeid. Lieden die verbieden te trouwen.” Dus het uitvaardigen van een wet die zou „verbieden te trouwen,” zou een kenmerk zijn van degenen die van het ware christelijke geloof zouden „afvallen”.
Zulk een wet verscheen in het begin van de vierde eeuw van de gewone tijdrekening in de Rooms-Katholieke Kerk, toen het concilie van Elvira Spaanse priesters bij decreet verbood nog te huwen. Later werd het celibaat voor alle rooms-katholieke priesters verplicht gesteld. In de zestiende eeuw G.T. ging het concilie van Trente (zitting 24, de canons 9 en 10) zelfs zover om het volgende decreet uit te vaardigen: „Indien iemand verklaart dat geestelijken opgenomen in heilige ordes, of regulieren die plechtig de gelofte van kuisheid hebben afgelegd, in staat zijn een huwelijk te sluiten, en dat dat huwelijk ook na die sluiting geldig is . . . en dat allen die menen dat zij niet de gave van kuisheid bezitten, ook al hebben zij daaromtrent een belofte afgelegd, een huwelijk mogen sluiten, hij weze vervloekt. . . .b
Indien iemand verklaart dat de gehuwde staat worde geplaatst boven de maagdelijke of celibataire staat, en dat het niet beter en gezegender is om in maagdelijkheid en celibaat te blijven leven, dan in het huwelijk te worden verenigd, hij weze vervloekt.”
Maar zoals hierboven reeds werd opgemerkt, vindt een dergelijke celibaatsplicht geen rechtvaardiging in Gods Woord. In werkelijkheid is het een teken van de voorzegde „afval” van het ware christelijke geloof, het ’gehoor gaan geven aan dwaalgeesten en duivelse leringen’ (2 Thess. 2:1-3; 1 Tim. 4:1-3). Het feit dat het priestercelibaat zijn oorsprong heeft in het oude Babylon, kentekent hen die dit gebruik aanhangen, als een deel van „het grote Babylon”, het wereldrijk van valse religie, met betrekking waartoe de bijbel raadt: „Gaat uit van haar, o mijn volk!” — Openb. 18:4.
[Voetnoten]
a Alle schriftplaatsen in dit artikel zijn, tenzij anders vermeld, genomen uit de katholieke Petrus-Canisiusvertaling.
b „Anathema sit”, „hij weze vervloekt” heeft de betekenis van excommunicatie wegens ketterij, vervloekt door de kerkelijke autoriteiten. — De Katholieke Encyclopedie.