Wat is de zienswijze van de bijbel?
Hoe kunt u worden gered?
UW LEVEN is kostbaar, is het niet? U verlangt ernaar te leven. Wanneer u zich tijdens een hevige storm midden op zee in een kleine boot zou bevinden, die als een speelbal van de elementen heen en weer werd geslingerd, zou u zich bezorgd maken over het behoud van uw leven. Jezus’ apostelen verkeerden op een bepaald moment in zo’n situatie en zij riepen luid: „Heer, red ons, wij vergaan haast!” — Matth. 8:23-27.
Misschien is u wel eens iets soortgelijks overkomen, misschien ook niet. Hoe het ook zij, u en alle andere mensen met u bevinden zich in een situatie die nog veel dringender om redding schreeuwt.
Wij allen moeten hoognodig gered worden uit de onvolmaakte, zondige en stervende toestand die wij van onze gemeenschappelijke voorvader Adam hebben geërfd (Rom. 3:10-12; 5:12). Zowel onze nijpende behoefte aan redding als het gevolg van die redding, worden in Romeinen 6:23 beklemtoond: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, maar de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer.” Maar hoe kunnen we van de dood worden gered en eeuwig leven in volmaaktheid en geluk ontvangen?
Miljoenen mensen laten zich leiden door een antwoord dat gelijkt op hetgeen in een traktaat van een Baptistenkerk stond: „Geliefde zondaar, maak dit niet tot een moeilijke zaak. Slechts één eenvoudige stap ligt tussen u en Jezus. Vertrouwt op Hem, en alles zal goed komen, hebt berouw, komt tot Christus, aanvaardt Hem, en u hebt alles gedaan wat nodig is om gered te worden. Pieker niet langer. Aanvaardt het antwoord uit Handelingen 16:31: ’Geloof in de Heer Jezus Christus, en gij zult gered worden!’”
Is dit volgens de bijbel echter ’alles wat nodig is om gered te worden’? Kunt u, alleen maar door in Jezus te geloven, eens en voor altijd gered worden? Als dit zo is, waarom schreef de apostel Paulus, die de woorden in Handelingen 16:31 sprak, dan aan met de geest gezalfde christenen dat zij „hun behoudenis” moesten „bewerken met vreze en beven”? (Fil. 2:12, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap) En als iemand eenmaal heeft geloofd dat hij daarna volledig gered is, waarom schreef Paulus dan, „want thans is onze redding dichterbij dan toen wij gelovigen werden”? — Rom. 13:11.
Aangezien het om uw leven gaat, zult u beslist willen weten wat de bijbel zegt over de wijze waarop u gered kunt worden om eeuwig in geluk te leven.
De Schepper is niet stilzwijgend voorbijgegaan aan de situatie waar wij als onvolmaakte mensen in verkeren. Zoals door het refrein van de psalmist, „Redding behoort Jehovah toe”, wordt bevestigd, heeft God een voorziening getroffen waardoor wij gered kunnen worden (Ps. 3:8). Indien u van zonde en haar gevolgen gered wilt worden, moet u opzien naar Jehovah, „onze Redder, God, wiens wil het is dat alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen”. De bijbel spoort ons aan Hem in geloof aan te roepen en ons te bekommeren om zijn wil. — 1 Tim. 2:3, 4; Joël 2:32.
Sommigen zouden hiertegen bezwaar kunnen maken en kunnen wijzen op Paulus’ raad aan de cipier in Filippi: „Geloof in de Heer Jezus en gij zult gered worden.” Waarom zou Paulus daartoe aansporen als hij wist dat Jehovah „onze Redder” is? Het antwoord ligt besloten in Jezus’ rol bij de uitwerking van Gods voornemen met betrekking tot onze redding.
Toen Gods engel Jozef de komende geboorte van Jezus aankondigde, zei hij: „Gij moet hem de naam Jezus [hetgeen Jehovah is redding betekent] geven, want hij zal zijn volk van hun zonden redden” (Matth. 1:21). Ja, de fundamentele voorziening die onze liefdevolle Vader voor de redding van mensen heeft getroffen, is het loskoopoffer van zijn eniggeboren Zoon. Gods Woord legt herhaaldelijk de nadruk op de uiterst belangrijke rol van Jezus waardoor wij redding kunnen verkrijgen. — Joh. 3:16, 17.
Op de dag van Pinksteren 33 G.T. hield Petrus bijvoorbeeld een meesterlijke redevoering die eindigde met de woorden: „Dat daarom het gehele huis Israëls met volle zekerheid wete, dat God deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus heeft gemaakt.” Tot in hun hart getroffen door wat zij hoorden, wilden de luisterende joden en proselieten weten wat zij moesten doen. Zij aanbaden Jehovah reeds, aanvaardden de Geschriften en geloofden in de heilige geest. Maar wat hadden zij nog meer nodig? — Hand. 2:36.
Petrus zei tot hen „wordt gered” uit dat kromme geslacht. Op welke wijze? Zij moesten Jezus aanvaarden als de Messias, degene over wie Petrus niet lang daarna zei: „Er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden” (Hand. 2:38-40; 4:12). Zo was het ook voor Paulus, na in Filippi „de weg der redding” onderwezen te hebben, passend tot de cipier te zeggen in Jezus te geloven ten einde gered te worden. — Hand. 16:12, 17, 31.
Het is evenwel noodzakelijk op te merken dat de apostelen in beide gevallen aantoonden dat er meer werd vereist dan eenvoudig ’in Jezus te geloven’. Petrus zei dat men behalve geloof in Jezus ook berouw moest hebben, gedoopt moest worden en op basis van Jezus’ offer vergeving van zonden moest vragen (Hand. 2:38). En Paulus sprak eerst „het woord van Jehovah” tot de cipier van Filippi en diens gezin, waarna zij werden gedoopt (Hand. 16:32, 33). Ziet u in welke invloed dit op uw gedrag heeft als u gered wilt worden?
Er wordt veel meer verlangd dan alleen maar te zeggen „ik geloof in Jezus” of „ik aanvaard Jezus als mijn Redder”. Jezus aanvaarden en geloof oefenen in hem als onze loskoper is beslist noodzakelijk. Maar redding door bemiddeling van hem valt alleen degenen ten deel die zich richten naar de voorwaarden waarop deze wordt aangeboden. Wij hebben enkele van deze voorwaarden genoemd: Men moet kennis hebben van en geloof hebben in Jehovah, zijn Woord aanvaarden, de werking van zijn geest erkennen, berouw hebben en gedoopt worden. — Hebr. 11:6; Matth. 28:19; Hand. 3:18.
Heeft men aan deze voorwaarden voldaan, dan is redding mogelijk. Dan kan zo iemand de vraag „Bent u gered” naar waarheid beantwoorden met „Ja, tot dusver wel”.
’Maar’, zo vragen sommigen wellicht, ’waarom zegt u „tot dusver”? Waren de eerste christenen er niet zeker van dat zij reeds gered waren?’ In zeker opzicht wel, want zij voldeden aan de voorwaarden op grond waarvan hun vergeving en redding van hun zonden werd geschonken. Wij lezen: „Ja, door deze onverdiende goedheid zijt gij . . . gered”, en „overeenkomstig zijn barmhartigheid, door middel van het bad dat ons tot leven bracht”, „heeft hij ons gered”. — Ef. 2:8; Tit. 3:5.
Toch wisten zij dat zij niet volledig en voor altijd gered waren. Na Jezus, Gods middel tot redding, aanvaard te hebben, moesten zij de weg van redding blijven bewandelen. Daarom werd hun gezegd: „Blijf . . . met vrees en beven uw eigen redding bewerken”, en: „Thans is onze redding dichterbij dan toen wij gelovigen werden” (Fil. 2:12; Rom. 13:11). Zij moesten hun eeuwige redding nog zeker stellen door op de weg van redding te volharden. — Matth. 10:22; Openb. 2:10.
Wanneer u zich dus op de weg van redding bevindt, span u dan in om erop te blijven wandelen. U kunt geen redding verdienen door werken; u moet gelóóf hebben (Rom. 3:10-12; Gal. 3:11). Dat u geloof oefent, zult u echter moeten bewijzen door het verrichten van praktische werken (Jak. 2:14-17, 26). Dat deden de apostelen. Zij legden vooral de nadruk op het predikingswerk dat Jezus christenen gebood te verrichten. Evenals wij dit moeten doen, beseften zij dat Jezus, in plaats van eenvoudig een ieder te redden die zegt dat hij Hem heeft aanvaard, „voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak [is] geworden van eeuwige redding”. — Hebr. 5:9.