’Ons zoontje heeft nu een prachtige kleur’
ONS zoontje Jonathan is er een van een tweeling. Toen hij en zijn zusje Abigail geboren werden, was Abigail volmaakt gezond, maar Jonathan was er slecht aan toe — hij had ernstige aangeboren hartafwijkingen.
Onze plaatselijke dokter zei dat Jonathan binnen twee jaar invalide zou zijn en uiteindelijk zou sterven. Een operatie zou het euvel misschien verhelpen, maar het was ook mogelijk dat Jonathan die operatie niet zou overleven. En daar de dokter wist dat wij het bijbelse gebod om ons te „onthouden . . . van bloed” ernstig opvatten en daarom geen bloedtransfusies zouden aanvaarden, zei hij tegen ons dat wij in geen geval een chirurg zouden kunnen vinden om de operatie te verrichten. — Handelingen 15:20.
Toen Jonathan wat ouder werd, raakte hij dikwijls achter adem. Zijn hartje bonkte bij de geringste inspanning en de paarse kleur van zijn wangen en onder zijn vingernagels en teennagels maakte ons duidelijk dat hij die operatie echt nodig had; anders zou hij misschien niet veel langer meer leven. Na verloop van tijd kwamen wij in contact met een van de eminentste Britse chirurgen, en hij was met zijn team van specialisten bereid de noodzakelijke open-hartoperatie te verrichten zonder bloed te gebruiken.
Wij kwamen op een donderdag in Londen aan, maar moesten meer dan een week wachten voordat Jonathan geopereerd werd. Hij was nu net vier jaar oud. Op de woensdag voor de operatie hadden wij een gesprek met een hematoloog die ongeveer een jaar voordien betrokken was geweest bij het geval van een getuige van Jehovah die een open-hartoperatie had ondergaan welke zonder bloed was verricht. Wij vroegen hem daarom wat hij vond van ons standpunt met betrekking tot bloed.
Tot onze verrassing was hij er niet op tegen. Waarom niet? Hij zag hoe belangrijk het was voor ons geloof. Ook merkte hij op dat bloed tegenwoordig moeilijker te krijgen is. De mensen zijn niet zo grif bereid het af te staan als vroeger, en dus is het duur. Bovendien, zo zei hij, veroorzaken bloedtransfusies soms hepatitis. Daarom leren sommige chirurgen nu te opereren met minder bloed bij de hand dan vroeger.
Toen wij vroegen hoeveel kans Jonathan had om door de operatie heen te komen, was het antwoord: „U boft, want u hebt een van de beste chirurgen ter wereld. Ook hebt u uw God, en ik weet zeker dat hij uw gebeden voor uw zoontje zal verhoren.” Toevallig kwam deze hematoloog diezelfde week thuis in contact met een getuige van Jehovah die met de prediking bezig was. De dokter vertelde de Getuige over ons zoontje en zei: „Ik zou graag willen dat u naar huis ging om voor de kleine Jonathan te bidden.”
Er waren echter ook andere commentaren terwijl wij op de operatie zaten te wachten. De zaalarts bijvoorbeeld ging de zaal langs om de jonge patiëntjes te bezoeken. Zij was in gezelschap van een twintig buitenlandse artsen, afgevaardigden naar een congres over hartchirurgie dat die week werd gehouden. Toen zij bij Jonathans bed kwam, vroeg zij de andere artsen of zij bereid zouden zijn een getuige van Jehovah zonder bloed te opereren. Zij zeiden allemaal dat zij dat niet zouden doen. Het zou te moeilijk zijn. U kunt zich wel voorstellen hoe wij ons toen voelden.
Donderdag, de avond voor de operatie, kreeg Jonathan bezoek van een Australische chirurg. Die was erg aardig en legde ons vriendelijk uit hoe ernstig de operatie was die Jonathan op het punt stond te ondergaan. Hij zei: „Ik geef Jonathan 50 procent kans om het te halen.”
Ook vroeg hij ons of het mogelijk zou zijn Jonathan wat bloed af te nemen en het op te slaan om het in een eventuele noodsituatie te gebruiken. Toen zei hij zelf: „Maar nee, dat kunnen wij niet doen, hè? Dat zou tegen uw geweten indruisen.” Toen wij dat bevestigden, vervolgde hij: „Trouwens, als wij dat deden, zou er geen enkele garantie zijn dat het gebruikte bloed Jonathans bloed zou zijn!”
Voor de operatie werd Jonathans bloed nog eens gecontroleerd en het hemoglobinegehalte bleek 15 te zijn, wat onder de gegeven omstandigheden bijzonder goed was. Dit was echter niet verbazingwekkend. Enige tijd tevoren, toen wij wisten dat de operatie zou moeten plaatsvinden, was ons opgevallen dat in de brochure Bloed, geneeskunde en de wet van God de aanbeveling stond de conditie van de patiënt vóór een operatie op te voeren. Wij schreven naar onze huisarts en kregen een recept voor een ijzerpreparaat voor Jonathan. Dat hadden wij hem de afgelopen twee en een halve maand gegeven.
Donderdagavond, nadat wij Jonathan welterusten hadden gekust, gingen wij naar bed, bespraken samen vers voor vers Psalm 116 en baden innig tot Jehovah voordat wij probeerden de slaap te vatten. Ons terdege bewust van het gevaar waarin Jonathan verkeerde, vroegen wij niet om wonderen. Wij wisten dat Jonathan kon sterven als er iets misliep, en wij hadden het volste vertrouwen dat wij hem indien dat mocht gebeuren, in de opstanding zouden terugzien.
Ons zoontje moest vrijdagochtend om acht uur in de operatiekamer zijn, dus arriveerden wij om zeven uur in het ziekenhuis en bleven bij hem tot hij klaar was om naar de operatiezaal te gaan.
Om half twee die middag waren wij weer in het ziekenhuis, maar Jonathan was nog niet uit de operatiekamer terug. Om half drie informeerden wij weer, en nog was hij binnen. Het werd drie uur, half vier, vier uur. Nog steeds geen nieuws. Hij was nu al acht uur binnen. Eindelijk, om kwart over vier, belden wij de verpleegster en zei ze: „Een ogenblikje, ik moet even de zuster halen.” Het hart zonk ons in de schoenen, wij waren ervan overtuigd dat wij slecht nieuws te horen zouden krijgen. Toen kwam de zuster aan de lijn en zei: „Wij hebben goed nieuws voor u. Jonathan heeft de operatie doorstaan en ligt op de verkoeverkamer!”
Om vijf uur mochten wij naar hem gaan kijken. Hij was bij bewustzijn, maar hij zag er afschuwelijk uit met al die slangetjes en draadjes die er aan hem vastzaten. Maar hij leefde, en met een zwak stemmetje zei hij tegen ons: „Ik wil hier weg!” Na dat korte bezoekje dankten wij Jehovah dat zijn eerste grote hindernis genomen was.
Natuurlijk was het gevaar nog niet helemaal geweken. Een mogelijke bron van moeilijkheden was, dat de chirurg catheters in Jonathans lichaam had aangebracht om overtollig vocht af te tappen, en die moesten verwijderd worden. Daar is naar het schijnt enig gevaar aan verbonden. Toen Jonathans catheters verwijderd werden, kregen wij echter te horen dat hij geen druppel bloed verloren had. Weer lag een grote hindernis achter hem.
Ook het huishoudelijk personeel van het ziekenhuis had belangstelling voor Jonathans geval. Zij waren nogal gekant tegen onze beslissing om geen gebruik van bloed toe te staan. Er werkten daar twee Spaanse meisjes die Jehovah’s Getuigen zijn en die kregen het zwaar te verduren. De vrouwen met wie zij werkten, zeiden dat het verschrikkelijk wreed van ons was dat wij Jonathan lieten sterven! Toen Jonathan herstelde, draaiden zij echter bij en werden behulpzamer.
Bloedtransfusie werd het gesprek van de dag. De moeder van een ander patiëntje, een meisje, zei: „Kunt u mij zeggen of mijn kleine meid bloed heeft gekregen? Ik hoop dat zij het net als Jonathan niet heeft gehad. Wij hebben geen zin in complicaties.”
Die week maakten wij ook kennis met een jong mohammedaans echtpaar dat een jongetje had dat er ernstig aan toe was. Zij waren zeer religieus en iedere keer dat een van de patiëntjes naar de operatiekamer werd gebracht, baden zij voor hem. Zij wilden weten hoe het kwam dat Jonathan er zo goed uitzag na zo’n zware operatie.
Natuurlijk konden wij alleen maar zeggen dat wij oneindig dankbaar waren voor de bekwaamheid van het hele medische team en vooral dat zij erin hadden toegestemd de operatie zonder bloed uit te voeren. Wij begonnen uit te leggen: „Als Jehovah’s Getuigen aanvaarden wij geen bloed . . . ” Maar de echtgenoot viel ons in de rede en vroeg: „Waarom aanvaardt u geen bloed?” Wij lieten hem het gedeelte in de bijbel zien waar christenen het gebod krijgen zich te onthouden van bloed en gaven hem wat bijbelse lectuur. Hij vroeg wie Jonathan geopereerd had en wij vertelden het hem. Daarop zei hij dat aangezien zijn zoontje nog een operatie zou moeten ondergaan, hij de chirurg van Jonathan zou benaderen om hem te vragen of hij die zo mogelijk wilde verrichten.
Jonathan kreeg nog meer moeilijkheden te overwinnen. Maar zijn eigen geest, de bekwaamheid van de artsen, de zorgen van het ziekenhuispersoneel, de gebeden van onze vrienden en vooral de kracht die Jehovah gaf, hebben ons drieën erdoorheen geholpen. Na zes weken in Londen keerden wij naar huis terug.
Het is een moeilijke ervaring geweest. Vier jaar lang hadden wij aangezien hoe Jonathan leed. Nu zijn wij dankbaar dat wij een gezonde zoon hebben. Als Jonathan de trap oprent, voelen wij niets abnormaals wanneer wij een hand op zijn hart leggen. Iedere dag zien wij zijn krachten toenemen. Hij is kleiner dan Abigail, maar hij groeit! De paarse kleur is verdwenen — hij heeft nu een prachtige kleur. — Zoals verteld door Simon en Brenda Pitts.
[Inzet op blz. 24]
Jonathan zou binnen twee jaar invalide zijn, en uiteindelijk zou hij sterven
[Inzet op blz. 25]
„Ik geef Jonathan 50 procent kans om het te halen”
[Inzet op blz. 26]
„Waarom aanvaardt u geen bloed?”
[Illustratie van Jonathan Pitts op blz. 24]