„De dijk is doorgebroken!”
DAT was de melding die op een februari-avond in het noorden van Californië over de radio kwam. Hevige regens hadden rivieren en stuwmeren tot de rand toe gevuld. Gedurende een periode van tien dagen was er een 36 tot 70 cm regen gevallen in de heuvels en bergen van waar uit de rivier de Yuba wordt gevoed.
Normaal gesproken voert die rivier ongeveer 113 m3 per seconde af. Maar nu waren er pieken van 2800 m3 per seconde — 25 keer zoveel als normaal! De dijken die de rivier in bedwang moesten houden, raakten doorweekt.
Toen, op een donderdagavond om 6.10, brak er een vermoeide dijk door. Er ontstond een 12 m groot gat en het water overstroomde de nabijgelegen plaatsen Linda en Olivehurst. Tegen de volgende ochtend was het gat 55 m breed geworden. Reddingsploegen merkten op dat het water zo snel door sommige straten stroomde dat het een 1,20 m hoge golf veroorzaakte. Alleen al in dat gebied kwam ongeveer 78 km2 onder water te staan.
Het water reikte op sommige plaatsen tot aan de daken. Door het raam van één huis zag men de sofa vlak onder het plafond dobberen! Duizenden huizen en honderden bedrijven werden getroffen, en vele liepen ernstige schade op. Ongeveer 24.000 mensen waren gedwongen hun huis te verlaten.
Onder de beschadigde huizen waren ook huizen van Jehovah’s Getuigen die nabijgelegen gemeenten bezoeken. Het is interessant om te zien welke stappen zij ondernamen en wat de overstroming voor henzelf en anderen heeft betekend.
Hulpverlening georganiseerd
Toen de overstroming toesloeg, waarschuwden opzieners in de bedreigde gemeenten onmiddellijk al degenen die wellicht van plan waren in de richting van de overstroming te reizen. Zij zagen ook toe op de evacuatie van overstromingsslachtoffers, die werden ondergebracht in de huizen van mede-Getuigen. Een lijst van alle gemeenteleden werd nagetrokken om er zeker van te zijn dat er niemand werd vermist.
De volgende morgen, vrijdag, kwamen drie reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen samen met de opziener van de congreshal in Yuba City. Zij telefoneerden naar het hoofdbureau van de Getuigen in New York voor richtlijnen en kregen instructies om een hulpverleningscomité op te richten.
Hoeveel hulp zou de Getuigen en anderen in de gemeenschap geboden kunnen worden? Niemand kon dat op die dag met zekerheid zeggen. Maar zij zouden er spoedig achter komen.
Hulp arriveert snel
De verwachting was dat men pas tegen woensdag in de week daarop in het overstroomde gebied kon komen om vast te stellen waaraan de Getuigen behoefte hadden. Maar op sommige plaatsen zakte het water voldoende, zodat het hulpverleningscomité er door snel werken in slaagde zondag reeds hulp te zenden, drie dagen eerder dan gedacht.
Getuigen uit de omgeving werden opgebeld. Onmiddellijk verscheen er een ploeg van zo’n 250 mannen en vrouwen om hun diensten aan te bieden. Zij kwamen bijeen op het terrein van de congreshal van Yuba City. Nog vele anderen zouden de volgende dagen komen.
Tegen het einde van die eerste dag waren twintig woningen schoongemaakt en gerepareerd. Beschadigde gipsplaten en isolatie werden losgetrokken. Vloerbedekking werd verwijderd. De huizen werden van onder tot boven gereinigd en gedesinfecteerd. Dat gebeurde ook met de meubelen en andere huishoudelijke voorwerpen. Sommige door de overstroming beschadigde voorwerpen, waaronder sofa’s en koelkasten, werden naar een opslagruimte gebracht waar ze met speciale apparatuur werden gereinigd.
Wat waren de sleutelfactoren waardoor het werk zo snel op gang kwam terwijl de hulpverlening door andere instellingen nog niet eens onderweg was? De voornaamste factor was de bereidheid van de Getuigen om zich onmiddellijk zonder betaling beschikbaar te stellen als vrijwilliger, alsook hun schenkingen in de vorm van geld en bergen kleding, voedsel en andere materialen zoals beddegoed, huishoudelijke apparaten en zelfs enkele koelkasten.
Een andere factor was de organisatie in het coördinatiecentrum, waar vijf telefoons en een intercomsysteem waren geïnstalleerd. De mannen en vrouwen die daar werkten, coördineerden de werkploegen die van het ene huis naar het volgende gingen, elke ploeg met een specifieke werktoewijzing. Ook de vele aanbiedingen van hulp door Getuigen en de verzoeken om werkers en materialen werden er gecoördineerd. Een 16-urige werkdag was normaal in het coördinatiecentrum, net als in de huizen die weer opgeknapt werden.
Om een idee te krijgen hoe snel de hulpverlening op gang kwam: op die eerste zondag belde een Getuige die zo’n 70 km verderop woonde, op om te vragen wat hij kon meenemen om te helpen. Er werd gezegd dat gipsplaten en isolatie nodig waren. Hij kocht onmiddellijk grote hoeveelheden van die materialen in. Toen de handelaar hem vroeg waarom hij zoveel materiaal wilde, zei hij dat het voor de overstromingsslachtoffers was. De man stond versteld daar het water nog nauwelijks was begonnen te zakken!
Natuurlijk kunnen zich bij zo’n enorme hoeveelheid werk, die zo snel wordt verricht, problemen — maar ook grappige dingen — voordoen. In één huis waren bijvoorbeeld twee schilders in dezelfde kamer aan het werk. Maar toen merkte men dat de een met matverf aan het schilderen was en de ander met zijdeglans! De vergissing werd snel hersteld.
Enorm gewaardeerd
Er waren vele uitingen van waardering, niet alleen van de Getuigen wier huizen werden gerepareerd maar ook van talloze anderen die geen Getuigen waren. Beschouw eens enkele voorbeelden hiervan.
Terwijl de Getuigen in een gebied nagingen wie het meest hulp nodig had, ontmoetten zij een ouder echtpaar. De vrouw scheen op het randje van een zenuwinzinking wegens de aangerichte schade. Zij zei dat een religieuze groepering was langsgekomen maar slechts had aangeboden voor hen te bidden. Een andere groep zei dat het echtpaar tegen God moest hebben gezondigd en dat hij boos op hen was. De Getuigen, zo zei de vrouw, waren de enigen die hun de soort van hulp boden die zij werkelijk nodig hadden. De reparatieploeg ging aan het werk en de vrouw vertelde trots aan de buren dat zij „geweldig waren”. Maar zij was niet de enige die blij was gemaakt. Ook de werkers waren gelukkig, omdat het, zoals Jezus heeft gezegd, „gelukkiger [is] te geven dan te ontvangen”. — Handelingen 20:35.
Een andere groep werd naar een bejaarde vrouw gezonden die een van de werkers kende. Toen zij bemerkte dat zij Jehovah’s Getuigen waren, gaf zij hun de vrije hand in haar huis, dat beschadigd was door 60 cm water. Zij moest een poosje weg, maar toen zij terugkwam, hadden de werkers haar huis schoongemaakt, alles afgekrabd en voor alles gezorgd. Zij was er beduusd van.
Een schoonmaakploeg ging naar het huis van een Getuige maar ontdekte dat zij genoeg hulp had. Precies op dat moment kwam er een radeloze buurvrouw binnen en zei dat zij hulp verwachtte van een hulpverleningsinstantie, maar dat deze nog niet was gekomen. De Getuigen boden aan te helpen en negen van hen maakten haar huis van onder tot boven schoon. De vrouw vroeg zich af waarom zij dat alles deden voor een vreemde. Zij antwoordden dat zij naastenliefde wilden tonen (Matthéüs 22:39). De vrouw werd door deze vriendelijkheid tot tranen toe geroerd!
In één gebied merkte een van de omwonenden op dat de schoonmaakploegen met materieel kwamen en klaar waren om aan te pakken, terwijl een kerk een als clown verklede man van deur tot deur zond. De clown overhandigde elke huisbewoner een snoepje en nodigde iedereen uit om zondag naar de kerk te komen. De huisbewoner gaf commentaar op dit enorme contrast.
Al op de eerste dag gingen de vele werkers er in groepjes op uit en wisten zij precies wat er gedaan moest worden, en zij werkten snel en efficiënt. Maar in het gebied waren maar weinig mensen die wisten hoe zij moesten beginnen. Terwijl de werkers in één huis bezig waren, merkten zij dat een buurman met zijn handen in het haar leek te zitten en schijnbaar niet wist waar hij moest beginnen. De Getuigen gingen erheen en vroegen of hij hulp kon gebruiken. Hij antwoordde snel: „Ja!” Zij hielpen hem de vloerbedekking, de muren van plaatmateriaal en andere zaken te verwijderen. Een van de werkers gaf als commentaar: „De man glunderde dat hij zulke hulp kreeg.”
Een vrouw wier man een Getuige is, was weg geweest maar trof bij thuiskomst een werkploeg in haar huis aan. Zij riep uit: „Ik was geschokt een groep Getuigen aan mijn huis bezig te zien. Misschien kennen zij mijn man, maar mij hebben zij zelfs nog nooit ontmoet. Ik was zo verrast dat zij binnen wilden komen en dit voor mij wilden doen terwijl zij mij nog nooit hadden ontmoet.”
Er waren veel van zulke commentaren van buren die waren geholpen, naast alle uitingen van dankbaarheid van de vele Getuigen wier huizen door hun christelijke broeders en zusters waren gerepareerd. Eén Getuige vatte het samen door te zeggen: „Ik ben er gewoon ondersteboven van. Ik kon mij niet indenken dat iemand zo geweldig kon zijn, zelfs mensen die ik niet persoonlijk ken. Ik ben er gewoon ondersteboven van!”
Functionarissen verbaasd
Functionarissen waren eveneens verbaasd. Toen bleek dat de overstroming zoveel schade had aangericht, zonden de provinciale autoriteiten inspecteurs uit om de herstelwerkzaamheden te laten stoppen of uitstellen totdat de huisbewoners op de hoogte waren gesteld van de vele bouwvoorschriften.
Hierover vertelde een werker: „Terwijl wij werkten aan het huis van een Getuige stapten er twee ambtenaren op mij af, in de veronderstelling dat ik de bewoner was. Zij overhandigden mij een lijst met vereisten waaraan moest worden voldaan voordat het huis weer bewoond mocht worden. Zo vertelden zij mij dat beschadigde muurpanelen, isolatie, ondervloer en nog andere zaken volledig verwijderd moesten worden. Ik vertelde hun dat dat allemaal reeds was gedaan, en precies volgens voorschrift.”
Hij vervolgt: „Toen zij dit hoorden, keken zij elkaar en mij ongelovig aan. Toen zei ik dat ik meedeed aan de hulpactie van Jehovah’s Getuigen. Daarop glimlachten zij en zeiden: ’O, nu geloven wij het, want wij hebben enkele van uw mensen verderop in de straat aan het werk gezien.’ Maar ik wilde toch dat zij ons werk zouden nazien, dus toonde ik hun de nieuwe vloer, de isolatie, de gipsplaten en andere dingen. Ik legde uit dat de volgende dag zou worden begonnen met behangen en schilderen, en dat in het weekeinde het nieuwe tapijt zou worden gelegd. Zij waren met stomheid geslagen en vertrokken hoofdschuddend.”
Een voorrecht om te helpen
Tegen de tijd dat het werk ten einde liep, hadden de Getuigen zo’n tienduizend meter gipsplaat, isolatie, vloerbedekking en bekleding verwijderd en vervangen. Honderden meters vinylbehang werden verwijderd en vervangen. Als wij daarbij de verf optellen, de schoongemaakte en gedesinfecteerde huizen en meubelen, de controle en aanleg van nieuwe elektrische leidingen, de gerepareerde of vervangen vloeren, de reparaties aan auto’s en huishoudelijke apparaten, alsook het voedsel, de kleding, het beddegoed en andere verstrekte voorwerpen, zouden wij uitkomen op een ontzaglijke hoeveelheid materiaal. Ook de kosten van alle geschonken goederen en verleende diensten zouden ontzaglijk zijn als ze in rekening zouden zijn gebracht.
Zelfs kinderen boden hun hulp aan. Een klein meisje van drie en een half jaar schreef op haar gift voor de slachtoffers van de overstroming: „Ik hou van jullie en hoop dat alles gauw weer in orde is. Ik heb in mijn laatjes gezocht naar kleren die mijn broertjes en zusjes die even klein zijn als ik, zullen kunnen gebruiken.” Zij tekende het met: „Warme christelijke liefde en genegenheid.” Een negenjarig jongetje schreef: „Ik kwam met mijn moeder naar Yuba City en wil jullie helpen met mijn geld. Jehovah zij met jullie.” Hij gaf $3,17.
Op de buitenkant van een bruine papieren zak stond gekrabbeld: „Voor een klein broertje”. In de zak zat een kleine elektrische speelgoedauto en een kinderboek. Dit stond op het briefje in de zak: „Aan wie dit leest. Het spijt me dat jullie een overstroming hebben gehad en dat je al je fijne dingen kwijt bent. Misschien vrolijkt dit je op. Moge Jehovah met je zijn.” Na zijn naam had de kleine jongen er dit P.S. aan toegevoegd: „De batterijen in de auto zijn op, maar je kan hem gewoon voortrollen.” Hoewel het geschenk klein was, bleek eruit dat zijn hart op de goede plaats zat.
Jehovah’s Getuigen — jong en oud — vinden het een voorrecht om hun medemens te helpen. Wereldwijd hebben zij hierin veel ervaring opgedaan, door hun vele hulpacties en door hun bezoekjes bij mensen om met hen over de bijbel te praten (Matthéüs 24:14). Zij hebben ook ervaring in het bijeenbrengen, huisvesten en voeden van miljoenen mensen tijdens honderden grote congressen die er ieder jaar over de hele wereld worden gehouden. Hun ervaring omvat ook bouwprojecten zoals hun (tot de verbazing van de bouwwereld) in twee dagen gebouwde Koninkrijkszalen en de bouw van grote congreshallen en enorme bijkantoorcomplexen in vele landen.
Door al deze dingen doen zij veel waardevolle ervaring op. En deze ervaring zal spoedig goed van pas komen bij de opbouw van een paradijs op aarde wanneer Jehovah God de huidige, door rampen geteisterde wereld zal verwijderen en een volkomen nieuw samenstel van dingen tot stand zal brengen. — 2 Petrus 3:13.
[Illustratie op blz. 22]
Honderden vrijwillige werkers maakten tientallen huizen schoon
[Illustratie op blz. 23]
Meer dan 400 meubelstukken werden schoongemaakt en gedesinfecteerd
[Illustratie op blz. 24]
Beschadigde muren werden vervangen en geschilderd