Waarom Jehovah zowel de Kanaänieten als de Israëlieten verdreef
IEMAND heeft eens gezegd: „Ik houd ervan anderen te bekritiseren — het geeft mij een prettig gevoel.” Wat moeten degenen die een dergelijke houding bezitten en die ervan houden Jehovah te bekritiseren, zich superieur voelen! Hogere critici bestempelen Jehovah vaak als een bloeddorstige joodse stamgod. Eén geestelijke hekelde hem als een gemene bullebak. Ter rechtvaardiging van dergelijke schimpende benamingen voeren de aanmatigende critici aan dat Jehovah de Kanaänieten uit hun land verdreef om het aan de joden te geven.
Een dergelijke beschuldiging verraadt flagrante onwetendheid. Als Jehovah’s woordvoerder maakte Mozes de joden duidelijk waarom God dat deed: „Niet om uw rechtvaardigheid of om de oprechtheid van uw hart gaat gij binnen om hun land in bezit te nemen; in feite is het om de goddeloosheid van deze natiën dat Jehovah, uw God, ze van voor uw aangezicht verdrijft.” — Deuteronomium 9:5.
Vanwege hun goddeloosheid werden de Kanaänieten verdreven. Na Baäl te hebben geïdentificeerd als hun voornaamste god en zijn gemalin Astoreth als hun voornaamste godin, verklaart de herziene uitgave van Halley’s Bible Handbook: „De tempels van Baäl en Astoreth stonden gewoonlijk naast elkaar. De priesteressen waren tempelprostituées. Homoseksuelen waren mannelijke tempelprostitués. De aanbidding van Baäl, Astoreth en andere Kanaänitische goden bestond uit de meest extravagante orgieën; hun tempels waren centra van verdorvenheid.” — Blz. 166.
In de overblijfselen van een van deze „hoge plaatsen” uit de tijd van de Kanaänieten vonden archeologen „grote aantallen urnen waarin de stoffelijke resten zaten van kinderen die aan Baäl waren geofferd. Het hele gebied bleek een begraafplaats voor pasgeboren baby’s te zijn.” Ook werden er „enorme hoeveelheden beelden en reliëfplaten van Astoreth [gevonden] met overdreven groot weergegeven geslachtskenmerken voor het opwekken van sensuele gevoelens. De aanbidding van de Kanaänieten bestond derhalve uit grove immoraliteit die als een religieuze rite voor het aangezicht van hun goden werd bedreven; en vervolgens uit het vermoorden van hun eerstgeborenen, als offergave aan deze zelfde goden.” — Blz. 166, 167.
Halley’s vraagt dan: „Zijn wij nog steeds verbaasd dat God Israël gebood de Kanaänieten uit te roeien? Bezat zo’n walglijk verdorven en wrede beschaving nog langer bestaansrecht? . . . Archeologen die opgravingen doen in de ruïnes van Kanaänitische steden verbazen zich erover dat God hen niet reeds eerder vernietigde.” — Blz. 167.
The Emphasized Bible, een vertaling door J. B. Rotherham, verklaart op bladzijde 259: „Wie durft te zeggen dat de Allerhoogste niet het recht heeft dergelijke verontreinigers van de aarde en verdervers der mensheid uit te roeien?”
Jehovah God zei tot Israël waarom de Kanaänieten werden verdreven: „Maakt u door geen van deze dingen onrein, want door al deze dingen hebben de natiën die ik van voor uw aangezicht wegzend, zich onrein gemaakt. Dientengevolge is het land onrein, en ik zal het straf doen ondergaan voor zijn dwaling, en het land zal zijn bewoners uitbraken.” Vervolgens waarschuwde hij Israël onomwonden: „En gijlieden moet al mijn inzettingen en al mijn rechterlijke beslissingen onderhouden en ze volbrengen, opdat het land waarheen ik u breng om daarin te wonen, u niet uitbraakt.” — Leviticus 18:24-26; 20:22.
De boodschap is duidelijk. De Kanaänieten werden verwijderd omdat zij het land hadden verontreinigd door hun grove immoraliteit — hun overspeligheid, hun homoseksualiteit en het vergieten van het bloed van zuigelingen. Als de Israëlieten deze Kanaänitische religie van Baälaanbidding overnemen, zullen ook zij verdreven worden.
En Israël nam haar over. Bij opgravingen in de bodemlagen uit de tijd dat Israël het land bewoonde, stuitten archeologen op de ruïnes van een tempel van Astoreth, en „op slechts enkele passen van deze tempel bevond zich een begraafplaats waar vele urnen werden gevonden die de overblijfselen bevatten van zuigelingen die in deze tempel waren geofferd. . . . Profeten van Baäl en Astoreth waren de officiële moordenaars van kleine kinderen.” — Halley’s Bible Handbook, blz. 198.
In de wet die Jehovah door bemiddeling van Mozes had gegeven, werden dergelijke seksuele perversiteiten expliciet verboden. Leviticus 20:13 verklaarde: „En wanneer een man bij een manspersoon ligt zoals men bij een vrouw ligt, hebben beiden iets verfoeilijks gedaan. Zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden.”
Tevens zei de Mozaïsche wet, in Deuteronomium 23:17, 18: „Geen van de dochters van Israël mag een tempelprostituée worden, en ook geen der zonen van Israël mag een tempelprostitué worden. Gij moogt geen hoerenloon noch hondenprijs [Nieuwe-Wereldvertaling, Studiebijbel, voetnoot: „Waarschijnlijk de prijs van een pederast of knapenschender, iemand die homoseksuele betrekkingen (anale gemeenschap) heeft met jongens.”] in het huis van Jehovah, uw God, brengen voor enige gelofte, want die zijn iets verfoeilijks voor Jehovah, uw God, ja, die beide.”
Om Israël te waarschuwen, zond Jehovah de profeten: „En Jehovah heeft tot u gezonden al zijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en hen zendende, maar gij hebt niet geluisterd” (Jeremia 25:4). In plaats daarvan „bleven [zij] zich hoge plaatsen en heilige zuilen en heilige palen bouwen op elke hoge heuvel en onder elke lommerrijke boom. En zelfs de mannelijke tempelprostitué [NW, Studiebijbel, voetnoot: „verwijfden”] bleek in het land te zijn. Zij handelden overeenkomstig alle verfoeilijkheden van de natiën die Jehovah van voor het aangezicht der zonen van Israël had verdreven.” — 1 Koningen 14:23, 24.
De profeet Jesaja waarschuwde hen: „Op een hoge en verheven berg hebt gij uw bed geplaatst; en daarheen zijt gij opgeklommen om slachtoffer te brengen. Achter de deur en deurposten hebt gij uw fallisch symbool [afbeelding van een geslachtsorgaan] opgesteld; en buiten mij om hebt gij u ontkleed en zijt gij opgeklommen, gij hebt uw delen doen opzwellen; gij hebt onderhandeld over degenen wier omarmingen gij liefhebt; en met hen hebt gij uw hoererijen vermenigvuldigd, terwijl gij staarde naar de fallus [het mannelijk lid].” — Jesaja 57:7, 8, An American Translation.
Vrouwen maakten afbeeldingen van geslachtsorganen en hadden er betrekkingen mee, want wij lezen: „Gij maakte u beeltenissen van de man en bedreef er ontucht mee” (Ezechiël 16:17, Rotherham). Of zoals An American Translation het weergeeft: „Waarmee gij de hoer speelde.”
De Israëlieten vermengden ware en valse religie. Bij de berg Sinaï aanbaden zij het gouden kalf en bedreven seksuele immoraliteit en hielden terzelfder tijd zogenaamd „een feest voor Jehovah” (Exodus 32:5, 6). Eeuwen later vermengden zij nog steeds de valse met de ware religie. De profeet Elia veroordeelde hen daarvoor, en zei: „’Hoe lang zult gij nog op twee verschillende gedachten hinken? Indien Jehovah de ware God is, gaat hem volgen; maar is het Baäl, gaat hem volgen.’ En het volk zei hem geen woord terug” (1 Koningen 18:21). Nadat Manasse zich had bekeerd, verwijderde hij de buitenlandse goden en bracht hij Jehovah gemeenschapsoffers en dankoffers. Maar zoals in 2 Kronieken 33:17 staat, „bleef het volk nog slachtoffers brengen op de hoge plaatsen; alleen was het voor Jehovah, hun God”.
Eeuwenlang verontreinigde Israël Jehovah’s ware aanbidding met de Baälaanbidding, en overtrad daarmee het beginsel dat de apostel Paulus later in vragende vorm stelde: „Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?” (2 Korinthiërs 6:16) Zo kwam het dat de Assyriërs in 740 v.G.T. het tienstammenrijk Israël gevankelijk wegvoerden en de Babyloniërs in 607 v.G.T. hetzelfde deden met het tweestammenrijk Juda. Beide naties hadden het land verontreinigd, net zoals de Kanaänieten hadden gedaan, en beide naties werden door het land uitgebraakt zoals met de Kanaänieten was gebeurd.
En hoe staan de hedendaagse naties ervoor? Zijn hun kerken verontreinigd door immoraliteit? Zijn zij bezig het land te verontreinigen? Zullen zij eveneens door het land worden uitgebraakt?
[Inzet op blz. 6]
„Profeten van Baäl en Astoreth waren de officiële moordenaars van kleine kinderen”
[Illustratie op blz. 5]
Lijkurn met de overblijfselen van een baby
[Verantwoording]
Lawrence E. Stager/Oriental Institute, University of Chicago