Hoofdstuk 32
„Gelukkig zijn de vredelievenden”
KEN jij ook jongens die altijd een grote mond opzetten en ruw optreden? — Ben je graag in hun gezelschap? Of voel je je meer op je gemak bij iemand die vredelievend is? —
De Grote Onderwijzer weet van wat voor soort van mensen God houdt. Hij zei: „Gelukkig zijn de vredelievenden, want zij zullen ’zonen van God’ worden genoemd.” Zo iemand willen wij zijn, niet waar? — Wij willen vredelievend zijn. — Matthéüs 5:9.
Maar soms doen andere mensen dingen die ons boos maken. En misschien willen wij het hun betaald zetten. Dit overkwam Jezus’ discipelen eens.
Zij reisden met Jezus naar Jeruzalem. Toen zij een eind hadden gelopen, zond Jezus een paar van hen vooruit naar een dorp om een slaapplaats voor hen te zoeken. Maar de mensen daar wilden hen niet ontvangen. Die mensen hadden een andere religie en zij hielden niet van mensen die naar de stad Jeruzalem gingen om te aanbidden.
Als dit jou was overkomen, wat zou je dan hebben gedaan? Zou je boos zijn geworden? Zou je het hun betaald hebben willen zetten? —
Dat is wat de discipelen Jakobus en Johannes wilden doen. Zij zeiden tegen Jezus: ’Wilt u dat wij zeggen dat er vuur van de hemel komt om hen te vernietigen?’ Maar Jezus zei hun dat het niet goed was andere mensen zo te behandelen. — Lukas 9:51-56.
Het is waar dat mensen soms lelijk tegen ons kunnen zijn. Andere kinderen willen soms niet dat je met hen meespeelt. Zij zeggen misschien wel: „Ga weg uit onze buurt.” Als zo iets gebeurt, vinden wij dat heel naar, is het niet? — Wij hebben dan zin om ook lelijk tegen hen te doen. Maar is dat goed? —
Pak je bijbel eens, en laten wij dan Spreuken hoofdstuk vierentwintig, vers negenentwintig, eens opslaan. Daar staat: „Zeg niet: ’Net als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen. Ik zal ieder vergelden naar de wijze waarop hij te werk gaat.’”
Wat betekent dat voor jou? — Hier staat dat wij anderen niet met gelijke munt mogen betalen. Wij mogen niet lelijk tegen iemand anders zijn omdat hij lelijk is tegen ons. God wil niet dat wij dit doen.
Maar als iemand nu met je wil vechten? Hij probeert je misschien zelfs boos te maken door je uit te schelden. Hij lacht je misschien uit en zegt dat je niet durft. Misschien noemt hij je wel een lafaard. Wat moet je dan doen? Moet je hier dan op ingaan en gaan vechten? —
Laten wij weer eens kijken wat de bijbel zegt. Sla Matthéüs hoofdstuk vijf, vers negenendertig, maar op. Daar zegt Jezus: „Bied geen weerstand aan degene die goddeloos is, maar slaat iemand u op uw rechterwang, keer hem dan ook de andere toe.”
Wat bedoelde Jezus hiermee? Bedoelde hij dat als iemand je met zijn vuist op de ene kant van je gezicht slaat, je hem ook op de andere kant van je gezicht moet laten slaan? — Nee, dat bedoelde hij niet.
Een klap hoeft nog geen vuistslag te zijn; het kan ook een duw of stoot betekenen. Iemand die een klap geeft, wil een gevecht uitlokken. Hij wil dat wij kwaad worden. En wat gebeurt er als wij kwaad worden en terugduwen of terugstoten? — Voordat wij het weten, zitten wij midden in een gevecht.
Jezus wilde niet dat zijn volgelingen zo zouden handelen. Daarom zei hij dat als iemand ons slaat, wij niet mogen terugslaan. Wij mogen niet boos worden en gaan vechten. Als wij dit doen, tonen wij dat wij niet beter zijn dan degene die met vechten is begonnen.
Als er moeilijkheden dreigen, is het het beste weg te lopen. Misschien zal de ander nog een paar keer duwen of stoten. Maar daarmee zal het waarschijnlijk afgelopen zijn. Als je wegloopt, bewijst dit niet dat je zwak bent. Het toont aan dat je sterk genoeg bent om het juiste te doen.
Maar wat moeten wij doen als wij anderen zien vechten? Moeten wij ertussen springen en partij kiezen? —
De bijbel vertelt ons wat juist is. Sla Spreuken hoofdstuk zesentwintig, vers zeventien, maar op. Daar staat: „Als wie een hond bij de oren grijpt, is elke voorbijganger die verbolgen wordt bij de ruzie die niet de zijne is.”
Wat zou er gebeuren als je een hond bij zijn oren pakt? Dit zou de hond pijn doen en hij zou naar je happen, niet waar? — Hoe meer de hond zou proberen los te komen, des te steviger zou je zijn oren vasthouden. En hoe kwader de hond wordt. Als je hem loslaat, zal hij je waarschijnlijk heel hard bijten. Maar je kunt toch niet voorgoed zijn oren blijven vasthouden? —
Welnu, in dat soort van moeilijkheden zullen wij geraken als wij ons met het gevecht van andere mensen bemoeien. Wij weten misschien niet wie met vechten is begonnen of waarom zij vechten. Het kan zijn dat iemand wordt geslagen, maar misschien heeft hij wel iets van de ander gestolen. Als wij hem zouden helpen, zouden wij een dief helpen. Dat zou niet goed zijn, niet waar? —
Dus wat moet je doen als je een gevecht ziet? — Als het op school gebeurt, kun je hard naar een meester hollen en het hem vertellen. En als het buiten school gebeurt, kun je een politieagent waarschuwen.
Ook al willen andere mensen graag vechten, toch kunnen wij vredelievend zijn. Zij houden er misschien van te vechten, maar wij kunnen tonen dat wij sterk genoeg zijn om het juiste te doen.
(Nog meer goede raad die iemand kan helpen niet in gevechten gewikkeld te raken, vindt men in Romeinen 12:17-21, Psalm 34:14 en 2 Timótheüs 2:24.)