Lied 119
Aan „de gelukkige hoop” vasthouden
1. Eeuwenlang heerst er al duisternis op aarde;
Blind tast men rond in een jacht op louter wind.
Slechtheid viert hoogtij: de mensheid ontaardde.
Droef, dat de zonde zo’n climax vindt!
(Refrein)
2. Wij, als Gods volk, zijn thans blij te kunnen leren
Waarom God kwaad toch zo lang heeft toegestaan.
Christus bedwingt het; hij zal triomferen.
Wie aan zijn zij staat, zingt nu spontaan:
(Refrein)
3. Thans hoort men velen het goede nieuws verbreiden;
Twijfel verdwijnt en de angst die ons bekroop.
’God zal de zuchtende schepping bevrijden.’
Kijk dus vooruit en versterk uw hoop.
(REFREIN)
Houd goede moed, want Gods rijk komt met spoed;
Er heerst dan geen vrees meer, daar Gods Zoon ons hoedt.
Leed en geschrei zijn dan eind’lijk voorbij.
Houd vast aan die prachtige hoop en wees blij.