BEN-HADAD
(Ben-Ha̱dad) [Zoon van Hadad].
De naam van drie Syrische koningen die in het bijbelse verslag worden genoemd. Hadad was de onweersgod die in heel Syrië en andere omliggende gebieden werd aanbeden.
1. De eerste koning van Syrië met de naam Ben-Hadad die in het bijbelse verslag voorkomt, was de zoon van Tabrimmon en de kleinzoon van Hezion. Hij had een verbond gesloten met koning Baësa van Israël. Maar toen koning Asa van Juda zich bedreigd voelde omdat Baësa Rama, een stad slechts een paar kilometer ten N van Jeruzalem, ging versterken, bracht hij Ben-Hadad er door omkoperij toe zijn verbond te verbreken en het noordelijke koninkrijk aan te vallen, waardoor Baësa gedwongen werd zich terug te trekken. In ruil voor de koninklijke schatten van Juda en die van het tempelheiligdom viel Ben-Hadad Israël binnen en liep verscheidene steden in het gebied van Naftali en in de streek rond de Zee van Galilea onder de voet. Zoals verwacht, trok Baësa zich in zijn hoofdstad Tirza terug (1Kon 15:16-21; 2Kr 16:1-6). Dit gebeurde rond 962 v.G.T. (met het in 2 Kronieken 16:1 genoemde „zesendertigste jaar” wordt klaarblijkelijk het 36ste jaar na de splitsing van het koninkrijk in 997 v.G.T. bedoeld). — Zie ASA nr. 1.
2. Vervolgens wordt er melding gemaakt van een Syrische koning met de naam Ben-Hadad tijdens de regering van koning Achab van Israël (ca. 940–920 v.G.T.). Omstreeks het vijfde jaar vóór Achabs dood trokken onder aanvoering van Ben-Hadad, de koning van Syrië, de gezamenlijke strijdkrachten van 32 koningen, waarschijnlijk vazallen, tegen Samaria op, belegerden de stad en eisten dat koning Achab zich onvoorwaardelijk overgaf (1Kon 20:1-6). Achab riep alle oudere mannen van het land bijeen, die hem de raad gaven verzet te bieden. Terwijl de Syrische strijdkrachten zich vervolgens op een aanval op de stad voorbereidden en Ben-Hadad en de andere koningen zich in de hutten die zij hadden opgericht, bedronken, ondernam Achab op grond van goddelijke raad en met behulp van een krijgslist een verrassingsaanval op het Syrische kamp en bracht zijn vijanden een verpletterende nederlaag toe. — 1Kon 20:7-21.
Aangezien Ben-Hadad geloof hechtte aan de theorie van zijn raadgevers, die tot hem zeiden dat Jehovah „een God van bergen” was en dat de Israëlieten daarom op het vlakke land verslagen konden worden, trok hij het daaropvolgende jaar met zijn leger naar Afek, een stad die vermoedelijk ten O van de Zee van Galilea lag. (Zie AFEK nr. 5.) De Syrische strijdkrachten waren gereorganiseerd: in plaats van de 32 koningen waren er stadhouders aan het hoofd van de troepen gesteld, omdat men waarschijnlijk dacht dat deze mannen eensgezinder zouden strijden, strikter zouden gehoorzamen en misschien ook ijveriger naar promotie zouden streven dan de koningen, die onafhankelijker waren. Ben-Hadads religieuze en militaire theorieën gingen echter niet op in het gevecht tegen de Israëlitische strijdkrachten die, hoewel ze in aantal verreweg in de minderheid waren, door een profeet van tevoren voor de aanval waren gewaarschuwd en de steun genoten van de Koning van het universum, Jehovah God. De Syrische strijdkrachten werden volledig verslagen en Ben-Hadad vluchtte naar Afek. Achab liet deze gevaarlijke vijand echter in vrijheid gaan, omdat Ben-Hadad de volgende belofte deed: „De steden die mijn vader aan uw vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven; en straten zult gij u in Damaskus toewijzen, zoals ook mijn vader in Samaria heeft gedaan.” — 1Kon 20:22-34.
Er bestaat heel wat verschil van mening over of deze Ben-Hadad dezelfde Syrische koning is die ten tijde van Baësa en Asa regeerde, of dat wij in plaats daarvan met een zoon of kleinzoon van die koning te doen hebben. Indien Ben-Hadad I (uit Asa’s tijd) dezelfde is als de Ben-Hadad die in de dagen van Achab en zelfs ten tijde van Joram (ca. 917–905 v.G.T.) regeerde, dan zou hij zo’n 45 jaar of langer geregeerd hebben. Dit is natuurlijk niet onmogelijk.
Degenen echter die van mening zijn dat de Syrische koning die in de dagen van Achab regeerde, Ben-Hadad II genoemd moet worden, wijzen op de hierboven aangehaalde belofte die Ben-Hadad aan Achab deed (1Kon 20:34). Op het eerste gezicht lijkt het alsof Ben-Hadad daarmee te kennen gaf dat zijn vader steden had afgenomen van Omri, Achabs vader. Indien echter Ben-Hadad I de genoemde steden tijdens de regering van Baësa had ingenomen, zou dat betekenen dat Ben-Hadad I de vader (of wellicht eenvoudig de voorganger) was van de Ben-Hadad II die tijdens de heerschappij van Achab regeerde. Evenzo is het mogelijk dat met Achabs „vader” een voorganger op de troon wordt bedoeld, die echter niet uit hetzelfde geslacht, dus geen bloedverwant, was. — Zie BELSAZAR.
Toch schijnt het feit dat Ben-Hadad in zijn belofte aan Achab melding maakt van Samaria erop te duiden dat de verovering van de Israëlitische steden door de Syriërs alleen tijdens de regering van Omri plaatsgevonden kan hebben, aangezien hij Samaria heeft gebouwd en daarna tot hoofdstad van Israël heeft gemaakt. De toegewezen „straten” waren blijkbaar bestemd voor de vestiging van bazaars of markten ter bevordering van de handelsbelangen.
Wanneer en onder welke omstandigheden de Israëlitische steden ook veroverd werden, het bijbelse bewijsmateriaal schijnt erop te duiden dat ten tijde van Achab een andere Ben-Hadad regeerde, die dus Ben-Hadad II genoemd kan worden. Het schijnt dat Ben-Hadad zich niet volledig gehouden heeft aan zijn belofte om de steden die zijn vader van Israël had afgenomen, terug te geven, want koning Achab van Israël sloot in zijn laatste regeringsjaar een bondgenootschap met Josafat in een vergeefse poging om Ramoth-Gilead (ten O van de Jordaan) op de Syriërs te heroveren. Ben-Hadad II is kennelijk de niet met name genoemde „koning van Syrië” die zijn „tweeëndertig oversten van de wagens” gebood in dat gevecht alleen tegen Achab te strijden (1Kon 22:31-37). Hij moet ook de koning zijn geweest die zijn melaatse legeroverste Naäman tijdens de regering van Joram naar Elisa zond om genezen te worden. De Syrische koning aanbad de god Rimmon (wiens naam een onderdeel vormt van Tabrimmon, de naam van de vader van Ben-Hadad I). — 2Kon 5:1-19.
Ben-Hadad bleef ondanks de dienst die zijn veldheer werd bewezen doordat hij genezen werd, Israël vijandig gezind en hij zond steeds opnieuw benden die invallen in Israël deden (2Kon 6:8; vgl. vs. 23). Elisa waarschuwde de koning van Israël echter telkens en vertelde hem van tevoren welke route de invallende benden zouden kiezen, zodat Ben-Hadad begon te vermoeden dat er zich een verrader onder zijn eigen dienstknechten bevond. Toen de Syrische koning vernam dat het Elisa was die de koning van Israël telkens inlichtte over ’al wat Ben-Hadad in zijn binnenste slaapkamer sprak’, zond hij een zware krijgsmacht naar Dothan om Elisa gevangen te laten nemen. Elisa bewerkstelligde echter door een wonder dat de soldaten met een soort blindheid geslagen werden, en hij leidde hen vervolgens helemaal tot midden in Samaria, de hoofdstad van Israël. Deze ervaring, en misschien ook het feit dat men de Syriërs daar barmhartig behandelde en vervolgens vrijliet, had tot gevolg dat er een eind kwam aan de plunderingen, hoewel Ben-Hadad een agressieve houding aan de dag bleef leggen. — 2Kon 6:9-23.
Nog steeds vastbesloten het koninkrijk Israël omver te werpen, verzamelde Ben-Hadad later opnieuw zijn strijdkrachten en belegerde Samaria, waardoor er een verschrikkelijke hongersnood ontstond (2Kon 6:24-29). Maar toen Jehovah op zekere avond het Syrische legerkamp het geluid van een groot naderend leger liet horen, trokken zij de overhaaste conclusie dat Joram de Hethieten en de Egyptenaren had gehuurd om hem te hulp te komen en vluchtten vervolgens in de duisternis naar Syrië terug, met achterlating van hun gehele uitrusting en al hun voorraden. — 2Kon 7:6, 7.
Ben-Hadad II lag ziek te bed toen Elisa naar Damaskus reisde om de goddelijke opdracht uit te voeren die aan zijn voorganger Elia was gegeven (1Kon 19:15). Ben-Hadad zond veertig kameelvrachten geschenken naar de profeet en informeerde of hij van zijn ziekte zou genezen. Uit het antwoord dat Elisa aan Hazaël gaf, bleek dat de koning zou sterven en dat Hazaël zich van het koningschap meester zou maken. De volgende dag bracht Hazaël Ben-Hadad door verstikking om het leven en nam toen de troon in bezit. — 2Kon 8:7-15.
3. De zoon van Hazaël, de koning van Syrië (2Kon 13:3). Ben-Hadad III nam kennelijk samen met zijn vader deel aan het onderdrukken van Israël in de dagen van Joahaz (876–ca. 860 v.G.T.) en aan de verovering van Israëlitische steden door de Syriërs. Jehovah verwekte echter „een redder” voor Israël, klaarblijkelijk in de persoon van Joas (ca. 859–845 v.G.T.), de zoon van Joahaz, en zijn opvolger Jerobeam II (ca. 844–804 v.G.T.) (2Kon 13:4, 5). Als vervulling van Elisa’s laatste profetie nam Joas ’uit de hand van Ben-Hadad, de zoon van Hazaël, de steden weer terug die hij uit de hand van Joahaz genomen had’, door de Syrische strijdkrachten bij drie gelegenheden te verslaan (2Kon 13:19, 23-25). Jerobeam II zette de overwinningen van zijn vader op Syrië voort en herstelde de oorspronkelijke grenzen van Israël, waardoor hij als een redder voor Israël optrad (2Kon 14:23-27). Ben-Hadad III wordt in verband met Jerobeams veroveringen niet genoemd en was tegen die tijd wellicht niet meer in leven.
De uitdrukking „de woontorens van Ben-Hadad”, waarmee de profeet Amos (die tijdens de regering van Jerobeam II profeteerde) naar de koninklijke paleizen in Damaskus verwees (Am 1:3-5; vgl. 2Kon 16:9), werd ongeveer 200 jaar later in dezelfde zin ook door Jeremia gebruikt. — Jer 49:23-27.
Ben-Hadad in oude inscripties. In een inscriptie van Salmaneser III wordt, na de vermelding van een conflict met de Syriërs, gezegd: „Hadadezer (zelf) kwam om het leven. Hazaël, een gewone man (lett.: zoon van niemand), nam de troon in bezit” (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 280). Ben-Hadad II schijnt door Salmaneser III dus „Hadadezer” (Assyrisch: Adad-idri) te worden genoemd.
Op de Zakirstèle wordt een strafactie beschreven die „Barhadad, de zoon van Hazaël, koning van Aram”, aan het hoofd van een coalitie van Syrische koningen ondernam tegen „Zakir, koning van Hamath en Luʽath”. Derhalve bevestigt ook de archeologie het bestaan van Ben-Hadad III, de zoon van Hazaël. — Ancient Near Eastern Texts, blz. 655.
In 1940 werd ongeveer 6 km ten N van Aleppo in N-Syrië een stèle, de zogenaamde Melqartstèle, gevonden. Weliswaar is de inscriptie niet volledig leesbaar, maar gedeeltelijk luidt ze: „Een stèle die werd opgericht door Barhadad . . . voor zijn Heer Melqart” (Ancient Near Eastern Texts, blz. 655). Of deze Barhadad geïdentificeerd moet worden met Ben-Hadad I, II, III of nog een andere Ben-Hadad, is onzeker.