BEN-HADAD
(Be̱n-Hadad) [zoon van (de god) Hadad].
De naam van drie Syrische koningen die in het bijbelse verslag worden genoemd. Hadad was de onweersgod die in heel Syrië en omstreken werd aanbeden.
1. De eerste koning van Syrië met de naam Ben-Hadad die in het bijbelse verslag voorkomt, was de zoon van Tabrimmon en de kleinzoon van Hezion. Hij had een verbond gesloten met koning Baësa van Israël. Maar toen koning Asa van Juda zich bedreigd voelde omdat Baësa Rama, een stad slechts een paar kilometer ten N. van Jeruzalem, ging versterken, bracht hij Ben-Hadad er door omkoperij toe zijn verbond te verbreken en het noordelijke koninkrijk aan te vallen, waardoor Baësa gedwongen werd zich terug te trekken. In ruil voor de koninklijke schatten van Juda en die van het tempelheiligdom viel Ben-Hadad Israël binnen en liep verscheidene steden in het gebied van Naftali en in de streek rond de Zee van Galilea onder de voet. Zoals verwacht, trok Baësa zich in zijn hoofdstad Tirza terug (1 Kon. 15:16-21; 2 Kron. 16:1-6). Dit gebeurde rond 962–961 v.G.T. (Het in 2 Kronieken 16:1 genoemde „zesendertigste jaar” verwijst klaarblijkelijk naar het 36ste jaar sinds de verdeling van het koninkrijk in 997 v.G.T.) — Zie ASA.
In 1939 werd ongeveer 6 km ten N. van Aleppo in Noord-Syrië een stèle, de zogenaamde Melquart-stèle, gevonden. W. F. Albright heeft de inscriptie, die weliswaar niet volledig leesbaar is, als volgt vertaald: „De stèle die Bir-Hadad, zoon van Tab-Ramman, zoon van Hadyan, koning van Aram, voor zijn heer Milquart heeft opgericht, (de stèle) die hij aan hem opdroeg toen (lett.: en) hij luisterde naar zijn stem.” Bir-Hadad is de Aramese vorm van Ben-Hadad, en indien de rest van de vertaling correct is, zou dit tamelijk nauwkeurig overeenkomen met de bijbelse beschrijving van Ben-Hadad I.
2. Nog een Syrische koning met de naam Ben-Hadad wordt tijdens de regering van koning Achab van Israël (ca. 940–919 v.G.T.) vermeld. Klaarblijkelijk omstreeks het vijfde jaar vóór Achabs dood (ca. 923 v.G.T.) trokken onder aanvoering van Ben-Hadad, de koning van Syrië, de gezamenlijke strijdkrachten van 32 koningen, waarschijnlijk vazallen, tegen Samaria op, belegerden de stad en eisten dat koning Achab zich onvoorwaardelijk overgaf (1 Kon. 20:1-6). Achab riep de oudere mannen van het land bijeen, die hem de raad gaven verzet te bieden. Terwijl de Syrische strijdkrachten zich op een aanval op de stad voorbereidden en Ben-Hadad en de andere koningen zich in de hutten die zij hadden opgericht, bedronken, ondernam Achab op grond van goddelijke raad en met behulp van een krijgslist, een verrassingsaanval op het Syrische kamp en slaagde erin hen op de vlucht te drijven. — 1 Kon. 20:7-21.
Aangezien Ben-Hadad geloof hechtte aan de theorie van zijn raadgevers, die tot hem zeiden dat Jehovah „een God van bergen” was en dat de Israëlieten daarom op het vlakke land verslagen konden worden, trok hij het daaropvolgende jaar met zijn leger op naar Afek in het dal van Esdrelon. De Syrische strijdkrachten waren gereorganiseerd: in plaats van de 32 koningen waren er stadhouders aan het hoofd van de troepen gesteld, omdat men waarschijnlijk dacht dat deze mannen eensgezinder zouden strijden, strikter zouden gehoorzamen en misschien ook ijveriger naar promotie streefden dan de koningen, die onafhankelijker waren. Ben-Hadads religieuze en militaire theorieën gingen echter niet op in het gevecht tegen de Israëlitische strijdkrachten die, alhoewel ze in aantal verreweg de mindere waren, door een profeet van tevoren voor de aanval waren gewaarschuwd en de steun genoten van de Koning van het universum, Jehovah God. De Syrische strijdkrachten werden volledig verslagen en Ben-Hadad vluchtte naar Afek. Achab liet deze gevaarlijke vijand echter vrij, omdat Ben-Hadad de volgende belofte deed: „De steden die mijn vader aan uw vader ontnomen heeft, zal ik teruggeven; en straten zult gij u in Damaskus toewijzen, zoals ook mijn vader in Samaria heeft gedaan.” — 1 Kon. 20:22-34.
Er bestaat heel wat verschil van mening over of deze Ben-Hadad dezelfde Syrische koning is die ten tijde van Baësa en Asa regeerde, of dat wij in plaats daarvan met een zoon of kleinzoon van die koning te doen hebben. Indien Ben-Hadad I (uit Asa’s tijd) dezelfde is als de Ben-Hadad die in de dagen van Achab en zelfs ten tijde van Joram (ca. 917–905) regeerde, dan zou hij zo’n 45 jaar of langer geregeerd hebben. Dit is natuurlijk niet onmogelijk.
Degenen echter die van mening zijn dat de Syrische koning die in de dagen van Achab regeerde, Ben-Hadad II genoemd moet worden, wijzen op de hierboven aangehaalde belofte die Ben-Hadad aan Achab deed (1 Kon. 20:34). Op het eerste gezicht lijkt het alsof Ben-Hadad daarmee te kennen gaf dat zijn vader steden had afgenomen van Omri, Achabs vader, alhoewel uit de regeringstijd van Omri niets over een conflict tussen Syrië en Israël wordt bericht. De enige opgetekende Syrische verovering van Israëlitische steden vond eerder plaats, tijdens Baësa’s regering, namelijk de verovering door de onder nr. 1 beschreven Ben-Hadad I. Indien dit de verovering is waarnaar wordt verwezen, dan zou dat betekenen dat Ben-Hadad I de vader (of, met het oog op het veelvuldige uitgebreidere gebruik van deze uitdrukking, mogelijk de grootvader) was van de Ben-Hadad (II) die tijdens de heerschappij van Achab regeerde. Aan de andere kant was Baësa noch Achabs „vader” noch een van Achabs voorvaders. Volgens sommige commentators zou de uitdrukking „vader” in dit geval betrekking kunnen hebben op een van zijn koninklijke voorgangers, die echter niet uit hetzelfde geslacht, dus geen bloedverwant, was.
Toch schijnt het feit dat Ben-Hadad in zijn belofte aan Achab melding maakt van „Samaria” erop te duiden dat de Syrische verovering van de Israëlitische steden alleen tijdens de regering van Omri plaatsgevonden kan hebben, aangezien hij Samaria heeft gebouwd en daarna tot hoofdstad van Israël heeft gemaakt. De toegewezen „straten” staan blijkbaar vooral in verband met zakelijke en commerciele betrekkingen tussen de twee koninkrijken.
Wanneer en onder welke omstandigheden de Israëlitische steden ook veroverd werden, toch schijnt het schriftuurlijke bewijsmateriaal erop te duiden dat ten tijde van Achab een andere Ben-Hadad regeerde, die dus Ben-Hadad II genoemd kan worden. Het schijnt dat Ben-Hadad II zich niet volledig gehouden heeft aan zijn belofte om de steden die zijn vader van Israël had afgenomen, terug te geven, want koning Achab van Israël sloot nog in zijn laatste regeringsjaar een bondgenootschap met Josafat in een vergeefse poging om Ramoth-Gilead (ten O. van de Jordaan) op de Syriërs te heroveren. Ben-Hadad II is kennelijk de niet met name genoemde „koning van Syrië” die zijn „tweeëndertig oversten van de wagens” gebood in dat gevecht alleen tegen Achab te strijden (1 Kon. 22:31-37). Hij moet ook de koning zijn geweest die zijn melaatse legeroverste Naäman tijdens de regering van Joram naar Elisa zond om genezen te worden. De Syrische koning aanbad de god Rimmon (wiens naam een onderdeel vormt van Tabrimmon, de naam van de vader van Ben-Hadad I), die door velen met de god Hadad gelijkgesteld wordt. — 2 Kon. 5:1-19.
Ben-Hadad bleef ondanks de dienst die zijn veldheer werd bewezen doordat hij genezen werd, Israël vijandig gezind en hij zond steeds opnieuw benden die invallen in Israël deden (2 Kon. 6:8; vergelijk vers 23). Elisa waarschuwde de koning van Israël echter telkens en vertelde hem welke route de invallende benden zouden kiezen, zodat Ben-Hadad begon te vermoeden dat er zich een verrader onder zijn eigen dienstknechten bevond. Toen de Syrische koning vernam dat het Elisa was die de koning van Israël telkens inlichtte over ’al wat Ben-Hadad in zijn binnenste slaapkamer sprak’, zond hij een zware krijgsmacht naar Dothan om Elisa gevangen te laten nemen. Elisa bewerkstelligde echter door een wonder dat de soldaten met een soort blindheid geslagen werden en leidde hen vervolgens helemaal tot midden in Samaria, de hoofdstad van Israël. Deze ervaring, en misschien ook het feit dat men de Syriërs daar barmhartig behandelde en vervolgens vrijliet, had tot gevolg dat er een eind kwam aan de plunderingen, alhoewel Ben-Hadad een agressieve houding aan de dag bleef leggen. — 2 Kon. 6:9-23.
Nog steeds vastbesloten het koninkrijk Israël omver te werpen, verzamelde Ben-Hadad later opnieuw zijn strijdkrachten en belegerde Samaria, waardoor er een verschrikkelijke hongersnood ontstond (2 Kon. 6:24-29). Maar toen Jehovah op zekere avond het Syrische legerkamp het geluid van een groot naderend leger liet horen, trokken zij de overhaaste conclusie dat Joram de Hethieten en de Egyptenaren had gehuurd om hem te hulp te komen en vluchtten in de duisternis naar Syrië terug, met achterlating van hun gehele uitrusting en al hun voorraden. — 2 Kon. 7:6, 7.
Ben-Hadad II was ziek toen Elisa naar Damaskus reisde om de goddelijke opdracht uit te voeren die aan zijn voorganger Elia was gegeven (1 Kon. 19:15). Ben-Hadad zond 40 kameelvrachten geschenken naar de profeet en informeerde of hij van zijn ziekte zou genezen. Uit het antwoord dat Elisa aan Hazaël gaf, bleek dat de koning zou sterven en dat Hazaël zich van het koningschap meester zou maken. De volgende dag liet Hazaël Ben-Hadad de verstikkingsdood sterven en maakte zich toen meester van de troon. — 2 Kon. 8:7-15.
Ben-Hadad II schijnt de Hadadezer (Assyrisch: Adad-’idri) te zijn naar wie in de inscripties van Salmaneser III van Assyrië wordt verwezen. Sommige geleerden nemen aan dat Hadadezer Ben-Hadads „troonnaam” was, net zoals de naam „Pul” voor Tiglath-Pileser III werd gebruikt en zoals Mattanja de naam Zedekia kreeg toen hij door Nebukadnezar tot koning werd gemaakt (2 Kon. 15:19; 24:17). Anderen zijn van mening dat Ben-Hadads volledige naam Ben-Hadadezer was en dat zowel Ben-Hadad (in de Hebreeuwse Geschriften) als Hadadezer (of Adad-’idri in de Assyrische spijkerschriftteksten) verkorte vormen van deze naam waren. In ieder geval schijnt een inscriptie van Salmaneser III deze identificatie te bevestigen, want na de vermelding van een conflict met de Syriërs wordt er gezegd: „Hadadezer (zelf) kwam om het leven. Hazaël, een gewone man (let[terlijk]: zoon van niemand), nam de troon in bezit.”
3. De zoon van Hazaël, de koning van Syrië (2 Kon. 13:3). Ben-Hadad III nam klaarblijkelijk samen met zijn vader deel aan het onderdrukken van Israël in de dagen van Joahaz (ca. 876–860 v.G.T.), en aan de Syrische verovering van Israëlitische steden. Jehovah verwekte echter „een redder” voor Israël, kennelijk in de persoon van Joas (ca. 860–844 v.G.T.), de zoon van Joahaz, en zijn opvolger Jerobeam II (ca. 844–803 v.G.T.) (2 Kon. 13:4, 5). Als vervulling van Elisa’s laatste profetie ’nam Joas uit de hand van Ben-Hadad, de zoon van Hazaël, de steden weer terug die hij uit de hand van Joahaz genomen had’, door de Syrische strijdkrachten bij drie gelegenheden te verslaan (2 Kon. 13:19, 23-25). Jerobeam II zette de overwinningen van zijn vader op Syrië voort en herstelde de oorspronkelijke grenzen van Israël, waardoor hij als een „redder” voor Israël optrad (2 Kon. 14:23-27). Ben-Hadad III wordt in verband met Jerobeams veroveringen niet genoemd en was tegen die tijd wellicht niet meer in leven.
Op de in 1903 ontdekte Zakir-stèle wordt een strafactie beschreven die „Bir-Hadad, zoon van Hazaël, koning van Aram”, aan het hoofd van een coalitie van Syrische koningen ondernam tegen „Zakir, koning van Hamath en La‛asch”. Derhalve bevestigt ook de archeologie het bestaan van Ben-Hadad III, de zoon van Hazaël.
De uitdrukking „de woontorens van Ben-Hadad”, waarmee de profeet Amos (die tijdens de regering van Jerobeam II profeteerde) naar de koninklijke paleizen in Damaskus verwees (Amos 1:3-5; vergelijk 2 Koningen 16:9), werd ongeveer 200 jaar later in dezelfde zin ook door Jeremia gebruikt. — Jer. 49:23-27.