KAPITEEL
Het bovenste gedeelte en de versierde bekroning van een zuil. Op de als Jachin en Boaz aangeduide zuilen, die vóór Salomo’s tempel stonden, bevonden zich massieve kapitelen (2Kr 3:15-17). Deze kapitelen en de zuilen waarop ze rustten, werden ten tijde van de tempelbouw (1034–1027 v.G.T.) onder leiding van de kunsthandwerker Hiram vervaardigd en bleven meer dan 400 jaar bestaan, totdat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs werd ingenomen en geplunderd (2Kr 4:11-13; Jer 52:17, 22). Overal waar melding wordt gemaakt van deze kapitelen (op één voorval na) wordt het Hebreeuwse woord ko·theʹreth gebruikt. Het is afgeleid van het grondwoord ka·tharʹ (’omsingelen’, Re 20:43) en is verwant aan het woord keʹther („hoofdtooi”, Es 1:11). De Hebreeuwse term voor „kapiteel” in 2 Kronieken 3:15 (tseʹfeth) is afgeleid van het grondwoord tsa·fahʹ, een werkwoord dat „bekleden” betekent. — Ex 25:11.
De zuilen zelf waren van gegoten koper. Ze hadden een doorsnede van ongeveer 1,7 m en waren achttien el (8 m) hoog. Daarbij kwamen de kapitelen, die vijf el (2,2 m) hoog waren (1Kon 7:15, 16). Met het oog op de schriftplaatsen waarin te kennen wordt gegeven dat de kapitelen vijf el hoog waren, hebben enkele geleerden geconcludeerd dat het bij de in 2 Koningen 25:17 genoemde „drie el” om een afschrijffout moet gaan. Daarom hebben sommige bijbelvertalingen (bijv. KB; PC) de opgave „drie el” vervangen door „vijf el”. Aangezien de zuilen hol waren en de wanden een dikte van ongeveer 7,5 cm hadden, is het redelijk aan te nemen dat de kapitelen op soortgelijke wijze geconstrueerd waren en ook in lemen vormen „in het Jordaandistrict” gegoten waren. — 2Kr 4:17; Jer 52:21.
Het is onmogelijk om aan de hand van de beknopte beschrijving van deze bolvormige kapitelen nauwkeurig weer te geven hoe ze er uitzagen. Aan de onderrand van elk kapiteel waren zeven netten van koperen netwerk, en daaraan hingen twee rijen van elk 100 koperen granaatappels aan koperen kettingen. Deze kettingen waren als halssnoeren rondom de kapitelen aangebracht (1Kon 7:17, 18, 20, 42; 2Kr 3:16). Het schijnt dat aan de kant van het kapiteel die naar de tempel gekeerd was, vier van de 100 granaatappels aan elke ketting niet goed zichtbaar waren, want volgens de woorden van Jeremia beliep het aantal „zesennegentig aan de zijkanten” (lett.: „naar de wind”; „aan de buitenkant”, AT; „zichtbaar”, NBG) (Jer 52:23). Boven deze versiering van granaatappels bevond zich „leliewerk”, vier el hoog (1,8 m). — 1Kon 7:19, 22.
Andere in de bijbel genoemde kapitelen zijn Nineves „zuilenkapitelen” (Hebr.: kaf·tō·rimʹ), die volgens Gods oordeel de woonplaats van zowel „pelikaan als stekelvarken” zouden worden. — Ze 2:13, 14.