LEEM
Leem en klei zijn fijnkorrelige grondsoorten die in vochtige toestand zacht en kneedbaar, doch in gedroogde en vooral in gebakken toestand hard zijn. Leem bestaat ten dele en klei hoofdzakelijk uit waterhoudende aluminiumsilicaten. Met het Hebreeuwse woord choʹmer wordt het „leem” van een pottenbakker aangeduid (Jes 41:25), het „leem” onder een zegel (Job 38:14), het „leem” der straten (Jes 10:6), de „mortel” tussen bakstenen (Ge 11:3) en, in figuurlijke zin, de mens als „leem” in de handen van zijn Formeerder, Jehovah God (Jes 45:9; vgl. Job 10:9). In de christelijke Griekse Geschriften duidt peʹlos op het „leem” van een pottenbakker (Ro 9:21) en het „slijk” dat Jezus gebruikte om een blinde te genezen (Jo 9:6, 11, 14, 15; zie ook BLINDHEID), terwijl ke·raʹmi·kos vaten beschrijft die van het ’leem’ van een pottenbakker gemaakt zijn. — Opb 2:27.
In het laagland van Israël is de bodem overal rijk aan leem, en in bijbelse tijden werd leem gebruikt voor het vervaardigen van aardewerk en bakstenen (Jer 18:4, 6; Ex 1:14; Na 3:14). (Zie POTTENBAKKER.) In vochtige klei gemaakte afdrukken blijven behouden wanneer de klei hard geworden is. Daarom was deze grondsoort goed geschikt voor het vervaardigen van kleitabletten en het maken van zegelafdrukken op documenten en brieven. Klei werd gebruikt voor het verzegelen van aardewerken vaten waarin wijn of waardevolle geschriften bewaard werden, zoals de koopakte inzake Jeremia’s veld (Jer 32:14). Dat de Dode-Zeerollen behouden zijn gebleven, is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat ze in lemen of aardewerken kruiken bewaard werden.
Uitdrukkingen zoals „het leem der straten”, ’de mens is uit leem gemaakt’ of de mens is „neergeworpen in het leem” zinspelen op leem als iets aards (Job 10:9; 30:19; 33:6; Jes 10:6). Nog een metaforische betekenis die verbonden is aan het gezegde dat de mens gemaakt is uit leem, is het feit dat Jehovah de Pottenbakker is (Jes 29:16; 45:9; 64:8; Ro 9:21). Leem is, zelfs na gebakken te zijn, broos, en een mengsel van ijzer en leem is waardeloos (Da 2:33-35, 41-43, 45). Dingen van leem bieden weinig of geen bescherming (Job 4:19; 13:12; Jes 41:25). Wegens het algemeen voorkomen van leem heeft het weinig handelswaarde. — Job 27:16.